ECLI:NL:RBZWB:2023:6002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
02-123400-23, 01-108776-22 en 02-212437-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel en afwijzing vorderingen tot tenuitvoerlegging in strafzaak met betrekking tot wapen en munitie

Op 28 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in de PI Grave, werd bijgestaan door raadsman mr. T. Deckwitz. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van een vuurwapen en vijf kogelpatronen, waarbij de verdediging aanvoerde dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig was. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden had. De officier van justitie vorderde de oplegging van een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware maatregel. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. Gezien de recidive en de eerdere veroordelingen van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden afgewezen, en de rechtbank gelastte de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen wapen en de munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-123400-23, 01-108776-22 en 02-212437-20 (vorderingen tot tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Grave, Muntlaan 1, 5361 ME Grave,
raadsman mr. T. Deckwitz, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
vijf kogelpatronen dan wel één kogelpatroon voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De verdediging heeft betoogd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Onder feit 1 is tenlastegelegd dat verdachte een alarmpistool voorhanden heeft gehad, ‘zijnde een vuurwapen’ als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Een alarmpistool is geen vuurwapengeen; met een vuurwapen kan een projectiel worden verschoten, met een alarmpistool kan dat niet, hiermee kan slechts een knal worden veroorzaakt. Op basis van deze tegengestelde kenmerken kan een wapen niet tegelijkertijd een vuurwapen én een alarmpistool zijn. Vanwege deze tegenstrijdigheid in de tenlastelegging dient (dit deel van) de dagvaarding nietig te worden verklaard.
De officier van justitie is van mening dat de dagvaarding geldig is. Het is voor verdachte zeer duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen en wat voor wapen hij voorhanden heeft gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen’. Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit waarvan verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen. De vraag is of de betreffende omschrijving in de tenlastelegging aan deze maatstaf voldoet.
De rechtbank merkt op dat de tenlastelegging op dit punt ongelukkig is geformuleerd. In artikel 2 lid 1 WWM wordt onderscheid gemaakt tussen vuurwapens enerzijds (die vallen onder categorie III, sub 1) en alarmpistolen anderzijds (die vallen onder categorie III, sub 4). De gedachte achter het in de wet gemaakte onderscheid is dat de genoemde voorwerpen andere kenmerken hebben. De verdediging heeft dat terecht opgemerkt. Desondanks gaat de rechtbank er met de officier van justitie van uit dat het voor verdachte duidelijk is waarvan hij wordt verdacht en waartegen hij zich moet verweren. Ook acht de rechtbank de tenlastelegging duidelijk genoeg om er zelf over te kunnen beslissen. Uit het dossier blijkt immers dat het in deze zaak draait om een
tot vuurwapen omgebouwd alarmpistool. Was het woord ‘omgebouwd’ dus opgenomen voor het woord ‘alarmpistool’ dan was van een zogenoemde tegenstrijdigheid geen sprake geweest. Nu duidelijk is wat verdachte wordt verweten wanneer de tenlastelegging in combinatie met het dossier wordt gelezen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen, zoals is tenlastegelegd onder feit 1, voorhanden heeft gehad. Zij baseert zich daarbij op het aantreffen van het wapen door verbalisanten en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij het wapen bij zich had. Namens verdachte is betoogd dat hij een schuld had bij derden en uit dien hoofde gedwongen was om het wapen bij zich te houden. De officier van justitie vindt dit niet aannemelijk, ook omdat het verhaal niet onderbouwd wordt.
