ECLI:NL:RBZWB:2023:5808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/1448 en 22/1449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 augustus 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.115, en een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van nihil. Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV werd ongegrond verklaard, terwijl het bezwaar tegen de aanslag Zvw niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 6 april 2023 ter zitting behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege een wrakingsverzoek van belanghebbende, dat later ongegrond werd verklaard. Op 6 juli 2023 werd het onderzoek hervat.

De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2019 niet te hoog is vastgesteld en dat het bezwaar tegen de aanslag Zvw terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank concludeert dat het griffierecht correct is geheven en dat de inspecteur voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van de aanslagen. Belanghebbende heeft geen andere gronden ingebracht tegen de aanslag IB/PVV, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat deze niet te hoog is vastgesteld. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven en dat belanghebbende geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1448 en 22/1449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.115 en een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd van nihil. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV is bij beschikking de terug te betalen (eerder vergoede) belastingrente vastgesteld op € 20.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2019 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 april 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] . Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst vanwege een wrakingsverzoek van belanghebbende. De wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabent heeft het wrakingsverzoek van belanghebbende bij beslissing van 13 april 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Op 6 juli 2023 is het onderzoek ter zitting vervolgd. Aan deze zitting hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Bij beide zittingen zijn gelijktijdig met de zaken van belanghebbende ook de zaken met de zaaknummers BRE 22/1446 en 22/1447 behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019 niet te hoog zijn vastgesteld. Verder beoordeelt de rechtbank of het griffierecht aan belanghebbende moet worden terugbetaald. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2019 niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2019 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ook is de rechtbank van oordeel dat het griffierecht terecht en tot de juiste bedragen van belanghebbende is geheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende werkt samen met zijn echtgenote, mevrouw [naam] . Mevrouw [naam] verricht voetverzorgingsactiviteiten onder de naam “ [bedrijf 1] ”. Belanghebbende verricht zijn werkzaamheden onder de naam “ [bedrijf 2] ”.
4.1.
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2020 een aangifte voor het jaar 2020 ingediend. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte contact opgenomen met belanghebbende en heeft aangegeven dat het in de aangifte vermelde bedrag van € 6.000 voor zelf verrichte werkzaamheden niet aftrekbaar is als personeelskosten. Op 26 maart 2021 heeft belanghebbende een nieuwe aangifte ingediend waarin een verzamelinkomen is aangegeven van € 9.158. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw is de inspecteur afgeweken van de aangifte. De drempel voor de ziektekosten is - in het voordeel van belastingplichtige - € 43 lager vastgesteld. De persoonsgebonden aftrek is verhoogd van € 763 naar € 806. Het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 9.115. Het bijdrage-inkomen ZVW is vastgesteld op € nihil.

