ECLI:NL:RBZWB:2023:5884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
02-820002-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op vijf weken oude zoon door deze heftig te schudden dan wel anderszins geweld uit te oefenen op zijn hoofd

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn vijf weken oude zoon. De verdachte heeft zijn zoon op 24 december 2014 heftig geschud en/of anderszins geweld op zijn hoofd uitgeoefend, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag, maar niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van zijn zoon wilde veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van zijn zoon heeft aanvaard door zijn gewelddadige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een matiging van de straf. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 augustus 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de conclusies van de forensisch deskundige, die de medische bevindingen heeft onderzocht, overgenomen en vastgesteld dat het letsel van de zoon niet accidenteel is ontstaan, maar door toedoen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820002-15
vonnis van de meervoudige kamer van 25 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op zijn zoon, subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Primair bestaat medisch gezien geen consensus over het letsel bij [slachtoffer] . Er kan niet worden vastgesteld dat het gaat om opzettelijk toegebracht letsel. Subsidiair kan op basis van de forensische rapportages niet worden vastgesteld wanneer het letsel is toegebracht en of dit door verdachte is toegebracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de in de bijlage beschreven bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op [geboortedag 2] 2014 werd [slachtoffer] , de zoon van verdachte, geboren. Op de avond van
24 december 2014 waren verdachte en zijn partner, de moeder van [slachtoffer] , samen thuis met [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] heeft [slachtoffer] om 20.00 uur in zijn bed gelegd. [slachtoffer] begon te huilen en bleek te hebben gespuugd, waarop zijn moeder het doekje onder zijn hoofd heeft verschoond. Vervolgens is zij gaan douchen en is verdachte naar bed gegaan. Op dat moment was het gedrag van [slachtoffer] normaal. Na ongeveer een half uur kwam de moeder van [slachtoffer] uit de douche. Op dat moment kwam verdachte aangelopen met [slachtoffer] , die levenloos in zijn armen lag. Zijn armen hingen slap naar beneden en zijn gezicht was wit met blauwe vlekjes. De moeder van [slachtoffer] belde om 21.58 uur de huisartsenpost. Daar werd [slachtoffer] om 22.35 uur onderzocht, waarbij geconstateerd werd dat [slachtoffer] oppervlakkig ademde en matig reageerde op prikkels. Er waren kleine, niet wegdrukbare, paarse vlekjes op het hoofd. [slachtoffer] werd met spoed doorverwezen naar de kinderarts. De kinderarts zag enkele 'petechiae' (puntvormige bloeduitstortingen) op het hoofd. Op 25 december 2014 werd een CT-scan van het hoofd gemaakt. Er waren meerdere bloedingen zichtbaar in en om de hersenen. [slachtoffer] werd vervolgens doorverwezen naar een gespecialiseerd kinderziekenhuis in Utrecht. Bij onderzoek van de ogen van [slachtoffer] door een oogarts op 25 december 2014 waren veel netvliesbloedingen zichtbaar in het linkeroog, in alle kwadranten en alle netvlieslagen. Op 27 december 2014 zag de oogarts dat deze bloedingen waren toegenomen. Op 29 december 2014 zag de kinderarts een lichte asymmetrie in de schedelvorm van [slachtoffer] en een kleine bloeduitstorting links op het hoofd. Een volgende CT-scan bevestigde het eerdere beeld van bloedingen in en om de hersenen.
Het scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een huilbaby was. Het leek vanaf zijn geboorte alsof [slachtoffer] wat mankeerde en pijn had. Volgens verdachte moet er een medische oorzaak zijn voor het letsel van [slachtoffer] , zoals bijvoorbeeld de maagverkleiningsoperatie die de moeder van [slachtoffer] voorafgaand aan de zwangerschap, in 2012, heeft ondergaan.