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Uit het proces-verbaal van voorlopige beschrijving en categorisering volgt dat vijf kogelpatronen in beslag genomen zijn. Bij verdachte werd een kogelpatroon aangetroffen tijdens zijn fouillering. De andere vier kogelpatronen werden in een patroonhouder aangetroffen die door [medeverdachte] was verstopt. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de patroonhouder had weggepakt bij verdachte. De vier kogelpatronen zijn op dezelfde manier ingekort en aangepast als de bij verdachte aangetroffen patroon. Dit maakt dat de officier van justitie van mening is dat de vijf kogelpatronen allemaal in bezit van verdachte zijn geweest zodat hij ze voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Tenlastegelegd is dat verdachte een alarmpistool voorhanden heeft gehad, maar dat is niet het geval omdat met het wapen waarvan verdachte zegt dat hij het voorhanden had - anders dan met een alarmpistool - een projectiel kan worden verschoten. Daarom dient vrijspraak te volgen voor dit feit. Ook van feit 2 dient verdachte vrijgesproken te worden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 mei 2023 een huls bij zich droeg. Wanneer het in het dossier gaat over de fouillering van verdachte op die dag, wordt de ene keer geschreven dat een huls is aangetroffen, en de andere keer dat het een kogel betrof. Nog los van deze onduidelijkheid blijkt uit het dossier in ieder geval niet dat een volledige kogelpatroon (namelijk de kogel, huls en lading in de vorm van kruit) bij verdachte is aangetroffen toen hij gefouilleerd werd. Ten aanzien van de patroonhouder met daarin vier kogels, die achter het elektriciteitshokje op de Damstraat werd aangetroffen, is betoogd dat niet duidelijk is of verdachte deze patroonhouder met patronen zelf voorhanden heeft gehad. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte] iets op deze plek verstopt. Bovendien is ook hier niet duidelijk of sprake is geweest van een volledige kogelpatroon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij een wapen voorhanden heeft gehad en het op 15 mei 2023 verstopt heeft onder wat zand en afval bij De Heuvel in Tilburg, omdat hij de politie zag. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat er op die dag een wapen op de genoemde verstopplaats is aangetroffen. Uit het proces-verbaal van voorlopige beschrijving en categorisering blijkt dat het in beslag genomen wapen een tot een vuurwapen omgebouwd alarmpistool is. Blijkens dit proces-verbaal betreft het daarmee een vuurwapen als bedoeld in art. 2 categorie III, sub 1 WWM. Gelet hierop acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Toen verdachte gefouilleerd werd, is bij hem een kogelpatroon aangetroffen. In het proces-verbaal van voorlopige beschrijving en categorisering wordt die kogelpatroon nader beschreven en uit deze beschrijving blijkt dat het gaat om een kogelpatroon die geschikt is om met het in beslag genomen vuurwapen te worden afgeschoten. De verklaring van verdachte dat hij slechts een huls bij zich droeg, schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Daarnaast zijn er door de politie bij een elektriciteitskastje op de Damstraat in Tilburg nog vier kogelpatronen gevonden in een patroonhouder. Deze was daar verstopt door [medeverdachte] , zo heeft hij toegegeven toen hij door de politie werd verhoord. Hij heeft ook verklaard dat hij de patroonhouder kort daarvoor stiekem had weggepakt van verdachte. Uit het proces-verbaal van voorlopige beschrijving en categorisering blijkt dat de patronen die [medeverdachte] heeft verstopt veel gelijkenissen vertonen met de patroon die bij verdachte is aangetroffen tijdens zijn fouillering: ze zijn op dezelfde manier aangepast, ze zijn van hetzelfde merk, Sellier en Bellot, en ze zijn geschikt om met het inbeslaggenomen pistool te worden afgeschoten. Op basis van deze gelijkenis en de verklaring van [medeverdachte] , waaraan de rechtbank niet twijfelt, gaat zij ervan uit dat verdachte ook deze vier (dus in totaal vijf) kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Gelet hierop acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 mei 2023 te Tilburg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen
in de vorm van een omgebouwd alarmpistool van het type Bruni, type GAP, kaliber 8 mmvoorhanden heeft gehad;
2.
op 15 mei 2023 te Tilburg munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 kogelpatronen)van het merk Sellier en Bellot, van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Ten behoeve van de leesbaarheid van de bewezenverklaring, heeft de rechtbank het cursieve deel van de tenlastelegging verplaatst en het woord “omgebouwd” toegevoegd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is en is van mening dat nog niet alles is geprobeerd om verdachte te begeleiden en te behandelen. Voordat de ISD-maatregel in beeld komt, dienen alle andere mogelijkheden te zijn uitgeput. In dit stadium is een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht en strikte en vergaande voorwaarden (zoals gedwongen detoxificatie, ambulante behandeling of een klinische opname) passender.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en vijf kogelpatronen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het bezit van vuurwapens en munitie leidt te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij zich met dit vuurwapen en de kogels op de openbare weg, sterker nog, in het centrum van Tilburg, heeft begeven, terwijl hij ook bijpassende kogelpatronen bij zich droeg.
