ECLI:NL:RBZWB:2023:5870

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1040
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na vermoedens van ongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn lichamelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en de schorsing van zijn rijbewijs beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C. van den Doel, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 27 december 2022, waarin het CBR zijn rijbewijs had geschorst na een melding van de korpschef over een vermoeden van ongeschiktheid. Dit vermoeden was ontstaan na een incident op 30 augustus 2022, waarbij eiser onwel was geworden langs de snelweg, wat mogelijk te maken had met een epileptische aanval.

De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde en een vertegenwoordiger van het CBR aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van het incident en de eerdere meldingen over de gezondheidstoestand van eiser. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen waren voor het vermoeden van ongeschiktheid, ondanks dat de neuroloog in een later onderzoek concludeerde dat de verschijnselen niet direct passen bij een epileptische aanval.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de schorsing van het rijbewijs en het opgelegde onderzoek door het CBR rechtmatig waren. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1040 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. van den Doel),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid voor het besturen van categorie(ën) AM-B van motorrijtuigen en het schorsen van het rijbewijs.
1.1
Met het bestreden besluit van 27 december 2022 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het CBR [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de oplegging van het onderzoek naar lichamelijke ongeschiktheid en de schorsing van het rijbewijs. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4 Feiten en omstandigheden

De korpschef heeft op 30 augustus 2022 mededeling gedaan aan het CBR van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(ën) AM-B van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Dit vermoeden is gebaseerd op de volgende gerelateerde feiten en omstandigheden: Eiser werd aangetroffen langs de A4 en lag naast het voertuig in de berm naar aanleiding van een mogelijk epileptische aanval en is met ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Eiser verklaarde dat dit de tweede keer dit jaar zou zijn dat hij een dergelijke aanval had.
Het CBR heeft met het besluit van 18 oktober 2022 eiser een onderzoek opgelegd naar zijn rijgeschiktheid en het rijbewijs van eiser geschorst.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 24 november 2022.
Het CBR heeft met het bestreden besluit het bezwaar, voor zover is gesteld dat ten onrechte is opgenomen dat sprake was van een ongeval, gegrond verklaard en de zinsnede dat sprake was van een verkeersongeval vervangen met “Op 30 augustus 2022 kreeg de politie een melding dat u werd aangetroffen langs de snelweg en naast uw voertuig in de berm lag”. Dit doet volgens het CBR niet af aan het vermoeden van ongeschiktheid.
Eiser op 21 december 2022 een onderzoek laten uitvoeren naar zijn rijgeschiktheid. De neuroloog heeft geconcludeerd dat de verschijnselen niet direct passen bij een epileptische aanval zonder bewustzijnsdaling. Het onwel worden van eiser is van onbekende origine. De neuroloog adviseert om eiser ongeschikt te verklaren voor drie maanden. Het rapport is ondertekend op 18 januari 2023.
Het CBR heeft op 19 januari 2023 de uitslag van het onderzoek aan eiser toegezonden. Eiser is naar aanleiding van het onderzoek rijgeschikt verklaard tot 19 januari 2023 met uitzondering van beroepsmatig personenvervoer of onder toezicht doen besturen van derden in een auto of een landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid. Eiser heeft op 20 januari 2023 zijn rijbewijs teruggekregen.

5 Procesbelang

5.1
Eiser heeft na het uitgevoerde onderzoek naar zijn rijgeschiktheid zijn rijbewijs onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte periode teruggekregen. Niet is gebleken dat eiser beroepsmatig personen wil vervoeren of onder toezicht derden wilde laten besturen. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiser nog procesbelang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het beroep. Eiser heeft kosten gemaakt, die hij niet had hoeven maken als hij geen onderzoek naar zijn rijgeschiktheid had moeten laten doen. Eiser heeft namelijk € 433,- opleggingskosten moeten betalen voor het medische onderzoek. Daarnaast zou eiser ook € 287,- hebben moeten betalen aan de kosten voor de specialist.
6 Onderzoek naar rijgeschiktheid
6.1
Eiser heeft betoogd dat het CBR op basis van een incorrecte mededeling van de politie een beslissing genomen. De politie heeft ten onrechte verklaard dat sprake was van een ongeval en van een epileptische aanval. Eiser had geen epileptische aanval. Hij was nog in staat zijn auto aan de kant te zetten. Dit is ook bevestigd door de arts bij de spoedeisende hulp. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
6.2
Het CBR heeft gesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser lijdt aan een aandoening waardoor hij lichamelijk niet goed functioneert. De overlegde medische stukken van de spoedeisende hulp doen geen afbreuk aan het ontstane vermoeden.
6.3
Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) doen, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
6.4
Op grond van artikel 130, tweede lid, van de WVW is, op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen, de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
6.5
Op grond van artikel 131, eerste lid, onder b, van de WVW besluit, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen respectievelijk tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
6.6
Op grond van artikel 5, onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: Regeling) geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet, in het volgende geval: er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
6.7
Op grond van artikel 6 van de Regeling schorst, in de gevallen bedoeld in artikel 5, het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
6.8
Ter beoordeling staat of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het vermoeden bestond dat eiser niet langer beschikte over lichamelijke geschiktheid voor het besturen van zijn voertuig. Indien dit vermoeden bestond, kon het CBR het rijbewijs van eiser schorsen en een onderzoek naar zijn lichamelijke geschiktheid opleggen. Ter beoordeling ligt dus niet of eiser ook daadwerkelijk ongeschikt is voor het besturen van het voertuig.
6.9
De rechtbank is van oordeel dat het college een onderzoek heeft kunnen opleggen naar de rijgeschiktheid van eiser en zijn rijbewijs heeft kunnen schorsen. Eiser is tijdens het autorijden duizelig geworden en heeft zijn partner gebeld. Een medeweggebruiker en zijn partner hebben contact opgenomen met de hulpdiensten. Eiser is naast zijn auto onwel geworden. Het CBR heeft de besluitvorming gebaseerd op de mededeling van de korpschef. In deze mededeling staat beschreven dat eiser werd aangetroffen langs de snelweg en naast zijn voertuig in de berm lag, na een mogelijk epileptische aanval. Eiser had verklaard dat het de tweede keer dit jaar zou zijn dat hij een dergelijke aanval had. Eiser heeft vervolgens inmiddels een document overlegd van 30 augustus 2022 waarin de behandeld arts van de spoedeisende hulp heeft beschreven dat het onvoldoende argumenten zijn voor de stelling dat sprake was van een epileptische aanval. Het betreft volgen de arts daarmee een wegraking van onbekende origine.
6.1
Dat geen sprake bleek te zijn van een ongeval en mogelijk geen sprake is van een epileptische aanval maakt niet dat geen sprake kon zijn van een vermoeden van ongeschiktheid. Gelet op het feit dat eiser naast zijn voertuig onwel is geworden en hij eerder dat jaar een epileptische aanval had gehad, kon het CBR het vermoeden hebben dat eiser niet langer beschikte over lichamelijke geschiktheid voor het besturen van categorie(ën) AM-B van motorrijtuigen, ongeacht of daadwerkelijk sprake was een epileptische aanval op 30 augustus 2022. Niet is gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

7 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft kunnen opleggen en het rijbewijs van eiser heeft kunnen schorsen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 18 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.