Bevindingen NFI-rapport
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is een deskundigenrapport opgesteld door [deskundige 1] , forensisch arts bij het NFI. Dit rapport dateert van 2 juli 2015 en is naar aanleiding van aanvullende vragen en door andere deskundigen opgemaakte rapporten aangevuld op
7 januari 2019. Daarnaast heeft [deskundige 1] op 23 december 2020 een aanvullende reactie geschreven. Uit dit rapport en de aanvullingen daarop volgt dat bij [slachtoffer] letsel is geconstateerd, bestaande uit een encefalopathisch beeld (hersenfunctiestoornissen), subdurale hematomen (bloeduitstortingen) en netvliesbloedingen.
Encefalopathisch beeld
Bij [slachtoffer] werd op de avond van 24 december 2014 een combinatie van klinische verschijnselen gezien (plotseling slap, wit, bewustzijnsdaling, ademhalingsproblemen bij een voorheen normaal functionerend gemeld kind) dat berust op een encefalopathisch
beeld (hersenfunctiestoornissen). De ernst van de bij aanvang matig ernstig lijkende klinische verschijnselen nam af zonder inhoudelijk relevant medisch ingrijpen. [deskundige 1] concludeert dat bij uitsluiting van ziekelijke oorzaken zowel accidentele als niet-accidentele traumatische oorzaken een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan van het encefalopathisch beeld. Alleen uitgaande van het encefalopathisch beeld is het niet mogelijk om hiertussen een nader onderscheid te maken. Andere medische bevindingen kunnen een aanwijzing vormen voor het ontstaansmechanisme van de hersenfunctiestoornissen (infectieuze oorzaak, of een nadere ziekelijke oorzaak). Die zijn in dit geval niet gevonden bij uitgebreid onderzoek in het kinderziekenhuis. In dit geval kan een termijn van direct tot minuten overwogen worden tussen veroorzakende handeling(en) en het ontstaan van klinische verschijnselen bij [slachtoffer] , in de periode na het laatst bekende moment van normaal functioneren.
Subdurale bloeduitstortingen
Op de CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] van 25 december 2014 was aan beide kanten een subduraal hematoom (bloeduitstorting onder het harde hersenvlies) zichtbaar, achterwaarts over het hersenoppervlak met verspreiding langs het tussenschot van de grote hersenen, tot op het tussenschot van grote en kleine hersenen. [deskundige 1] concludeert ten aanzien van dit letsel het volgende. De verdeling van het bloed van de subdurale hematomen en het tijdsverloop passen niet bij een geboortetrauma. Dit is uitgesloten. Een ziekelijke oorzaak is uitgebreid onderzocht en hiervoor zijn geen aanwijzingen. Dit is ook uitgesloten. Er is geen heftig accidenteel trauma vermeld. Wat dan overblijft is een niet-accidenteel (toegebracht) trauma. De bevinding is zeer veel waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 10.000-1.000.000) bij een niet-accidenteel acceleratie-deceleratietrauma (heftig schudincident) en/of contacttrauma aan het hoofd dan bij een medische oorzaak en/of accidenteel trauma (waaronder geboortetrauma). Een spontane subdurale bloeduitstorting in week 30 van een zwangerschap door serotoninetekort is niet te onderbouwen met wetenschappelijke literatuur. Hoe dan ook is dit irrelevant voor de periode vanaf 24 december 2014, twaalf weken later. Een ‘rebleed’ gaat niet gepaard met acute ernstige klinische verschijnselen zoals op 24 december 2014.
