ECLI:NL:RBZWB:2023:5889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/408400 / HA ZA 23-203 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot opheffing conservatoire beslagen en verbod tot leggen nieuwe beslagen in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een incident tot opheffing van conservatoire beslagen. De eiseres in het incident, hierna aangeduid als [eiser in het incident], heeft verzocht om de opheffing van conservatoire beslagen die door de verweerster in het incident, [verweerster in het incident], zijn gelegd op onroerende zaken. De eiseres stelt dat zij belang heeft bij de opheffing van de beslagen, omdat de onroerende zaken een waarde vertegenwoordigen die aanzienlijk hoger is dan de vorderingen van de hypotheekhouders. De verweerster heeft echter betoogd dat de eiseres geen rechtvaardig belang heeft bij de opheffing, aangezien de beslagen noodzakelijk zijn voor het veiligstellen van haar vorderingen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiseres in het incident niet voldoende heeft aangetoond dat de vorderingen van de verweerster ondeugdelijk zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de verweerster bij handhaving van de beslagen zwaarder wegen dan die van de eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zij door de beslagen onevenredig wordt benadeeld en dat er geen concrete plannen zijn voor de verkoop van de onroerende zaken. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van de eiseres in het incident afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van partijen in zaken waarin conservatoire beslagen zijn gelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en de proceskosten aan haar zijde vastgesteld op € 3.413,00. De verdere beslissingen in de hoofdzaak zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/408400 / HA ZA 23-203
Vonnis in incident van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres in conventie],
wonende te [plaats01] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: [eiseres in conventie] ,
advocaten: mr. H. Ruiter te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in conventie] B.V.,
gevestigd te [plaats01] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 april 2023, met producties 1 t/m 13,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 223 Rv, alsmede eis in reconventie, met producties 1 t/m 18,
- de conclusie van antwoord in het incident, met productie 1,
- de akte van [gedaagde in conventie] , met productie 19.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conventie] is drijft een onderneming in de mosselsector. De wijlen echtgenoot van [eiseres in conventie] was de broer van de twee bestuurders van [gedaagde in conventie] .
2.2.
Partijen hebben twee overeenkomsten van geldlening gesloten. [eiseres in conventie] heeft op grond van de overeenkomst d.d. 14 mei 2012 € 250.000,- en op grond van de overeenkomst d.d. 22 februari 2013 € 100.000,- aan [gedaagde in conventie] geleend. De geleende bedragen waren aflossingsvrij. [gedaagde in conventie] was over de geleende bedragen een rente van 5% per jaar verschuldigd. In de overeenkomsten is opgenomen dat [eiseres in conventie] bevoegd is deze op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
2.3.
Per brief van 17 juni 2022 heeft [eiseres in conventie] de overeenkomsten opgezegd en [gedaagde in conventie] verzocht om uiterlijk 17 december 2022 tot terugbetaling over te gaan.
2.4.
Per brief van 12 december 2022 heeft [gedaagde in conventie] aan [eiseres in conventie] aangegeven dat zij onvoldoende cash geld heeft om de leningen af te lossen. Hiervoor wordt aangevoerd dat het geld is geïnvesteerd in aandelen in het [bedrijf] (hierna te noemen: [bedrijf] ).
2.5.
Per brief van 23 januari 2023 heeft de advocaat van [eiseres in conventie] [gedaagde in conventie] gesommeerd om tot betaling over te gaan.
2.6.
Per e-mail van 14 februari 2023 heeft [gedaagde in conventie] de hoogte van het resterende deel van de geldleningen en de hoogte van de verschuldigde rente betwist. [gedaagde in conventie] heeft voorgesteld om de verschuldigde rente te betalen en bij substantiële inkomsten weer aflossingen te verrichten op de geldleningen.
2.7.
[eiseres in conventie] heeft, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, op 20 maart 2023 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [gedaagde in conventie] , gelegen aan de [straat 01] te [plaats01] , en conservatoir derdenbeslag onder Van Lanschot Bankiers.
2.8.
Per brief van 18 april 2023 heeft de advocaat van [gedaagde in conventie] [eiseres in conventie] verzocht om tot opheffing van de conservatoire beslagen over te gaan. [eiseres in conventie] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

In de hoofdzaak in conventie en in reconventie
3.1.
[eiseres in conventie] vordert in conventie – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van € 391.532,86 aan hoofdsom en rente, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 december 2022 tot en met de dag van volledige betaling, € 4.516,52 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 650,62 aan beslagkosten, met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten in conventie.
