ECLI:NL:RBZWB:2023:5846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake dwangsom voor studiefinanciering door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Kroatische student aan de Universiteit Utrecht, over zijn verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over zijn recht op studiefinanciering voor het jaar 2022. Eiser had eerder een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar DUO had dit verzoek afgewezen met het primaire besluit van 15 december 2021. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 16 februari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting. Na het indienen van reacties door beide partijen, heeft de rechtbank het onderzoek op 25 mei 2023 gesloten.

De rechtbank oordeelt dat DUO op goede gronden het verzoek om toekenning van een dwangsom heeft afgewezen. Eiser voert aan dat hij slechts eenmaal een aanvraag om studiefinanciering hoeft in te dienen om doorlopend aanspraak te maken op studiefinanciering. De rechtbank stelt echter vast dat DUO niet verplicht was om een besluit te nemen over eisers recht op studiefinanciering voor het jaar 2022, omdat er geen lopende toekenning was en eiser geen nieuwe aanvraag had ingediend. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat DUO geen dwangsom verschuldigd is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1889 WSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing over het recht op studiefinanciering voor het jaar 2022.
Met het besluit van 15 december 2021 (primaire besluit) heeft DUO dit verzoek afgewezen.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2022 heeft DUO het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Eiser, eisers gemachtigde en de gemachtigde van DUO hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen vragen gesteld. Partijen hebben ieder een reactie ingediend en over en weer op elkaar gereageerd.
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op
25 mei 2023 gesloten. De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie, te weten Kroatië. Hij volgt in Nederland de studie Farmacie aan de Universiteit Utrecht. Eiser heeft op 2 juli 2020 een aanvraag studiefinanciering ingediend.
Voor het jaar 2021 heeft DUO aan eiser collegegeldkrediet toegekend. Verder is de studiefinanciering (lening en reisvoorziening) afgewezen omdat eiser niet aan de nationaliteitseis voldoet.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 (21/1798 WSF) heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van DUO, dat ziet op de periode van maart tot en met december 2021, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Met het besluit van 12 oktober 2021 is aan eiser collegegeldkrediet toegekend voor het jaar 2022.
Met de brief van 10 december 2021 heeft eiser bij DUO aangegeven dat hij voor het jaar 2022 nog geen besluit heeft ontvangen over het recht op studiefinanciering. Hij heeft DUO verzocht om alsnog binnen twee weken een beslissing te nemen.
Met het primaire besluit heeft DUO het verzoek van eiser afgewezen en medegedeeld dat eiser geen dwangsom betaald krijgt. DUO heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er in het najaar van 2021 geen lopende toekenning studiefinanciering was die kon worden gecontinueerd. Ook is voor het kalenderjaar 2022 geen aanvraag gedaan.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of DUO op goede gronden het verzoek om toekenning van een dwangsom heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden van eiser
6. Eiser voert – samengevat – aan dat een student slechts eenmaal een aanvraag om studiefinanciering hoeft in te dienen om doorlopend aanspraak te maken op studiefinanciering. Het uitgangspunt is dat studiefinanciering voor een tijdvak van een kalenderjaar wordt toegekend. Ten aanzien van studenten uit de Europese Unie (EU) wijkt DUO hiervan af. Bij migrerend werknemerschap wordt een beperkte periode beoordeeld. DUO heeft niet verwezen naar de wettelijke grondslag van dit beleid. Er is sprake van discriminatoire behandeling en strijd met het Unierecht.
Vast staat dat eiser bij aanvang een aanvraag om studiefinanciering heeft ingediend. DUO heeft ten onrechte nagelaten een beslissing te nemen op de aanvraag ten aanzien van kalenderjaar 2022. Dat betekent dat eiser in aanmerking komt voor een dwangsom. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser diverse stukken van andere studenten overgelegd.
Standpunt van DUO
7. DUO heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser om studiefinanciering over de periode maart tot en met december 2021 is afgewezen en daarmee afgehandeld. Er was geen reden om het recht op studiefinanciering te continueren. Op DUO rust geen verplichting om ook verlengingsbesluiten te nemen in die situaties waarin geen sprake is van een lopende toekenning. Eiser zal een aparte aanvraag voor 2022 moeten indienen. Nu er geen aanvraag ligt voor het jaar 2022 hoefde DUO niet te beslissen en komt eiser ook niet in aanmerking voor een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Oordeel van de rechtbank