Netvliesbloedingen
Bij [slachtoffer] werden op 25 december 2014 door een oogarts veel netvliesbloedingen links geconstateerd, in alle kwadranten en in alle netvlieslagen. [deskundige 1] concludeert dat een ziekelijke oorzaak niet past op basis van het uitsluiten van aandoeningen, de distributie van de bloedingen en de combinatie met andere klinische bevindingen. Door het tijdsverloop past het niet bij een geboortetrauma. Er is geen passend heftig accidenteel trauma vermeld. De bevindingen zijn niet het gevolg van een ‘rebleed’ van een subdurale bloeduitstorting. Een medisch-logisch verband hiervoor ontbreekt. De bevindingen zijn zeer verdacht voor toegebracht letsel. Ze passen niet bij geboortetrauma, reanimatie, hoesten en dergelijke. De bevindingen zijn zeer veel waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 10.000-1.000.000) bij een niet-accidenteel acceleratie-deceleratietrauma (heftig schudincident) en/of contacttrauma aan het hoofd dan bij een niet herkende medische oorzaak (waaronder stolling) en/of accidenteel trauma (waaronder geboortetrauma of normale verzorging). Het lijkt om een recent letsel te gaan (0-3 dagen). Op de ochtend van 24 december 2014 leek [slachtoffer] nog normaal te functioneren volgens de anamnese.
Combinatie van bevindingen
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] , namelijk een recent ontstaan encefalopathisch
beeld, uitgebreide subdurale bloeduitstortingen en uitgebreide netvliesbloedingen
links, is zeer wel passend bij toegebracht hersenletsel, door repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma aan het hoofd, of een combinatie van beide. Het is in dit geval niet mogelijk om hier een nader onderscheid in te maken. Er zijn geen medische oorzaken geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde combinatie van medische bevindingen is niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van het kind, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling. Uit de literatuur blijkt dat afwezigheid van (huid)afwijkingen bij top-teenonderzoek en botbreuken de mogelijkheid van toegebracht schedelhersenletsel geenszins uitsluit. De bevindingen zijn zeer veel waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 10.000-1.000.000) bij een niet-accidentele oorzaak (een heftig schudincident, forse impact, of de combinatie van beide) dan bij een accidentele oorzaak (waaronder geboortetrauma), gebruikelijke verzorgingshandelingen of een (al dan niet herkende) medische aandoening.
Forensisch-medische expertise en kwaliteit van de rapporten van de verschillende deskundigen
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is niet alleen door [deskundige 1] gerapporteerd. Er zijn hierover tevens rapporten opgesteld door een aantal andere deskundigen, namelijk [deskundige 2] , [deskundige 3] , [deskundige 4] , [deskundige 5] en [deskundige 6] . De rechtbank stelt op basis van de stukken uit het dossier en algemeen toegankelijke openbare bronnen op internet vast dat [deskundige 1] van al deze deskundigen verreweg de meeste relevante forensisch-medische expertise heeft. Ook zijn de rapporten van [deskundige 1] naar het oordeel van de rechtbank van de hoogste kwaliteit. Hij onderbouwt al zijn standpunten evenwichtig, verwijst veel naar relevante forensische literatuur, blijft binnen zijn eigen vakgebied, roept gespecialiseerde hulp in waar nodig en formuleert zijn conclusies terughoudend en logisch correct. Hij heeft in zijn onderzoek ook naar alternatieve verklaringen gekeken. Dit maakt dat de rechtbank haar oordeel baseert op de door [deskundige 1] opgemaakte rapportages en niet op de door de overige deskundigen opgemaakte rapporten.
De rechtbank neemt de conclusies van [deskundige 1] over en is gelet daarop van oordeel dat op de avond van 24 december 2014 sprake moet zijn geweest van een heftig schudincident dan wel van anderszins geweld op het hoofd van [slachtoffer] . Op basis van de bevindingen van [deskundige 1] en de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat dit letsel niet op accidentele wijze is ontstaan, maar dat dit moet zijn toegebracht. [slachtoffer] is namelijk binnen een tijdsbestek van enkele minuten van een, weliswaar huilende, maar gezonde baby veranderd in een ernstig gewonde baby en verdachte is als enige persoon in dat tijdsbestek bij [slachtoffer] geweest. Verdachte heeft [slachtoffer] , zo heeft hij zelf ook verklaard, als laatste vast gehad voor de medische problemen zich openbaarden. Het was bij het vastpakken van [slachtoffer] door verdachte dat de klinische verschijnselen zich bij hem hebben geopenbaard. Uit het rapport van [deskundige 1] blijkt dat enkele minuten voor het ontstaan van de klinische verschijnselen bij [slachtoffer] , het letsel aan [slachtoffer] moet zijn toegebracht. Gelet op de aard en het geheel van de geconstateerde letsels, in combinatie met de bevindingen en de conclusies van [deskundige 1] , is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte voor het ontstaan van het letsel onaannemelijk is. Alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heftig heeft geschud dan wel anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer] . Dat niet is komen vast te staan wat verdachte precies bij [slachtoffer] heeft gedaan, maakt in dit verband niet uit.