3.2.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van de door [verweerster in reconventie] gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken aan de [straat 01] te [plaats01] , op straffe van een dwangsom, en dat [verweerster in reconventie] , na een verkregen executoriale titel, niet tot een executoriale beslaglegging en veiling van de onroerende zaken aan de [straat 01] te [plaats01] mag overgaan zolang de vorderingen van de hypotheekhouders niet zijn voldaan en zolang hun hypotheekrechten rusten op de onroerende zaken aan de [straat 01] te [plaats01] waarop [verweerster in reconventie] beslag heeft doen leggen, dan wel op enig moment voorafgaande aan het tot stand komen van een onderhands akkoord of in beslissing in de door [eiser in reconventie] aanhangig gemaakte WHOA-procedure, met veroordeling van [verweerster in reconventie] in de proceskosten in reconventie.
In het incident
3.3.
[eiser in het incident] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij vonnis, bij wijze van voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv, te beslissen dat de op verzoek van [verweerster in het incident] op 20 maart 2023 gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken gelegen aan de [straat 01] te [plaats01] onmiddellijk worden opgeheven op straffe van een dwangsom en dat het [verweerster in het incident] wordt verboden gedurende de duur van het geding een nieuw of aanvullend conservatoir beslag te leggen op die onroerende zaken, eveneens op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [verweerster in het incident] in de kosten van het incident. [eiser in het incident] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
3.4.
[eiser in het incident] stelt dat zij belang heeft bij opheffing van de beslagen. De onroerende zaken vertegenwoordigen samen een waarde van € 1.107.000,--, maar zijn op 23 mei 2022 belast met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van (de vennootschappen van) haar bestuurders voor een bedrag van € 3.055.203,20.
Bij een gedwongen executieverkoop van de loodsen zullen de opbrengsten (eerst) naar de hypotheekhouders gaan. [verweerster in het incident] zal geen gelden ontvangen uit de verkoop ontvangen. [verweerster in het incident] heeft dan ook geen belang bij handhaving van de beslagen. De beslagen worden slechts gebruikt als pressiemiddel. Bovendien zal een executieveiling naar verwachting minder opleveren dan een reguliere verkoop.
Verder wordt [eiser in het incident] door het beslag belemmerd in het gebruik van de onroerende zaken nu zij daardoor niet vrijelijk daarover kan beschikken en geen inkomsten kan genereren.
Om te voorkomen dat [eiser in het incident] failliet gaat, heeft zij een WHOA-procedure aanhangig gemaakt. Deze procedure staat ook in de weg aan handhaving van het beslag.
3.5.
[verweerster in het incident] voert verweer. [verweerster in het incident] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in het incident] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in het incident] , met veroordeling van [eiser in het incident] in de kosten van het incident. [verweerster in het incident] voert hiervoor aan dat [eiser in het incident] geen te rechtvaardigen belang heeft bij opheffing van de beslagen en een verbod tot het leggen van nieuwe beslagen. Van concrete plannen tot verkoop van de onroerende zaken is op dit moment geen sprake. [eiser in het incident] kan de onroerende zaken blijven gebruiken, ondanks het beslag. [eiser in het incident] wordt niet onevenredig zwaar getroffen door de beslagen. Dat een schuldeiser bij het uitwinnen van het beslag geen opbrengst zou ontvangen, is onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen. Daarbij was de vestiging van de zekerheidsrechten paulianeus, doordat [verweerster in het incident] hierdoor in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld. [verweerster in het incident] heeft de rechtshandelingen van [eiser in het incident] buitengerechtelijk vernietigd. Bovendien kan op de vorderingen van de hypotheekhouders nog worden afgelost of kunnen die (deels) worden kwijtgescholden. Nu [eiser in het incident] geen andere wijze van zekerheid heeft geboden, heeft [verweerster in het incident] een zwaarwegender belang bij handhaving van de beslagen. Het beslag verhindert dat [eiser in het incident] de onroerende zaken aan de verhaalsmogelijkheden van [verweerster in het incident] onttrekt. Haar vordering kan mogelijk geheel of gedeeltelijk uit de executie- of onderhandse verkoop van de onroerende zaken worden voldaan. Het WHOA-traject staat ook niet aan de beslagen in de weg.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
Artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan het bepaalde in artikel 223 Rv. Omdat de beoordeling van de gevraagde voorziening sterk is verweven met de beoordeling van de gegrondheid van de vorderingen van [verweerster in het incident] in de hoofdzaak, kan de gegrondheid van de stellingen van partijen alleen met terughoudendheid worden beoordeeld.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat een opheffing van het beslag onder meer moet worden uitgesproken wanneer summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. In beginsel ligt het op de weg van degene die opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet plaatsvinden los van de vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. Het in het kader van een zodanige afweging gegeven oordeel van de rechter over de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel en voor de motivering gelden daarom minder strenge eisen dan moeten worden gesteld aan de motivering van de beslissing in de hoofdzaak.
