ECLI:NL:RBZWB:2023:5896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof en verenigingsverlof van eiser na mishandeling van zijn zoon

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn wapenverlof, die ook het verenigingsverlof van eiser heeft doen vervallen. De korpschef van de Nationale Politie heeft op 15 juli 2022 het wapenverlof ingetrokken op basis van de Wet wapens en munitie (Wwm). Eiser heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar de minister van Justitie en Veiligheid heeft het besluit van de korpschef op 28 februari 2023 in stand gelaten. De rechtbank heeft op 19 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat eiser de woning van de dader van de mishandeling van zijn zoon is binnengegaan, wat voldoende aanwijzing biedt dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De minister heeft terecht geconcludeerd dat de gedragingen van eiser, waaronder het niet afwachten van de politie en het tonen van een zakmes, een risico op misbruik van wapens met zich meebrengen. Eiser heeft betoogd dat hij niets fout heeft gedaan en dat hij de-escalerend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat zijn gedrag niet in lijn is met de verwachtingen van een wapenverlofhouder.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van het wapenverlof en het verenigingsverlof van eiser terecht is en dat er een toereikende belangenafweging heeft plaatsgevonden. De intrekking is niet als een straf te beschouwen, maar als een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans op 22 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E. de Brouwer),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in stand laten van de intrekking van zijn wapenverlof, waardoor ook het verenigingsverlof van eiser kwam te vervallen.
1.1.
Op 15 juli 2022 heeft de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) het wapenverlof ingetrokken op grond van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm). Nadat eiser daartegen administratief beroep heeft ingesteld, heeft verweerder (hierna: de minister) met het bestreden besluit van 28 februari 2023 het besluit om eisers wapenverlof in te trekken in stand gelaten.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de handhaving van de intrekking van het wapenverlof van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de minister het besluit van de korpschef in stand kon laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De rechtbank is in haar beoordeling uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. In de avond van 23 maart 2022 is de zoon van eiser ernstig mishandeld in de straat waar hij woont, de [adres] te [plaats] . De dader van de mishandeling, de buurman van de zoon van eiser, is inmiddels door de strafrechter veroordeeld. Nadat de mishandeling had plaatsgevonden, is de echtgenote van eiser gebeld. Eiser, zijn echtgenote en zijn zwager zijn daarop met de auto naar de [adres] gegaan. Toen zij daar aankwamen, was de zoon van eiser bij diens overburen. Zij zijn daar ook binnen gegaan. Vervolgens zijn eiser en zijn zwager naar buiten gegaan. Nadat de buurvrouw van de zoon van eiser naar buiten kwam, zijn eiser en zijn zwager de woning van de dader van de mishandeling binnengegaan.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Hoe beoordeelt de minister de intrekking van een wapenverlof?
4. Het uitgangspunt in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019) is dat een wapenverlofhouder zich in een bijzondere positie bevindt ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens en munitie voorhanden te hebben. Die uitzonderingspositie brengt met zich mee dat er zware eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van een wapenverlofhouder. Van hem wordt verwacht dat hij de wettelijke regels stipt naleeft en dat hij geen overtredingen begaat die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel hieraan, en daarmee aan het toevertrouwen aan iemand van wapens en munitie, is al voldoende reden voor intrekking van een wapenverlof, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is.
4.1.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, maar ook van andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Zulke feiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit informatie uit de registers van de justitiële documentatie en van informatie uit processen-verbaal. Tegen het geldende beleid zijn geen gronden aangevoerd.
Waarom vindt de minister dat het wapenverlof van eiser ingetrokken moest worden?
5. De minister stelt dat van een verlofhouder mag worden verlangd dat hij wet- en regelgeving nauwlettend volgt en zich verantwoordelijk gedraagt, ook in mogelijk stressvolle situaties. De minister stelt dat het geheel van gedragingen van eiser in de avond van 23 maart 2022 maakt dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Voor de minister is voor die conclusie van belang dat de mishandeling van de zoon van eiser plaats had gevonden en dat dader en slachtoffer al uiteen waren toen eiser ter plaatse kwam. Volgens de minister heeft eiser er, nadat hij in de [adres] aankwam, bewust voor gekozen om zelf verhaal te gaan halen en niet de komst van de politie af te wachten. De minister neemt het eiser kwalijk dat hij contact heeft gezocht met de dader van de mishandeling. Ook verwacht de minister van een verlofhouder een terughoudende en de-escalerende houding. Volgens de minister heeft eiser de confrontatie zelf opgezocht door naar de woning van de dader van de mishandeling te gaan. De minister neemt het eiser met name kwalijk dat hij niet heeft gewacht op de politie, maar het recht in eigen hand heeft genomen.
5.1.
