ECLI:NL:RBZWB:2023:5882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
02-093923-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met ernstige verkeersgevolgen

Op 24 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 maart 2021 betrokken was bij een verkeersongeval in Udenhout. De rechtbank oordeelde dat het verkeersgedrag van de verdachte, die deelnam aan een rally, roekeloos was en leidde tot een ongeval waarbij twee fietsers gewond raakten. De verdachte reed met een snelheid van 111,6 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/u was en negeerde de verkeersregels door op het midden van de weg te rijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, maar oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en artikel 5a van de Wegenverkeerswet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de rechtbank legde deze straf op, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, evenals een rijontzegging van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het onverantwoordelijke gedrag van de verdachte, dat niet alleen de slachtoffers, maar ook andere weggebruikers in gevaar bracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-093923-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 augustus 2023. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met een ander door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij twee personen (ernstig) gewond zijn geraakt dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2: opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was dan wel de maximum snelheid met 30 kilometer per uur (of meer) heeft overschreden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft deelgenomen aan een rally die zich, gelet op het rijgedrag van de deelnemers, laat kwalificeren als een race. Over een lange afstand heeft verdachte meerdere keren de maximumsnelheid bewust fors overschreden en is op een smalle weg op het midden van de weg gaan rijden zonder voldoende acht te slaan op het overige verkeer op de weg. Hierdoor zijn ernstige risico’s voor de verkeersveiligheid ontstaan. Verdachte is in botsing gekomen met [medeverdachte] en heeft vervolgens twee fietsers aangereden. Beide fietsers zijn gewond geraakt. Voor één van hen heeft het letsel geleid tot een tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden. De ander heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Hoewel verdachte en [medeverdachte] beiden deelnamen aan de rally kan niet worden gesproken van medeplegen, zodat verdachte van dat onderdeel vrijgesproken moet worden.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dit betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en dat verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt moet kunnen worden gemaakt. Aan beide vereisten is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
Oorzaak ongeval
Verdachte reed op zondagochtend 28 maart 2021 rond 11.45 uur op de Loonsehoek, een smalle weg voor tweerichtingsverkeer in het buitengebied van Udenhout, waar een maximumsnelheid geldt van 60 kilometer per uur. Aan beide zijden van de (enkele) rijbaan bevindt zich een rood gekleurde fietsstrook en op de Loonsehoek komen meerdere uitritten van langs die weg gelegen woningen en bedrijven uit.
Verdachte reed in een zwarte Volkswagen Golf. Vóór hem reden twee fietsers. Verdachte en zijn [medeverdachte] hebben kort voor de aanrijding geaccelereerd. Verdachte reed kort voor de aanrijding met een indicatief berekende snelheid van 111,6 kilometer per uur en op het moment van de botsing met [medeverdachte] met 108 kilometer per uur. Verdachte is op enig moment op het midden van de weg gaan rijden, vermoedelijk om de twee fietsers in te gaan halen die voor hem reden, en is met [medeverdachte] in botsing gekomen. Door die botsing is het linker voorwiel van de auto van verdachte afgebroken waardoor deze auto nagenoeg onbestuurbaar raakte, over de rijbaan naar rechts is geschoven en daar achter op de beide naast elkaar rijdende fietsers is gebotst. De rechtbank concludeert dan ook dat het ongeval, de aanrijding van de fietsers, mede is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte.
Schuldgradatie
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Die laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan is sprake van de schuldvorm roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Verdachte heeft de maximum snelheid fors overschreden en heeft onvoldoende rechts gehouden op het moment dat hij door [medeverdachte] werd ingehaald. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee van de in artikel 5a, eerste lid, WVW, genoemde verkeersgedragingen.
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op
ernstigverkeersgevaarlijk gedrag, zeer onverantwoordelijk rijgedrag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 3, p. 11) blijkt dat daarbij onder meer kan worden gedacht aan het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden. Verdachte heeft voorafgaande aan het ongeval gedurende meer dan twintig minuten over een afstand van 20 kilometer de maximumsnelheid meerdere keren (fors) overschreden. Verdachte nam op 28 maart 2021 deel aan een ‘rally’ voor auto’s met een vermogen van ten minste 200 pk en ook uit de verklaringen van meerdere getuigen valt af te leiden dat de rallydeelnemers met zeer hoge snelheid reden, onnodig en onverantwoord inhaalden en meerdere verkeersregels overtraden. Een aantal getuigen spreekt over asociaal en schofterig rijgedrag. De deelnemers aan de rally – onder wie verdachte – vertoonden competitief rijgedrag en naar de uiterlijke verschijningsvorm was er dan ook sprake van een race, ook al zou er geen sprake zijn geweest van een wedstrijd. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en ook dat hij dat met opzet heeft gedaan. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat verdachte zijn auto in ‘sportstand’ had gezet, die bedoeld is om een sportievere rijstijl mogelijk te maken.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. In dit geval zijn ook daadwerkelijk twee fietsers gewond geraakt (mede) door toedoen van verdachte. [slachtoffer 1] heeft een borstwervel gebroken en een hersenschudding en oogletsel opgelopen. Zij is geopereerd en heeft moeten revalideren. Haar zicht is momenteel – meer dan twee jaar later – nog steeds geen 100%. De kans op volledig herstel wordt steeds kleiner. Haar letsel merkt de rechtbank aan als zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer 2] heeft door het (mede) aan verdachte te wijten ongeval meerdere schaafwonden en kneuzingen opgelopen en zijn herstelperiode werd op drie maanden geschat. De rechtbank acht het aannemelijk dat in het geval van [slachtoffer 2] in elk geval sprake is geweest van tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden.
