ECLI:NL:RBZWB:2023:6009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
02-243526-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vernieling met TBS-maatregel en gevangenisstraf

Op 31 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2022 in Breda een poging tot doodslag heeft gepleegd en een ruit heeft vernield. De verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer met een mes, terwijl hij onder invloed van verdovende middelen verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was vanwege een psychische stoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 342 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor anderen opleverde. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding van € 13.681,38 toegewezen voor de geleden schade, waarvan een deel materieel en een deel immaterieel was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid, en dat de opgelegde sancties passend waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-243526-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [land] )
niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 september 2022 geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden en dat hij op die dag een ruit heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de aangiften, op bevindingen van verbalisanten, op een geneeskundige verklaring en op verklaringen van getuigen.
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van mening dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg, de dood van de heer [slachtoffer] , heeft aanvaard. Dat verdachte daarbij waarschijnlijk in een psychose verkeerde doet daar niets aan af. Immers, ook dan kan een verdachte doelbewust handelen en opzet kan dan ook worden opgenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. Ook kan niet worden vastgesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Er is in de visie van de verdediging onvoldoende objectief bewijs voorhanden op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe, met welke kracht en met welk mes door verdachte is gestoken en gesneden. Ook kan op basis van de medische informatie niet worden vastgesteld dat het letsel potentieel levensbedreigend is geweest. Er was dus geen aanmerkelijke kans aanwezig dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Evenmin was er sprake van welbewuste aanvaarding.
Gelet op de conclusie van (met name) de psycholoog dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig onder invloed van een stoornis handelde, kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van de dood/zwaar lichamelijk letsel dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.
Daarnaast is aangevoerd dat verdachte niet wist dat het gebruik van amfetamine dergelijke effecten teweeg zou kunnen brengen op zijn psychische toestand.
Ten aanzien van feit 2 is onder meer gewezen op het feit ook hier het inzicht en de wil van verdachte ten tijde van het plegen van het feit dusdanig waren verstoord dat hij zich niet van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan bewust was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan, voor zover hier van belang, de volgende gang van zaken worden afgeleid.
Op 24 september 2022 is verdachte onder invloed van verdovende middelen naar de woning aan de [adres 1] in [plaats] gegaan en daar heeft hij een ruit vernield. Dit volgt uit de bewijsmiddelen. Korte tijd later is hij naar de woning aan de [adres 2] in [plaats] gegaan. In deze woning hadden het [slachtoffer] en verdachte een kamer. Verdachte rende de woning binnen en ging naar zijn eigen kamer. Nadat [slachtoffer] aan de deur van verdachte had gevraagd of hij naar zijn werk zou gaan, hetgeen verdachte bevestigde, is [slachtoffer] zijn bedrijfskleding gaan aantrekken. Niet veel later kwam verdachte richting [slachtoffer] rennen. Verdachte had op dat moment een mes in zijn handen. Omdat verdachte op hem afkwam, heeft [slachtoffer] hem van zich afgeduwd, waarna [slachtoffer] bloed aan het mes zag. Verdachte had [slachtoffer] gestoken en gesneden met het mes. Omdat verdachte weer op [slachtoffer] afkwam heeft hij zich verweerd door te slaan en te schoppen, waarbij [slachtoffer] verwond raakte aan zijn been en arm door steken van verdachte. [slachtoffer] heeft zich daarna weer verweerd door tegen het mes te schoppen waarna het mes kapot ging. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij heeft gevochten voor zijn leven. Hij dacht dat verdachte hem dood zou maken.
De verklaring van het slachtoffer vindt steun in onder meer de verklaring van [getuige] die gezien heeft dat verdachte met een mes in zijn hand uit de kamer van [slachtoffer] kwam en uit bevindingen van verbalisanten die een plas bloed hebben zien liggen in de betreffende kamer.
In het ziekenhuis is later bij [slachtoffer] vastgesteld dat sprake was van een diepe wond aan de linkerflank met een actieve interne bloeding, een wond aan zijn linkerbeen en een oppervlakkige wond aan de linkeronderarm.