Opzet van verdachte
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen moet de rechtbank vaststellen dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] was gericht. Dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] te doden, is niet bewezen en daar gaat de rechtbank ook niet van uit. Met betrekking tot de vraag of verdachte daar voorwaardelijk opzet op heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft, zoals hierboven vastgesteld, [slachtoffer] heftig geschud dan wel anderszins geweld uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment vijf weken oud. Volgens [deskundige 1] is een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) vereist, ingeval schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel. Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact is dusdanig heftig dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. De kans dat een baby van vijf weken overlijdt als gevolg van zo’n krachtuitoefening is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Het hoofd van een kindje van vijf weken is bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Dat verdachte zich van de kwetsbaarheid van het hoofd van [slachtoffer] bewust is geweest, volgt ook uit de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] normaliter zacht en voorzichtig behandelde en hij wel weet hoe je met een baby om moet gaan. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 december 2014 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , (zijn kind, geboren op [geboortedag 2] 2014), opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] heftig/ krachtig heeft geschud en/of anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast vordert zij een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, aan verdachte op te leggen. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de feiten en omstandigheden van het
geval. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt niet passend geacht. Tevens wordt verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 24 december 2014 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn zoontje [slachtoffer] , die op dat moment vijf weken oud was. Door de handelingen van verdachte heeft [slachtoffer] letsel opgelopen en heeft verdachte de gezondheid van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een zeer ernstig feit. Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat [slachtoffer] een zeer jong, kwetsbaar en weerloos kindje was en verdachte als vader de zorg over hem had en hem juist voor gevaar moest behoeden. Het is voor [slachtoffer] en verdachte een geluk dat [slachtoffer] er niets blijvends aan over heeft gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat uit niets blijkt dat verdachte die avond naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan om zijn zoontje bewust wat aan te doen. Verdachte lijkt te hebben gehandeld uit onmacht en wanhoop. De rechtbank houdt hier rekening mee, maar dit laat onverlet dat [slachtoffer] iets is aangedaan door het toedoen van verdachte en dat het geconstateerde letsel ernstig is.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, zij het voor andersoortige strafbare feiten. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde.
Het heeft lang geduurd voordat deze zaak met een vonnis tot een afronding is gekomen. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is niet in verzekering gesteld. Het eerste verhoor bij de politie heeft op 30 januari 2015 plaatsgevonden. Vervolgens is verdachte op 13 oktober 2015 nogmaals gehoord door de politie. De eerste zitting in deze zaak heeft op 19 maart 2018 plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens het tweede verhoor bij de politie op 13 oktober 2015 is geconfronteerd met en bevraagd naar aanleiding van de bevindingen van [deskundige 1] , zoals deze zijn vermeld in het door hem opgemaakte NFI-rapport. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dat moment in redelijkheid heeft kunnen begrijpen dat het openbaar ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. Het verhoor op 13 oktober 2015 heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook te gelden als aanvangsmoment van de redelijke termijn. Het vonnis had gelet daarop gereed moeten zijn op 13 oktober 2017. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met bijna zes jaar, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak in dit opzicht geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet hierop zoekt de rechtbank bij de in mindering te brengen straf aansluiting bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, waarover de Hoge Raad oordeelt dan ten aanzien van de strafkorting naar bevind van zaken moet worden gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. In plaats daarvan zal de rechtbank, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de op te leggen straf matigen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 augustus 2023.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.