Daarnaast is de rechtbank uit het dossier gebleken dat zich op de bewuste zondagochtend veel andere, ook kwetsbare, verkeersdeelnemers op en langs de wegen bevonden waarop verdachte (veel) te hard heeft gereden. Een mogelijk fatale aanrijding was bepaald niet denkbeeldig geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] .
Conclusie
Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.3 weergegeven.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 28 maart 2021 te Udenhout, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto
merk Volkswagen Golf, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Loonsehoek zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- terwijl verdachte in het voorliggende afgelegen gereden
traject reeds meermalen had gereden met een (veel) hogere snelheid dan de voor
hem aldaar geldende maximum snelheid
- te rijden met een snelheid van ongeveer 111,6 km/u, en
- onvoldoende op het overige
verkeer
heeftgelet en is blijven letten en hier onvoldoende rekening mee
heeft gehouden en diens rijgedrag hier onvoldoende op heeft
aangepast, en
- vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, het voertuig van
die [medeverdachte] (welke hem, verdachte, links aan het inhalen was), en
- ten gevolge waarvan verdachte met diens voertuig is gebotst tegen 2 voor hem op de weg rijdende fietsers,
waardoor deze fietsers (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar
lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten voor die [slachtoffer 1] een gebroken borstwervel en een hersenschudding en voor die [slachtoffer 2] knieklachten rechter knie en rechter enkel ernstige verstuiking en meerdere schaafwonden op armen, benen, handen, gelaat en rug;
2 primair
op 28 maart 2021 te Vianen en Vught en Oisterwijk en Biezenmortel en Udenhout en Loon op Zand als bestuurder van een voertuig (personenauto merk Volkswagen Golf, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A2 en de Rijksweg A65 en de Heusdensebaan en de Gommelsestraat en de Groenstraat en de Schoorstraat en de Loonsehoek, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 122,9 km/u en 142,5 km/u, althans met (aanmerkelijk) hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 100 km/u, te rijden, en
- meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 43,3 km/u en 59,1 km/u, althans met (aanmerkelijk) hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 km/u, te rijden, en
- meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 76,9 km/u en 95,6 km/u, althans met (aanmerkelijk) hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 km/u, te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van twee jaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag. Verdachte heeft deelgenomen aan een rally op de openbare weg. Verdachte heeft daarbij over een lange afstand fors harder gereden dan ter plaatse was toegestaan. Hij is op enig moment op een smalle weg met hoge snelheid op het midden van de weg gaan rijden, kennelijk zonder na te denken over het gevaar dat zijn verkeersgedrag voor anderen vormde. Het plezier van het harde rijden woog blijkbaar zwaarder dan de veiligheid van andere weggebruikers. Verdachte heeft zich bijzonder onverantwoordelijk gedragen.
Mede door zijn weggedrag zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] volkomen onverwacht van achteren met hoge snelheid geraakt door de auto van verdachte tijdens hun zondagse fietstocht. Zij zijn beiden gewond geraakt, [slachtoffer 1] zelfs ernstig. Het kan niet anders dan dat de aanrijding en de grote gevolgen daarvan diepe indruk op hen hebben gemaakt. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij zijn fietsmaatje [slachtoffer 1] roerloos op haar buik in de sloot zag liggen en dat hij daar ontzettend van is geschrokken. Ongewild zijn ook veel anderen getuige geweest van het ernstig gevaarlijke weggedrag van verdachte en de noodlottige gevolgen daarvan.
Gelet op de ernst van de feiten en de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een forse gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte zijn aandeel in het ongeval heeft gebagatelliseerd en de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het ongeval bij [medeverdachte] heeft neergelegd. Verdachte is ook niet verschenen op de terechtzitting.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat het vanaf het ongeval bijna tweeëneenhalf heeft geduurd voordat zijn zaak op zitting kwam.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van 24 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
feit 2 primair:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar;
- bepaalt dat
de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingehouden is geweest hierop in minderingwordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 augustus 2023.
Mr. S.H. van Nieuwkerk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.