ECLI:NL:RBZWB:2023:5885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/2595
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 en belastingrente door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.107. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door de inspecteur afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2019 niet te hoog is vastgesteld en dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht.

Belanghebbende had in zijn aangifte een verzamelinkomen van € 9.420 opgegeven, maar de inspecteur stelde dat er ook een bedrag van € 1.366 aan resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen moest worden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd voor deze inkomsten. Daarnaast heeft belanghebbende geprobeerd om een bedrag van € 12.550 aan restant persoonsgebonden aftrek als negatief loon aan te merken, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet mogelijk is volgens de wet.

De rechtbank heeft ook de aftrek van specifieke zorgkosten beoordeeld, maar oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de geclaimde kosten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.107. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 97 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft op 23 augustus 2022 een aanvullend processtuk ingebracht.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 naar een te hoog bedrag heeft vastgesteld en of terecht belastingrente op deze aanslag in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2019 niet naar een te hoog bedrag is opgelegd en de belastingrente terecht in rekening is gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 1 maart 2020 de aangifte IB/PVV 2019 ingediend met een verzamelinkomen van € 9.420. Dit bestaat uit een bedrag van € 7.078 aan loon en
€ 18.663 aan AOW en pensioenuitkeringen. Er is een bedrag van € 3.771 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Tevens is een bedrag van € 12.550 aan restant persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
4.1.
Belanghebbende heeft in 2011 een starterskrediet van € 20.000 ontvangen van het UWV. Bij brief van 17 januari 2019 heeft het UWV aan belanghebbende medegedeeld dat er op dat moment nog een bedrag van € 14.636,17 op deze lening openstaat. Het UWV gaat in 2019 over tot invordering van dit bedrag.
4.2.
Volgens een renseignement van [bedrijf] is in 2019 aan belanghebbende een bedrag van € 1.366 uitbetaald voor verrichte werkzaamheden.
De inspecteur heeft bij aanvullend processtuk de jaaropgave van [bedrijf] , de betaalspecificatie en gegevens inzake de bankrekening verstrekt.
4.3.
De aanslag IB/PVV 2019 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 27.107. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat naast het aangegeven bedrag aan loon, AOW en pensioenuitkeringen van € 25.741 een bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden van € 1.366 in aanmerking genomen dient te worden. De inspecteur heeft tevens het standpunt ingenomen dat de geclaimde zorgkosten naar een bedrag van € 3.771 en het restant persoonsgebonden aftrek van € 12.550 niet in aftrek worden toegestaan.