De persoonlijke omstandigheden
Bij de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 juli 2023 dat over verdachte is opgesteld. Daaruit volgt dat de reclassering het risico op recidive, letselschade en onttrekking inschat als hoog. Betrokkene lijkt nauwelijks te beschikken over probleembesef en zelfinzicht. Hij schrijft zijn problematische situatie toe aan externe omstandigheden en het niet ontvangen van de juiste hulp. Dit terwijl er de afgelopen jaren zowel in een gedwongen kader via een reclasseringstoezicht, als vanuit het Zorg en Veiligheidshuis Midden-Brabant is getracht om betrokkene te ondersteunen zijn leven een andere wending te geven. Betrokkene lijkt echter zijn eigen voorwaarden aan een traject te stellen. De taalbarrière, maar voornamelijk de ambivalente houding van betrokkene, hebben ervoor gezorgd dat deze eerdere trajecten mislukt zijn. Anders dan verdachte meent is enkel het organiseren van huisvesting, ook al is het in een andere gemeente dan gemeente Tilburg, niet afdoende om de kans op recidive te verminderen. Dit vanwege zijn middelenproblematiek, beïnvloedbaarheid, het opbouwen van een negatief sociaal netwerk en omdat er onvoldoende zicht is op eventuele psychische problematiek. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om middels een ambulant traject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling of maatregel tot gedragsverandering en recidivevermindering te komen en adviseert de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
ISD-maatregel?
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. Zo vereist artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) dat het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (sub 1). Deze bepaling vereist ook dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan (sub 2). Daarnaast moet de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen (sub 3). Verder volgt uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voor een zeer actieve veelpleger (hierna: de Richtlijn) dat tevens moet zijn voldaan aan de eis dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wordt voldaan aan deze vereisten.
Ten eerste zijn de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ten tweede volgt uit het Uittreksel van de Justitiële Documentatie van 7 juli 2023 dat verdachte de afgelopen vijf jaren vele malen is veroordeeld. Niet alle veroordelingen kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld omdat ze nog niet onherroepelijk zijn geworden, of omdat niet zonder meer blijkt dat de gehele (voorwaardelijk) opgelegde straf ten uitvoer is gelegd. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval de veroordelingen door de politierechter in de rechtbank Gelderland van 30 juni 2022, door de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022, en van het Gerechtshof Amsterdam van 8 februari 2023 kunnen worden meegenomen. De rechtbank stelt bovendien vast dat verdachte veelvuldig recidiveert en de kans op verdere recidive als hoog wordt ingeschat. Ten derde rechtvaardigt de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel in dit geval. Op zijn strafblad staan namelijk vooral geweldsdelicten in de vorm van mishandeling, geweld tegen beroepsbeoefenaars, bedreiging, uitgaansgeweld en een poging tot doodslag, maar ook diefstal en vernieling. Al met al stelt de rechtbank vast dat aan de wettelijke vereisten van artikel 38m, eerste lid, Sr wordt voldaan. Ook aan de vereisten van de Richtlijn is voldaan.
De vraag is vervolgens of er – anders dan de ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat eerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, taakstraffen, reclasseringstoezichten en hulpverlenings- en begeleidingstrajecten niet tot resultaat hebben geleid. Verdachte heeft meerdere kansen gehad, maar heeft deze niet benut. Verdachte kan ook niet aan de rechtbank inzichtelijk maken op welke hij wijze hij thans – zoals hij zelf aangeeft – het tij denkt te kunnen keren. Dat is voor de rechtbank een teken dat het verdachte in vrijheid – bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijke straf of ISD-maatregel – niet zal lukken om tot gedragsverandering te komen. Duidelijk is geworden dat gelet op de hulpvermijdende houding van verdachte en het gebrek aan intrinsieke motivatie, een sterk drang- en dwangkader noodzakelijk is.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de ISD-maatregel voor twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk. De duur van de ISD-maatregel maakt het mede mogelijk een serieuze poging te doen om te komen tot gedragsverandering bij verdachte met als doel recidivevermindering.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

01-108776-22:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 14 juli 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
02-212437-20:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 december 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht beide vorderingen af te wijzen omdat zij de ISD-maatregel heeft gevorderd.
De rechtbank overweegt dat, nu aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet opportuun is, zodat dit zal worden afgewezen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen munitie en het wapen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 38m en 38n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, waarbij het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 01-108776-22 en
02-212437-20 af;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Wapen (Omschrijving: G2592493, Zwart, merk: Bruni Bbm)
1. STK Munitie (Omschrijving: G2592542, Koperkleurig)
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2023.