8.1
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd met ingang van de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
8.2
Partijen zijn verdeeld over de vraag of DUO een besluit heeft moeten nemen over het recht van eiser op studiefinanciering voor het jaar 2022.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat DUO niet gehouden was een besluit te nemen over eisers recht op studiefinanciering voor het jaar 2022. Bij een lopende toekenning stelt DUO over het volgende kalenderjaar het recht op studiefinanciering uit eigen beweging vast. DUO heeft op eisers eerdere aanvraag voor studiefinanciering beslist en voor het jaar 2021 afgewezen. Van een lopende toekenning was eind 2021 daarom geen sprake. Er is geen rechtsregel die DUO verplicht om in een dergelijk geval, zonder nieuwe aanvraag, voor het volgende kalenderjaar vast te stellen of eiser recht heeft op studiefinanciering.
8.4
Wat eiser aanvoert over een eenmalige en doorlopende aanvraag voor studiefinanciering, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zij overweegt daartoe dat in artikel 3.21, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak. In artikel 1.1, sub b van de Wsf 2000 is aangegeven dat een studiefinancieringstijdvak een kalenderjaar of een gedeelte daarvan is waarop de toekenning van studiefianciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste één kalendermaand is. Dit maakt dat DUO in beginsel per maand studiefinanciering mag toekennen en dus ook per studiefinancieringstijdvak van een maand mag bekijken of iemand aan de voorwaarden voldoet.
8.5
Het is niet gebleken dat DUO hierin een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen EU-studenten en andere studenten. DUO heeft opgemerkt dat het toekennen van studiefinanciering voor een beperktere periode dan een kalenderjaar met name aan de orde is in geval van EU-studenten, zoals eiser, omdat moet kunnen worden vastgesteld of wordt voldaan aan de vereisten van het migrerend werknemerschap. Als eiser na de afwijzing van de studiefinanciering voor het jaar 2021 meende wel in aanmerking te komen voor studiefinanciering voor het jaar 2022, dan had hij voor dat jaar een nieuwe aanvraag moeten indienen en daarbij informatie moeten overleggen waarmee hij onderbouwt dat hij aan de geldende voorwaarden voldoet. Eiser had ten tijde van de bestreden besluitvorming geen nieuwe aanvraag gedaan voor studiefinanciering over het jaar 2022.
8.6
De verwijzing van eiser naar berichten van DUO aan andere studenten maakt dit oordeel niet anders. Daartoe wordt overwogen dat uit deze stukken niet blijkt dat DUO in soortgelijke zaken als die van eiser anders zou handelen. Een deel van de overgelegde stukken ziet op toekenning van collegegeldkrediet, waarvoor de vereisten van migrerend werknemerschap niet gelden. Ook aan eiser is collegegeldkrediet toegekend voor het jaar 2022. Uit de (tekst van de) brieven valt bovendien niet direct op te maken of er contact tussen de student en DUO aan die brieven is voorafgegaan. Ook valt niet steeds uit de brieven af te leiden of sprake is geweest van een situatie waarbij de student in de voorafgaande periode studiefinanciering heeft ontvangen.
8.7
Uit al het voorgaande volgt dat DUO op goede gronden geen besluit over de aanspraak op studiefinanciering heeft genomen voor het jaar 2022. DUO was geen dwangsom verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

9. DUO heeft op goede gronden besloten dat geen dwangsom verschuldigd is. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 17 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Wet studiefinanciering 2000

Artikel 1.1, eerste lid,
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder studiefinancieringstijdvak: kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
Artikel 3.19
1. Onze Minister kent studiefinanciering toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. Onze Minister besluit op een aanvraag om studiefinanciering:
a. indien de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de studiefinanciering betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar, en
b. indien de aanvraag is ingediend na het in onderdeel a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
Artikel 3.21
Studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak.
Een aanvraag voor studiefinanciering wordt vóór het einde van het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft ingediend.
(..).