Motivering

Zitting
5. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 mei 2023, aan het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 2 mei 2023 aan belanghebbende is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
Hoorplicht geschonden?
6. Belanghebbende klaagt in zijn beroepschrift dat de inspecteur op 6 en 9 mei 2022 niet beschikbaar was voor het maken van een afspraak voor een hoorzitting.
6.1.
De inspecteur heeft dit bevestigd, maar aangevoerd dat hij op 10 mei 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met belanghebbende.
6.2.
Indien de klacht van belanghebbende over de beschikbaarheid van de inspecteur opgevat dient te worden als een beroepsgrond dat hij ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarfase, overweegt de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht om gehoord te worden. [1] Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inspecteur een gespreksnotitie van dit telefoongesprek heeft overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende heeft afgezien van zijn recht op een hoorzitting.
Restant persoonsgebonden aftrek / negatief loon
7. Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek van € 12.550 in aanmerking genomen. Vervolgens heeft belanghebbende aan de inspecteur verzocht dit als negatief loon aan te merken. Volgens belanghebbende heeft hij het bedrag van het starterskrediet in zijn aangifte IB/PVV 2011 aangegeven en heeft hij over dit bedrag belasting betaald, zodat de nog terug te betalen gelden ter zake van het starterskrediet in een later jaar ook weer in mindering dienen te komen op zijn belastbaar inkomen.
7.1.
De inspecteur bestrijdt het standpunt van belanghebbende. Volgens de inspecteur biedt de wet geen ruimte om de terugbetaling van het starterskrediet als negatief loon in aanmerking te nemen. Verder voert de inspecteur aan dat uit zijn gegevens niet blijkt dat belanghebbende het starterskrediet in zijn aangifte IB/PVV 2011 heeft aangegeven. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2011 voor wat betreft inkomen van het UWV enkel een WGA-uitkering aangegeven en geen starterskrediet.
7.2.
De rechtbank overweegt dat een terugbetalingsverplichting van gelden die zijn verkregen in het kader van een starterskrediet niet vallen onder een in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) opgenomen persoonsgebonden aftrekpost.
De terugbetalingsverplichting van het starterskrediet vormt ook geen negatief loon. Hierbij is in aanmerking genomen dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het starterskrediet in 2011 tot het belastbaar inkomen is gerekend.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 terecht geen rekening heeft gehouden met het door belanghebbende geclaimde bedrag van € 12.550.
Inkomsten uit overige werkzaamheden
8. De inspecteur heeft naar aanleiding van een renseignement van [bedrijf] (jaaropgave), betalingsspecificaties van [bedrijf] en een renseignement van de Rabobank, een bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden van € 1.366 in aanmerking genomen.
Belanghebbende heeft betwist dat deze inkomsten zijn ontvangen.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, op basis van de stukken overgelegd bij zijn aanvullend processtuk van 23 augustus 2022, voldaan aan de bewijslast dat belanghebbende in 2019 € 1.366 heeft ontvangen van [bedrijf] en is dit bedrag terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019.
Aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten
Vooraf: bewijslastverdeling
9. Uitgaven voor specifieke zorgkosten op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB worden alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op hem drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
Medicijnen
9.1.
Onder specifieke zorgkosten vallen op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts.
9.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 550 voor aftrek in aanmerking komt. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden.
9.3.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur het bedrag van € 550 terecht in aftrek heeft geweigerd. Belanghebbende heeft geen betalingsbewijzen overgelegd en tevens niet aannemelijk gemaakt dat deze medicijnen zijn verstrekt op voorschrift van een arts.
Hulpmiddelen
9.4.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB kunnen de uitgaven voor hulpmiddelen voor zover deze van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt als specifieke zorgkosten in aftrek komen.
9.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat € 80 voor aftrek in aanmerking komt. Het betrof uitgaven voor krukken, een medicijnbal en een fitnessapparaat gebruikt voor het herstel na het breken van ribben. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden.
9.6.
De rechtbank overweegt dat de kosten van krukken niet aftrekbaar zijn op grond van de wet. [2] Een medicijnbal en een fitnessapparaat zijn geen kwalificerende hulpmiddelen aangezien deze niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Tevens heeft belanghebbende geen betalingsbewijzen overgelegd. De inspecteur heeft daarom terecht de geclaimde aftrek van € 80 geweigerd.
Kosten van vervoer bij ziekte en reiskosten vervoer bij ziekte
9.7.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB kunnen uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van een wegens ziekte langer dan een maand verpleegde persoon als specifieke zorgkosten in aftrek komen. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte gezamenlijk een huishouding voerde met de verpleegde persoon en de afstand tussen de woning van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt meer dan 10 kilometer bedraagt.
9.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 950 voor aftrek in aanmerking komt. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden.
9.9.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bedrag van € 950 terecht in aftrek heeft geweigerd. Belanghebbende heeft zijn zieke zus bezocht met wie hij geen gezamenlijke huishouding voerde.
9.10.
Belanghebbende stelt in zijn beroepschrift dat de kosten voor het bezoeken van zijn zieke moeder in het verleden wel in aftrek zijn toegestaan. Voor zover belanghebbende hiermee beoogt een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat dit faalt omdat belanghebbende deze stelling niet heeft gemotiveerd en de inspecteur heeft aangevoerd dat over deze reiskosten in het verleden geen gemotiveerd standpunt is ingenomen.
Dieetkosten
9.11.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet IB kunnen extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bepaald bedrag als specifieke zorgkosten in aftrek komen.
9.12.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 528 voor aftrek in aanmerking komt. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden.
9.13.
De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f, en lid 7, van de Wet IB een medisch voorschrift of voorschrift van een diëtist als voorwaarde is gesteld. Belanghebbende heeft een dergelijk voorschrift niet overgelegd. De inspecteur heeft daarom terecht de geclaimde aftrek van € 528 geweigerd.
Belastingrente
10. Belanghebbende stelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de belastingrente correct is berekend en terecht in rekening is gebracht.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ,’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hoger beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hoger beroepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 7:3, aanhef en letter c, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 6.18, eerste lid, letter h, van de Wet IB in verbinding met artikel 39a, aanhef en letter c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.