ECLI:NL:RBZWB:2023:5843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak UWV inzake besluit op bezwaar Wet WIA

Op 22 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 2 maart 2022 tegen een besluit van 25 januari 2022 over zijn uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder, op 16 juni 2023, het beroep gegrond verklaard en het UWV opgedragen om binnen vier maanden een besluit op bezwaar bekend te maken. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij al twee jaar wacht op een beslissing en in een financieel moeilijke situatie verkeert. Hij verzocht om schadevergoeding vanwege de vertraging.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet tijdig op het bezwaar had beslist en dat de opgelegde termijn van vier maanden voor het UWV om alsnog een besluit te nemen, redelijk was. De rechtbank overwoog dat de termijn recht doet aan de reële mogelijkheden van het UWV om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang van de opposant om snel duidelijkheid te krijgen. De opposant had aangevoerd dat hij niet langer kon wachten, maar de rechtbank benadrukte dat een zorgvuldige heroverweging noodzakelijk was en dat een kortere termijn niet haalbaar zou zijn gezien de capaciteitsproblemen bij het UWV.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het geschil inhoudelijk nog niet was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 16 juni 2023. De uitspraak werd gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2153 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant.

Procesverloop

1. Opposant heeft beroep ingesteld omdat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 2 maart 2022 tegen het besluit van 25 januari 2022 betreffende de ongewijzigde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Bij uitspraak van 16 juni 2023 heeft de rechtbank onder meer dat beroep gegrond verklaard en bepaald dat het UWV binnen vier maanden alsnog een besluit op bezwaar bekend moet maken.
1.2.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn dochter en [naam] .

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht en het UWV opgedragen om binnen vier maanden alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het UWV niet tijdig op het bezwaar heeft beslist.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is en of de opgelegde beslistermijn van vier maanden redelijk is.
4. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij al twee jaar wacht op een beslissing. Opposant is het niet eens met de tijd die de rechtbank aan het UWV heeft gegeven om alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Opposant kan niet meer zo lang wachten, omdat hij in een financieel nijpende situatie zit. Opposant verzoekt om schadevergoeding vanwege de vertraging.
5. Het UWV kampt momenteel met onvoldoende capaciteit aan verzekeringsartsen, waardoor het inplannen van een (fysiek) medische spreekuur dan wel een hoorzitting vertraging oploopt.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
6.2.
De door de rechtbank opgelegde termijn van vier maanden doet naar oordeel van de verzetrechter recht aan de reële mogelijkheid om op het bezwaar te beslissen en aan het belang van opposant om een beslissing te ontvangen.
6.3.
De verzetrechter begrijpt dat opposant eerder duidelijkheid zou willen over zijn bezwaar, maar bij het opleggen van een kortere beslistermijn zou – door het tekort aan verzekeringsartsen – op voorhand al duidelijk zijn dat deze termijn niet gehaald gaat worden. Daarbij is het ook in het belang van opposant dat er een zorgvuldige heroverweging kan plaatsvinden. Een langere termijn dan twee weken is dan ook aangewezen en de verzetrechter acht de door de rechtbank opgelegde termijn van vier maanden niet onredelijk.
6.4.
De verzetrechter gaat er vanuit dat het UWV wel alles in het werk stelt om indien mogelijk eerder op het bezwaar van opposant te beslissen. Ter zitting heeft opposant aangegeven dat de hoorzitting inmiddels is gepland op 21 augustus 2023.
7. Opposant heeft de rechtbank verzocht om een vergoeding van schade die is ontstaan als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit. Voor zover opposant met dit verzoek heeft bedoeld een vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn [1] in de bestuursrechtelijke procedure, overweegt de rechtbank dat dit pas aan de orde kan zijn in een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Nu het geschil (inhoudelijk) nog niet is geëindigd, kan de rechtbank niet vaststellen of de redelijke termijn overschreden gaat worden. Het is immers vaste rechtspraak dat als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist. De verzetrechter wijst het verzoek om schadevergoeding af.
8. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 juni 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).