ECLI:NL:RBZWB:2023:5926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen huurtoeslag en kindgebonden budget

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de definitieve berekening van zijn recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2019 en 2020. De rechtbank heeft de zaak op 20 juli 2023 behandeld, maar eiser is niet verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen had op 31 juli 2020 het recht op huurtoeslag definitief berekend op nihil en het recht op kindgebonden budget op € 1.334,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank stelt vast dat de termijnen voor het indienen van bezwaar tegen de besluiten van 31 juli 2020, 2 oktober 2020 en 3 september 2021 zijn overschreden. Eiser heeft pas op 26 juni 2022 bezwaar gemaakt, wat te laat is. De rechtbank oordeelt dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die de overschrijding van de bezwaartermijnen verschoonbaar maken. De stelling van eiser dat hij niet eerder bekend was met zijn vermelding op een zwarte lijst wordt door de rechtbank niet als voldoende argument beschouwd.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1060 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de definitieve berekening van zijn recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2019 en 2020.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. [naam 1] en [ naam 2] . Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Met het besluit van 31 juli 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op huurtoeslag over het jaar 2020 definitief berekend op nihil. Eisers recht op kindgebonden budget over het jaar 2020 is daarbij definitief berekend op € 1.334,-.
Met het besluit van 2 oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van eisers recht op kindgebonden budget over het jaar 2020 herzien naar € 1.366,-.
Met het besluit van 3 september 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2020 definitief berekend op respectievelijk nihil, nihil en € 1.417,-.
Op 26 juni 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 31 juli 2020, 2 oktober 2020 en 3 september 2021.
Met het besluit van 20 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij direct bezwaar heeft gemaakt nadat hij besefte dat hij slachtoffer is geworden van de zwarte lijst van de Belastingdienst/Toeslagen. In de brief van 6 oktober 2022 is aangegeven dat eiser tot 27 oktober 2022 meer informatie kon toesturen. Eiser heeft alle informatie op 23 oktober 2022 naar de Belastingdienst/Toeslagen gestuurd. Deze informatie is daarna ook telefonisch besproken.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 6:6, onder aanhef en sub a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijk verklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
5. In geschil is de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 31 juli 2020, 2 oktober 2020 en 3 september 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2020 eindigde op 12 september 2020, dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2020 eindigde op 14 november 2020 en dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 3 september 2021 eindigde op 16 oktober 2021. Omdat eiser niet eerder dan op 26 juni 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen voornoemde besluiten, moet worden vastgesteld dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan die (aanzienlijke) overschrijding van de bezwaartermijnen verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Dat eiser niet eerder bekend was dat hij op een zwarte lijst zou staan - wat overigens ter zitting door de Belastingdienst/Toeslagen is betwist - vormt voor de rechtbank niet een dergelijke omstandigheid. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden het bezwaar van eiser niet‑ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.