ECLI:NL:RBZWB:2023:5999
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank inzake aanvraag Wmo-hulp
In deze zaak heeft opposante beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, omdat zij van mening is dat het college niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De rechtbank heeft zich in een eerdere uitspraak op 16 juni 2023 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Opposante heeft hiertegen verzet ingesteld, maar heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in deze verzetzaak geoordeeld dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een aanvraag, waardoor er geen wettelijke termijnen zijn gaan lopen. Opposante voerde aan dat er in een eerdere kwestie geen geschil was over de tijd tussen de melding en de aanvraag, maar de rechtbank oordeelde dat de inhoud van haar e-mailbericht niet duidelijk maakte dat het een vervolg op de eerdere melding betrof.
De verzetrechter heeft vastgesteld dat opposante in haar e-mailbericht van 2 november 2022 niet verwees naar haar eerdere melding van 3 november 2021, waardoor het voor het college niet duidelijk was dat het om een aanvraag ging. De rechtbank heeft geoordeeld dat het op de weg van opposante ligt om in haar correspondentie duidelijk aan te geven op welke melding haar bericht betrekking had. De verzetrechter heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak, waardoor het verzet ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.