De minister stelt ook dat eiser een zakmes heeft getoond en daarmee heeft gedreigd. Volgens de minister maken de processen-verbaal voldoende aannemelijk dat eiser het mes gedurende het conflict zichtbaar vasthield – al dan niet dichtgeklapt. Op zitting heeft de minister aangegeven de gedragingen van eiser in samenhang te bezien. Die samenhang van gedragingen levert volgens de minister een risico op voor misbruik van wapens. Voor de algemene veiligheid is het volgens de minister belangrijk dat de wapens uit het conflict zijn gehaald. De minister ziet er risico in om eiser zijn wapens te laten houden, omdat eiser dicht in de buurt woont bij de dader van de mishandeling. Volgens de minister bestaat het risico dat de wapens op enig moment zouden worden gebruikt voor de beslechting van het conflict. De minister twijfelt bovendien aan het verhaal van eiser. Zo vindt de minister het onaannemelijk dat eiser tijdens een conflictsituatie zijn handen in zijn zakken zou hebben gehouden. Ook vindt de minister het onaannemelijk dat de dader van de mishandeling over bedreiging met een mes is begonnen, als hij dit mes in het geheel niet heeft gezien. De minister vreest voor misbruik van de wapens en ziet aanwijzingen dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Waarom is eiser het niet eens met de intrekking van zijn wapenverlof?
6. Eiser stelt dat hij niets fout heeft gedaan. Toen eiser hoorde dat zijn zoon zwaar was mishandeld, is hij naar zijn zoon toegegaan, zoals iedere ouder zou doen. Eiser was thuis en heeft zijn vuurwapens niet meegenomen. Eiser stelt dat hij ter plaatse de-escalerend heeft opgetreden en niet heeft gevochten. Eiser voert aan dat hij zijn zwager wilde tegenhouden en dat hij daarom zijn zwager achterna is gelopen toen hij de woning van de dader van de mishandeling betrad. Daarbij stelt eiser dat hij zijn zwager heeft ontzet en niet escalerend heeft gehandeld. Eiser heeft de dader van de mishandeling binnen wel gezien, maar niet aangeraakt. Hoewel eiser een zakmes bij zich had, heeft hij dat aan niemand getoond en er niemand mee bedreigd. Het zakmes heeft eiser altijd bij zich, in verband met zijn werk als pakketbezorger. Op vragen van de verbalisant naar het mes heeft eiser eerlijk geantwoord. Eiser voert aan dat hij heeft getoond dat hij over enorme zelfbeheersing beschikt, door niet de confrontatie aan te gaan met de dader van de mishandeling van zijn zoon. Ook toen eiser en zijn zwager weer buiten op straat stonden, heeft eiser zich de-escalerend opgesteld op het moment dat de dader van de mishandeling naar buiten kwam met een schoffel in zijn hand en de confrontatie zocht. Op de camerabeelden die zijn bekeken en waarvan de uitwerkingen vastliggen in een proces-verbaal van bevindingen, is niet te zien of te horen dat eiser het zakmes in zijn hand heeft, uit zijn broekzak haalt en/of met het gebruik van het zakmes dreigt. De enige verklaring waarin eiser wordt beschuldigd van het tonen van en dreigen met een mes, komt van de dader van de mishandeling. Volgens eiser was de dader van de mishandeling onder invloed van middelen en heeft hij wisselend verklaard.
Kan de conclusie van de minister standhouden?
7. Het criterium “aanwijzingen dat niet langer kan worden toevertrouwd” uit artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b van de Wwm is zeer licht. Concreet betekent dit dat er relatief gemakkelijk wordt voldaan aan het criterium en dat er niet veel aanwijzingen nodig zijn. De Cwm 2019 geeft het beleidskader, waarmee invulling wordt gegeven aan de beoordelingsruimte die artikel 7, tweede lid van de Wwm biedt. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval één aanwijzing. Voor de rechtbank staat namelijk vast dat eiser de woning van de dader van de mishandeling is binnengegaan. Dit blijkt uit zowel het proces-verbaal van bevindingen van het bekijken van de camerabeelden, als uit de getuigenverklaring van de heer [getuige] , als uit de verklaring van de dader van de mishandeling. Eiser heeft ook niet weersproken dat hij de woning van de dader van de mishandeling is binnengegaan. Het enkele feit dat eiser de woning van de dader van de mishandeling is binnengegaan is voldoende om te kunnen spreken van een aanwijzing dat aan eiser niet langer het voorhanden hebben van wapens en munitie kan worden toevertrouwd. De mishandeling was ten einde toen eiser ter plaatse kwam en zijn echtgenote had de politie gebeld. Eiser is met zijn zwager naar het huis van de dader van de mishandeling gegaan en is daar ook naar binnen gegaan. Dat eiser alleen probeerde zijn zwager tegen te houden, wordt niet ondersteund door enig ander bewijs. Ook wordt het ontkracht door het proces-verbaal van het bekijken van de camerabeelden waarin is vermeld dat twee mannen, van wie eiser er één was, het huis binnen stormden. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser de confrontatie niet vermeed. Ter zitting heeft eiser betoogd dat het heel normaal is om de dader van de mishandeling te confronteren met zijn gedrag. Hoewel dat het, gelet op wat er met zijn zoon was gebeurd, niet onbegrijpelijk is dat eiser dat wenste, onderstreept het de conclusie van de minister dat ook eiser de confrontatie opzocht en ondergraaft het zijn stelling dat hij slechts de-escalerend heeft gehandeld. De minister heeft kunnen concluderen dat eiser de confrontatie niet heeft vermeden. Zoals is uitgewerkt in onderdeel B/1.2 van de Cwm 2019 brengt de bijzondere positie waarin een wapenverlofhouder verkeert met zich mee dat van hem voorbeeldgedrag wordt verwacht. Ook in een dergelijke stressvolle situatie wordt van een wapenverlofhouder nog steeds terughoudend gedrag verwacht. Dit betekent dat de conclusie van de minister, dat er sprake was van aanwijzingen dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd, kan standhouden.
