ECLI:NL:RBZWB:2023:5892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
02-083145-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke uitvoer van heroïne met verborgen ruimte in voertuig

Op 24 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van ongeveer 2,5 kilogram heroïne naar Frankrijk. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 27 maanden op, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De verdachte had een auto met een verborgen ruimte waarin de heroïne was verstopt. Tijdens de zitting op 10 augustus 2023 heeft de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, zijn standpunt kenbaar gemaakt, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. K.C. van de Wijngaart, betoogde dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen. De verdediging stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat verdachte niet had begrepen dat hij toestemming gaf voor de doorzoeking van de auto.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne in zijn voertuig. De verbalisanten hadden verklaard dat verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking, en de rechtbank vond geen reden om aan de waarheidsgetrouwheid van hun proces-verbaal te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de auto en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank achtte de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 26 maanden had geëist, niet voldoende recht doen aan de ernst van het feit en legde een zwaardere straf op. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond deze niet voldoende om de straf te matigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-083145-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 augustus2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ongeveer 2,5 kilogram heroïne heeft uitgevoerd naar Frankrijk.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heroïne heeft uitgevoerd. Hij baseert zich daarbij op de omstandigheid dat een verborgen ruimte in de auto van verdachte is aangetroffen met daarin een hoeveelheid van ongeveer 2,5 kilogram heroïne. Dat het heroïne is, blijkt het onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI). Verdachte had op zijn minst het voorwaardelijk opzet door niet te controleren wat hij meenam in zijn auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit. De verbalisanten hebben in een proces-verbaal van bevindingen gerapporteerd wat heeft plaatsgevonden. Er zou in de Engelse taal met verdachte zijn gecommuniceerd, maar verdachte is die taal niet machtig. Hij kent enkel een paar woordjes. Het is niet duidelijk of verdachte de verbalisanten heeft begrepen. Uit het proces-verbaal van bevindingen kan niet worden afgeleid dat verdachte toestemming heeft gegeven om het voertuig te doorzoeken. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en er dient bewijsuitsluiting te volgen. Verdachte dient dan ook van dit feit vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Rechtmatigheid van doorzoeking?
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 24 maart 2023 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staande werd gehouden in verband met een algemene verkeerscontrole. Verdachte reed op dat moment in een op zijn naam gestelde auto ter hoogte van Breda op de A16, komende van Rotterdam en gaande in de richting van België. De verbalisanten communiceerden in de Engelse taal met verdachte. Verdachte zei dat hij bij vrienden in Rotterdam was geweest en dat hij onderweg was naar zijn huis in Frankrijk. Vervolgens is aan verdachte gevraagd of de auto doorzocht mocht worden, waarbij aangegeven is dat hij niet mee hoefde te werken. Volgens de verbalisanten heeft verdachte nadrukkelijk ‘ja’ geknikt en aangegeven dat hij de vraag begreep. Ook is gehoord dat verdachte mededeelde dat hij toestemming gaf. Hierbij wees verdachte nadrukkelijk naar het voertuig met de woorden “Yes, of course”. Bij de doorzoeking constateerde [verbalisant 2] aan de kentekenplaat wat afwijkingen. Bij nadere controle bleek achter de kentekenplaat een verborgen ruimte te zijn gemaakt die gevuld was met vijf gesealde pakketten. Na onderzoek door het NFI bleek dat de pakketten ongeveer 2,5 kilogram heroïne bevatten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen dat ondertekend is door twee verbalisanten. Zij heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van het proces-verbaal van bevindingen.
Opzet?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van opzet bij verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de heroïne in de auto had en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte verklaart dat hij een [naam] had ontmoet en via hem een auto had gekocht. Een aantal maanden later trof hij deze [naam] weer en deze vroeg hem om naar Rotterdam te gaan om Marokkaanse chocolade op te halen. Verdachte zou daar 800 euro voor krijgen. In Rotterdam werd iets in de auto geladen, maar verdachte mocht daar niet bij zijn. Toen hij weer terug was bij de auto zag hij niet waar de Marokkaanse chocolade was neergezet. Hij reed daarna terug in de richting van Frankrijk enwerd bij Breda door de politie staande gehouden. Na controle bleek er heroïne in zijn auto te zitten. Ten overstaan van de politie verklaarde verdachte “ik wist wel dat ik iets onwettigs deed”. De rechtbank is van oordeel dat – onder de geschetste omstandigheden en in die situatie – het aan verdachte is om nader vast te stellen dat hij niets strafbaars doet.
Ondanks meerdere vragen en verzoeken om duiding van de vreemde gang van zaken, waaronder de hoogte van de beloning, bleef verdachte volhouden dat hij dacht dat het daadwerkelijk om Marokkaanse chocolade ging. De rechtbank acht dit volstrekt ongeloofwaardig en is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zo heeft verklaard om te verhullen dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de auto. Verder is het buitengewoon onaannemelijk dat een ander of anderen die voornemens is/zijn ongeveer 2,5 kilogram harddrugs, die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigen, te laten vervoeren en uitvoeren door een volstrekt onwetende en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die partij harddrugs zou(den) lopen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de auto. De auto stond op naam van verdachte en werd door hem bestuurd terwijl deze drugs daarin aanwezig waren, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs.
Uitvoer?
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op weg was naar Frankrijk. Daarmee is de verlengde uitvoer bewezen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 maart 2023 te Breda, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 2.462,33 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 26 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn vordering rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dan in het bijzondere de medische situatie van het zoontje van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van het feit is door de verdediging verzocht de strafeis te matigen en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel dan niet meer dan 18 maanden dient te zijn. Dit gelet op de straffen die volgens de verdediging in soortgelijke zaken opgelegd worden en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) uitvoer van ongeveer 2,5 kilogram heroïne. Daarbij heeft verdachte gebruik gemaakt van een auto waarin een verborgen ruimte is gemaakt. Heroïne is een stof die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte kan als exporteur van de harddrugs medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Verdachte heeft ter zitting geen openheid van zaken willen gegeven. Over zijn beweegredenen heeft hij niet verklaard, zodat de rechtbank daar geen rekening mee kan houden bij het bepalen van de straf. De rechtbank zal ook geen rekening houden met de gestelde medische situatie van het zoontje van verdachte, nu daar geen nadere onderbouwing bij gegeven is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Nu sprake is van ongeveer 2,5 kilogram heroïne, komt verdachte in de bandbreedte tussen 2 en 3 kilo harddrugs uit. Bij uitvoer kunnen dan gevangenisstraffen opgelegd worden van 24 tot en met 30 maanden.
Alles afwegende en uitgaande van de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, doet de door de officier van justitie gevorderde straf naar het oordeel van de rechtbank niet volledig recht aan de ernst van het feit. De rechtbank zal verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 27 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 265,- (omschrijving: G2574748).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 augustus 2023.
Mr. W.H.C. van Eck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.