4.3.
Naar oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of het onnodige van de conservatoire beslagen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
[eiser in het incident] heeft in het incident geen stellingen ingenomen ten aanzien van de deugdelijkheid van het vorderingsrecht van [verweerster in het incident] , zodat de rechtbank er in beginsel van uitgaat dat zij belang heeft bij het veiligstellen van haar verhaalsmogelijkheden dor het leggen van conservatoir beslag. Niet is gebleken dat [eiser in het incident] anderszins voldoende zekerheid heeft gesteld.
Een afweging van de wederzijdse belangen maakt dat oordeel in dit geval niet anders. Hetgeen [eiser in het incident] in dit verband heeft aangevoerd met betrekking tot de situatie in de eventuele executiefase, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij er (voldoende) belang bij heeft dat de beslagen reeds nu, hangende de procedure, worden opgeheven. Een executoriale verkoop is immers thans nog niet aan de orde. Bovendien kunnen zich, zoals [verweerster in het incident] heeft aangevoerd, in de loop van de duur van de bodemprocedure nog wijzigingen voordoen in (de hoogte van) het vorderingsrecht van de hypotheekhouders, al dan niet als gevolg van het beroep van [verweerster in het incident] op artikel 3:35 BW.
Anders dan [eiser in het incident] stelt, staan de beslagen ook niet aan haar gebruik van de onroerende zaken in de weg. [eiser in het incident] heeft niet gesteld dat het reeds nu dringend noodzakelijk is om (een deel van) de onroerende zaken te vervreemden of dat daarvoor concrete plannen bestaan. Reeds gelet hierop weegt het belang van [verweerster in het incident] bij handhaving van de beslagen zwaarder.
Nu [eiser in het incident] aangeeft geen baten meer te genereren en geen andere zekerheid heeft aangeboden waarop [verweerster in het incident] zich mogelijk kan verhalen, heeft [verweerster in het incident] belang bij het in stand laten van het beslag als zekerheid voor haar vermeende vordering. Ook is niet, althans niet voldoende, gebleken dat [eiser in het incident] door de beslagen onevenredig zwaar wordt getroffen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien op welke wijze de beslagen in de weg staan aan de kennelijk door [eiser in het incident] geëntameerde WHOA-procedure, dan wel dat, indien dat zo zou zijn, het belang van [eiser in het incident] bij deze procedure zwaarder weegt dan het belang van [verweerster in het incident] bij handhaving van de conservatoire beslagen.
In het licht van het voornoemde wijst de rechtbank de gevorderde opheffing van de gelegde conservatoir beslagen af.
4.4.
[eiser in het incident] heeft verder gevorderd dat het [verweerster in het incident] wordt verboden gedurende de duur van de procedure een nieuw of aanvullend conservatoir beslag te leggen.
Uitgangspunt is dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een algemeen beslagverbod, bijvoorbeeld in het geval dat de beslaglegger klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht beslag te leggen.
[eiser in het incident] heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerster in het incident] klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht beslag te leggen. Ook zijn geen zwaarwegende belangen aan de kant van [eiser in het incident] aangevoerd die een beslagverbod kunnen rechtvaardigen. De vordering tot het opleggen van een verbod tot het leggen van nieuwe of aanvullende conservatoire beslagen door [verweerster in het incident] gedurende de duur van de procedure zal daarom worden afgewezen.
4.5.
[eiser in het incident] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de nakosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in het incident aan de zijde van [verweerster in het incident] als volgt vastgesteld op € 3.413,00 (1 punt, tarief VII).
In de hoofdzaak in conventie en in reconventie
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In het incident
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in het incident] af,
5.2.
veroordeelt [eiser in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster in het incident] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.413,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak in conventie en in reconventie
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.