7.1.
Gedurende de administratief beroepsprocedure, in het verweerschrift en ter zitting in beroep heeft de minister meerdere aanwijzingen aangevoerd voor zijn oordeel dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De rechtbank is van oordeel dat de aanwijzing die is gevonden in het betreden van de woning van de dader van de mishandeling en het niet vermijden van de confrontatie voldoende feitelijke onderbouwing heeft en objectief toetsbaar is. Voor de andere aanwijzingen geldt dat in mindere mate. Zo verklaart alleen de (inmiddels veroordeelde) dader van de mishandeling over het tonen van het mes, terwijl ook onbetwist is aangevoerd dat andere delen van zijn verklaring onjuist zijn en deze dader er mogelijk alle belang bij had de aandacht af te leiden van zijn eigen strafbare handelingen. Enige andere onderbouwing dat eiser het mes bij de confrontatie met de dader, al dan niet geopend, in zijn hand heeft gehad of daarmee heeft gedreigd, ontbreekt. De rechtbank zal deze andere aanwijzingen dan ook buiten beschouwing laten.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat er minder aanwijzingen zijn dat aan eiser niet langer het voorhanden hebben van wapens en munitie kan worden toevertrouwd dan de minister heeft aangevoerd. Er blijft echter wel één aanwijzing over, namelijk: het naar binnen stormen bij de dader van de mishandeling.
7.3.
Wat er gebeurd is nadat eiser de woning van de dader van de mishandeling heeft verlaten, verandert het oordeel van de rechtbank niet. Immers, ook als eiser buiten op straat de-escalerend heeft gehandeld, streept dat het binnengaan van de woning van de dader van de mishandeling niet weg. Als objectief toetsbare aanwijzing blijft over dat eiser de woning van de dader van de mishandeling is binnengegaan. De rechtbank is van oordeel dat hiermee wordt voldaan aan het criterium vrees voor misbruik en dat betekent dat de minister heeft kunnen besluiten om de intrekking van het wapenverlof in stand te laten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft er een toereikende belangenafweging plaatsgevonden?
8. Eiser stelt dat hij al decennialang zeer bekwaam met wapens omgaat. Eiser vindt dat dit aspect niet is meegewogen in de besluitvorming van de minister. Bovendien is het bestreden besluit bijna een jaar na het voorval genomen. In dat jaar is niets voorgevallen. De schietsport maakt een zeer groot deel uit van het sociale leven van eiser. Doordat zijn verloven zijn ingetrokken, kan eiser zijn hobby niet meer uitoefenen. Daar komt bij dat de schietsport juist de activiteit is die eiser altijd samen met zijn zoon deed. Ook dat vader-zoonmoment is door de intrekking van de verloven verdwenen.
8.1.
De minister stelt dat er sprake is geweest van een toereikende belangenafweging. In de belangenafweging is meegewogen dat de schietsport een belangrijk deel uitmaakt van het leven van eiser, dat eiser deelneemt/-nam aan wedstrijden op hoog niveau, dat hij instructeur is en dat zijn sociale leven nauw verbonden is met de schietsport. De minister stelt dat de intrekking echter niet onevenredig is. Ook benadrukt de minister dat de intrekking niet inhoudt dat eiser nooit meer in aanmerking komt voor een wapenverlof.
8.2.
De rechtbank merkt op dat de intrekking van een wapenverlof een maatregel is ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Het is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie. Omdat de intrekking strekt ter bescherming van de veiligheid in de samenleving, prevaleert dit belang boven het belang van eiser bij het kunnen uitoefenen van zijn hobby, hoe belangrijk de hobby voor eiser ook is. Dat eisers sociale leven in grote mate samenhangt met de schietsport, is geen omstandigheid die maakt dat de gemaakte belangenafweging niet toereikend is. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat er een toereikende belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond daarom slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het besluit om de verloven van eiser in te trekken terecht in stand heeft gelaten. De intrekking van het wapen- en verenigingsverlof van eiser blijft dus in stand. Eiser krijgt daarom ook het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet wapens en munitie (Wwm)
Artikel 7, tweede lid, van de Wwm:
De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;
indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie;
indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;
bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift; of
wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.