De hiervoor omschreven handelingen kunnen indien zij worden doorgezet de dood tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van doodslag. De handelingen van verdachte moeten qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door met kracht een dergelijke diepe steekwond te veroorzaken in de flank van het slachtoffer heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank stelt verder vast dat de handelingen van de verdachte niet duiden op een situatie waarin bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken. Verdachte had een beeld voor ogen dat hij [slachtoffer] iets moest aandoen omdat deze man, zo heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard, mensen op hem afstuurde en dat hij iets moest doen tegen microgolven. Nadat hij de ruit had vernield, is hij vervolgens naar de [adres 2] gegaan waar hij heeft ingestoken op het lichaam van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte zich niet laten afweren door [slachtoffer] . Tot drie maal toe heeft verdachte hem gestoken. Dat het niet nog erger is afgelopen, is te danken aan het optreden van [slachtoffer] die het mes uit de handen van verdachte schopte waarna het mes kapot was.
Uit de hiervoor beschreven gang van de gebeurtenissen is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat verdachte zich in elk geval in enigerlei mate bewust was van zijn handelen, door zijn wens om [slachtoffer] iets aan te doen. Van een situatie dat bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken, is in de gegeven omstandigheden dan ook geen sprake.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 september 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 24 september 2022 te Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning), die aan [benadeelde] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte zijn rapporten opgesteld door [psychiater] en klinisch [psycholoog] . Door de psycholoog is gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een minstens matige stoornis in het gebruik van amfetamine die in remissie is binnen de setting van zijn detentie. Daarnaast is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was nog geen sprake van een remissie in het gebruik van amfetamine en was er sprake van een psychotische stoornis (met floride psychotische ontregeling) mede als gevolg van het gebruik van die amfetamine. Die stoornissen beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen. Geadviseerd is om verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten niet toe te rekenen.
Ook de psychiater heeft geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een matige stoornis in het gebruik van amfetamine, welke stoornis op het moment van het onderzoek in remissie was als gevolg van de detentie. Anders dan de psycholoog heeft de psychiater geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis, maar dat de diagnose persoonlijkheidsproblematiek op basis van haar onderzoek niet met volledige zekerheid is vast te stellen. Op basis van haar onderzoek wordt geadviseerd het tenlastegelegde ten minste in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Ter zitting heeft de deskundige [psycholoog] haar advies in die zin genuanceerd door aan te geven dat, wanneer nog gewerkt zou worden met vijf gradaties van mate van toerekenbaarheid, zij geadviseerd zou hebben verdachte het feit in sterk verminderde mate toe te rekenen in plaats van hem het feit niet toe te rekenen.
Gelet op de inhoud van de rapporten van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat, met name ook gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de psycholoog, de feiten verminderd toegerekend kunnen worden aan verdachte. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit, zodat verdachte strafbaar is.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 329 dagen gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij verzocht om oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het strafdoel “vergelding” al in geruime mate heeft ervaren en dat nu het strafdoel van resocialisering aan de orde moet zijn. Verder is gewezen op een aantal van belang zijnde persoonlijke omstandigheden, waaronder de veranderde houding van verdachte, de zeer geringe documentatie in Nederland en het feit dat de beschermende factoren onvoldoende zijn meegenomen. In verband met de gevorderde tbs-maatregel is aangevoerd dat de bevindingen van de deskundigen niet voldoen aan de hoge motiveringseis van het duiden van het gevaar. Recente bevindingen van de psycholoog in de PI zijn niet voorhanden, vastgestelde risicofactoren zijn gedateerd en aan beschermende factoren is onvoldoende waarde toegekend. Hiermee wordt niet aan alle wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel voldaan. Daarnaast is naar de opvatting van de verdediging onvoldoende informatie ingewonnen naar de praktische uitvoerbaarheid van de maatregel.
Wat de verdediging betreft kan worden volstaan met een minder zware maatregel, danwel een andere strafmodaliteit. Gelet op het feit dat deze alternatieven er zijn, zou het opleggen van de maatregel niet proportioneel en niet subsidiair zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder invloed van verdovende middelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan de vernieling van een ruit.
De rechtbank tilt met name zwaar aan de poging tot doodslag. Zowel verdachte als het slachtoffer hadden een kamer in de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Juist in de eigen woning had het slachtoffer zich veilig moeten voelen. Echter juist in die woning is het slachtoffer geconfronteerd geworden met een uitbarsting van geweld door verdachte. In zijn eigen kamer heeft het slachtoffer, volgens zijn eigen verklaring, moeten vechten voor zijn leven toen verdachte hem met een mes meerdere malen in het lichaam stak en snijverwondingen toebracht.
Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer veel leed aangedaan. Dat het feit een grote impact op hem heeft gehad blijkt ook wel uit de toelichting die is gegeven op de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding. Hij heeft onder meer veel pijn gehad, een operatie moeten ondergaan en een tijdlang niet kunnen werken, omdat hij daar lichamelijk en mentaal niet toe in staat was.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank betrokken de adviezen die zijn uitgebracht door de hiervoor al genoemde psychiater en psycholoog.
Beide deskundigen adviseren verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege op te leggen.
Aangegeven is dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag hoog is. Er zijn veel risicofactoren aanwezig en vrijwel geen beschermende factoren. Ter zitting is door de verdediging gemeld dat verdachte bij zijn zus zou kunnen gaan wonen hetgeen een beschermende factor zou kunnen zijn. De deskundige [psychiater] ziet dat echter niet als een beschermende factor, zo heeft zij ter zitting verklaard, en de deskundige [psycholoog] heeft daar nog aan toegevoegd dat sprake is van een stoornis waarvoor professionele zorg nodig is.
Verder blijkt uit de rapporten dat verdachte geen vertrouwen heeft in hulpverlening en instanties. Overwogen is of de noodzakelijke behandeling die klinisch dient plaats te vinden vormgegeven kan worden binnen een voorwaardelijk strafdeel of een tbs met voorwaarden. Ingeschat is dat verdachte niet akkoord zal gaan met de voorwaarden indien dat betekent dat hij nog niet mag terugkeren naar zijn gezin en in de praktijk onvoldoende zal meewerken aan zijn behandeling. Daarom wordt een tbs met dwangverpleging door de deskundigen gezien als het best passende juridische kader. Daarbij is aangegeven dat een zorgmachtiging niet haalbaar is omdat verdachte zich zal onttrekken aan zorg en naar het buitenland zal vertrekken waar een zorgmachtiging niet meer geldig is. Het terugbrengen van het recidiverisico dient bovendien nadrukkelijk onder de aandacht te zijn en een zorgmachtiging is daarvoor geen geschikt kader.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten, met name feit 1 en het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij al diverse malen, zowel in Nederland als in Polen met justitie in aanraking is geweest, is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. De rechtbank kan zich dan ook geheel vinden in het advies van de deskundigen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf onder feit 1 is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek, de noodzaak tot behandeling daarvan en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De tbs-maatregel wordt opgelegd wegens poging tot doodslag, een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden of een andere maatregel ziet de rechtbank geen ruimte, omdat verdachte niet gemotiveerd lijkt te zijn om daaraan mee te werken.
Daarnaast acht de rechtbank, anders dan door de raadsman verzocht, een gevangenisstraf voor de duur van 342 dagen noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op het slachtoffer en de samenleving heeft gehad anderzijds. Tevens is daarbij rekening gehouden met de duur van het voorarrest en de omstandigheid dat een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest niet in de weg staat aan een eventuele latere overdracht van de sanctie aan Polen. Uit informatie van de IND van 24 juli 2023 en de daarop ter zitting gegeven toelichting van de officier van justitie blijkt dat een combinatiesanctie als thans wordt opgelegd, overgedragen kan worden aan Polen nu verdachte deze gevangenisstraf volledig heeft uitgezeten bij het wijzen van dit vonnis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Afsluitend concludeert de rechtbank dat de door de officier van justitie gevorderde sanctie passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 19.681,38 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 13.681,38, waarvan € 7.681,39 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade. De benadeelde heeft voldoende onderbouwd dat hij drie dagen in het ziekenhuis heeft verbleven op grond waarvan hem een daggeldvergoeding toekomt en medische kosten heeft moeten maken als gevolg van het handelen van verdachte tot het gevorderde bedrag aan materiële schade. De omstandigheid dat hij in Nederland zich niet verzekerd had tegen ziektekosten, vormt geen reden om het aan hem toe te kennen bedrag aan schadevergoeding te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven ook sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank genoemde vergoeding billijk.
De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat feit 1 is begaan met behulp van dat voorwerp.
Verder is dat voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot doodslag
feit 2:vernieling
- verklaart verdachte strafbaar;
Ten aanzien van feit 1 en 2
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 342 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Ten aanzien van feit 1
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een vleesmes (omschrijving: G2506938);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 13.681,38, waarvan € 7.681,38 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 1), € 13.681,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 103 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 augustus 2023.
mr. Dekker en mr Goossens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.