4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft de feiten, zoals tenlastegelegd onder de parketnummers 02-061130-23 en 02-097269-23, bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023053253 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 47 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023089891 van de regionale politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 32 (hierna te noemen proces-verbaal 2)
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (parketnummer 02-061130-23), pagina 32 van proces-verbaal 1;
- de aangifte van [aangever] namens [supermarkt] (parketnummer 02-061130-23), pagina 15 van proces-verbaal 1;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (parketnummer 02-097269-23), pagina 19 en 20 van proces-verbaal 2;
- de aangifte van [aangever] namens [supermarkt] (parketnummer 02-097269-23), pagina 6 van proces-verbaal 2;
- het geschrift, te weten een civiele aanzegging winkelontzegging, gedateerd 1 maart 2023 (parketnummer 02-97269-23), pagina 24 van voornoemd proces-verbaal 2.
Onder parketnummer 02-225212-22 is tenlastegelegd dat verdachte seks heeft gehad met de bewusteloze [slachtoffer] . Op grond van de bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode in de woning van verdachte te [plaats] was. Daar werd drugs gebruikt, waaronder GHB. [slachtoffer] ging op enig moment naar bed. Op een later moment zag [slachtoffer] filmpjes op de telefoon van verdachte. Op de filmpjes is te zien dat verdachte seksuele handelingen pleegde met [slachtoffer] , terwijl zij in staat van bewusteloosheid verkeerde. De seksuele handelingen betroffen het vaginaal en oraal penetreren van [slachtoffer] en het met de hand betasten en wrijven over de vagina van [slachtoffer] . Het dossier biedt geen aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte [slachtoffer] ook gevingerd heeft. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Dat verdachte wist dat [slachtoffer] bewusteloos was blijkt wel uit zijn eigen verklaring bij de politie dat t dit moet zijn gebeurd toen [slachtoffer] door de GHB knock-out ging.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dat verdachte toestemming zou hebben gehad om te filmen, zoals hij zelf verklaard heeft, doet hier niet aan af. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer] door drugsgebruik out is gegaan doet hier niet aan af. Zij verkeerde in een toestand waarin zij haar wil niet kenbaar kon maken en bewezen wordt verklaard dat verdachte, terwijl [slachtoffer] in die toestand verkeerde, seks met haar gehad heeft.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-097269-23 tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging betoogd dat sprake is geweest van noodweer. Een geslaagd beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid, die in de tenlastegelegde mishandeling impliciet besloten ligt, niet kan worden bewezen. Daarom bespreekt de rechtbank het verweer hier.
Ter onderbouwing van het beroep op noodweer heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] verdachte met de gesp van een riem geslagen heeft en daarmee de aanval heeft geïnitieerd. Om zichzelf te verdedigen heeft verdachte vervolgens een duw met de platte hand in het gezicht van [slachtoffer] gegeven. Het hevige bloeden zou daarbij ontstaan zijn door een neuspiercing die de huid beschadigde door de duw. Dat verdachte degene was die vóór het slaan met de gesp van een riem [slachtoffer] een paar keer getrapt zou hebben, wordt door verdachte ontkend.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op wat vóór het slaan door [slachtoffer] voorgevallen is, geen sprake is geweest van een noodweersituatie. De verklaring van verdachte dat het letsel bij [slachtoffer] door een duw in het gezicht ontstaan is, wordt door de officier van justitie bovendien als niet aannemelijk beschouwd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Voor noodweer is vereist dat er sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, maar de enkele vrees daartoe is niet voldoende. In deze zaak is voor de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier voldoende duidelijk geworden dat verdachte degene is geweest die als eerste geweld heeft gebruikt door [slachtoffer] te trappen. In reactie daarop heeft [slachtoffer] verdachte met de gesp van een riem geslagen waarna zij meerdere keren in het gezicht is geslagen dan wel gestompt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] , omdat die verklaring steun vindt in de foto’s van het letsel en het bloed op de grond alsmede in de verklaring van de moeder van verdachte. Deze heeft immers verklaard dat zij kort na het gebeuren gezien heeft dat het gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat. Dat verdachte een enkele duw zou hebben gegeven, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank stelt daarbij vast dat op de foto te zien is dat de piercing nog in de neus van [slachtoffer] zit. De lezing van verdachte dat die de oorzaak van het vele bloed is, acht de rechtbank evenmin aannemelijk. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.