Motivering

Vooraf: griffierecht
5. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. Het griffierecht bedraag € 50 indien het beroep door een natuurlijk persoon is ingesteld tegen een besluit met betrekking tot de IB/PVV en Zvw. Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. [1]
5.1.
In de zaken van belanghebbende en zijn echtgenote, mevrouw [naam] , is het griffierecht als volgt geheven:
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 21/3571 en 21/3572 met betrekking tot de aan mevrouw [naam] opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018;
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 22/1446 en 22/1447 met betrekking tot de aan mevrouw [naam] opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019;
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 22/1448 en 22/1449 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019.
5.2.
De rechtbank merkt de aanslagen IB/PVV en Zvw voor hetzelfde jaar en voor dezelfde belanghebbende aan als samenhangende besluiten. Gelet op hetgeen in de overwegingen 5 en 5.1 is vermeld, is terecht tweemaal griffierecht van mevrouw [naam] geheven en eenmaal griffierecht van belanghebbende en zijn de bedragen juist vastgesteld. Het feit dat alle beroepen van belanghebbende en mevrouw [naam] gelijktijdig op zitting zijn behandeld, maakt dit oordeel niet anders. In de Algemene wet bestuursrecht is namelijk geen regeling opgenomen om het griffierecht te beperken of terug te geven indien zaken gelijktijdig ter zitting worden behandeld.
Met betrekking tot de aanslag Zvw 2019
5.3.
De inspecteur heeft de aanslag Zvw vastgesteld op nihil. Belanghebbende had daarom geen belang bij zijn bezwaar en beroep tegen deze aanslag, omdat hij hierdoor niet in een betere positie kan komen. De inspecteur heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de aanslag Zvw is daarom ongegrond. Hierna zal het in deze motivering dus enkel nog gaan over de aanslag IB/PVV 2019.
Toelaatbaarheid verweerschriften
5.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Belastingdienst meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met belanghebbende en zijn echtgenote, ondanks dat zij hebben aangegeven dat niet te willen. Omdat delen van niet opgenomen telefoongesprekken weggelaten, verdraaid of tegengesproken kunnen worden, behoren zij niet in een dossier voor te komen. Hooguit dient te worden gemeld dat er een gesprek heeft plaatsgevonden. Het is nu te laat om deze telefoongesprekken nog te verwijderen, want ze zijn al door iedereen gelezen. Daarom moeten de verweerschriften volgens belanghebbende geheel buiten beschouwing worden gelaten.
5.5.
De rechtbank ziet in de stelling van belanghebbende geen aanleiding om de verweerschriften buiten beschouwing te laten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende ter zitting in de gelegenheid is gesteld om aan te geven welke onjuistheden er volgens hem in de verweerschriften of de bijlagen daarvan staan opgenomen met betrekking tot de telefoongesprekken, maar dat belanghebbende van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Verder merkt de rechtbank op dat in de verweerschriften zelf enkel wordt verwezen naar de telefoongesprekken naar aanleiding van de eerste aangifte en wordt gemeld dat belanghebbende tijdens het telefonisch contact met de inspecteur in de bezwaarfase heeft aangegeven dat hij per e-mail wenst te communiceren. De inspecteur heeft zijn standpunten met betrekking tot de aanslagen in de beroepsfase dus niet onderbouwd aan de hand van de (verdere) inhoud van de telefoongesprekken.
Vragen stellen / informatie verstrekken
5.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat het niet terecht is dat de inspecteur wel vragen kan en mag stellen aan een belanghebbende en eisen dat daarop moet worden geantwoord, maar dat de vragen van de belanghebbende niet worden beantwoord. Belanghebbende wil pas de gevraagde informatie verstrekken als hij een bevredigend antwoord heeft gekregen op haar vragen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur op grond van de wet bevoegd is om inlichtingen te vragen. Een belastingplichtige is verplicht om desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die voor de belastingheffing in de situatie van de belastingplichtige van belang kan zijn. [2] Belanghebbenden kan hier geen voorwaarden aan verbinden. De gevolgen van het niet verstrekken van informatie (met betrekking tot bijvoorbeeld aftrekposten, waarvan een belastingplichtige de bewijslast heeft) komen dan voor rekening van de belastingplichtige.
Etnische profilering?
5.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake lijkt te zijn van etnische profilering bij de Belastingdienst vanwege zijn achternaam en dat de aangiften van belanghebbende en zijn echtgenote daarom steeds worden gecontroleerd. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de Belastingdienst werkt met een discriminerend algoritmen-systeem dat onder andere heeft geleid tot de toeslagenaffaire en dat dit systeem ook bij de inkomstenbelasting wordt toegepast. Er zijn ook zwarte lijsten die niet in de systemen staan.
5.9.
De inspecteur heeft met betrekking tot de handmatige beoordeling van de aangifte 2019 het volgende verklaard. De aangifte 2018 van belanghebbende is handmatig beoordeeld, omdat bij de behandeling van de aanslag IB/PVV 2015 bleek dat er sprake was van structurele negatieve resultaten. In dit verband is ‘een uitworp’ opgenomen om de bron van inkomen in 2018 nader te onderzoeken en heeft de inspecteur contact opgenomen met belanghebbende. De aangifte IB/2018 is conform de ingediende aangifte opgelegd. Bij zijn beoordeling constateerde de inspecteur dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2019 van 16 augustus 2019 personeelskosten in aanmerking nam, terwijl er geen personeel in dienst was. Hierover heeft de aanslagbehandelaar belanghebbende bevraagd en in dit verband een uitworp voor de aangifte IB/PVV 2019 opgenomen. Bij het indienen van een tweede aangifte van 26 maart 2021 heeft belanghebbende de personeelskosten niet meer vermeld. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er in onderhavig geval etnisch is geprofileerd op de achternaam van belanghebbende. Voor zover de inspecteur kan beoordelen stond belanghebbende niet vermeld in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) of een andere ‘zwarte lijst’. Niet gebleken is dat belanghebbende een FSV-brief heeft ontvangen.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur een redelijke verklaring gegeven voor de aanleiding voor de controle van de aangiften 2019. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij geen brief heeft ontvangen over een vermelding van zijn naam in de FSV. Gelet op dit alles en omdat nader bewijs voor de stellingen van belanghebbende ontbreek, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de aangiften van belanghebbende zijn gecontroleerd op grond van een discriminerend algoritmen-systeem of een zwarte lijst of dat anderszins sprake is van etnische profilering.
Samenhang aangiften belanghebbende en mevrouw [naam]
5.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen rekening wordt gehouden met het feit dat veranderingen in de ene aangifte ook kunnen leiden tot verandering bij de aangifte van de partner, bijvoorbeeld doordat men met de verdeling gaat schuiven. Vandaar dat het beter is om gezamenlijke aangiften gelijktijdig door één persoon te laten controleren, maar de Belastingdienst heeft dit ondanks het verzoek van belanghebbende niet gedaan.
5.12.
De rechtbank constateert dat belanghebbende niet heeft aangegeven welke andere verdeling van inkomen hij had willen maken en wat de uitwerking daarvan zou moeten zijn. De rechtbank zal daarom aan dit standpunt voorbij gaan. De Belastingdienst is overigens ook niet verplicht om aangiften van partners door eenzelfde medewerker van de Belastingdienst te laten behandelen.
Gevolgen wijziging winst- en verliesrekening
5.13.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur onterecht heeft aangenomen dat een verandering in de winst-verliesrekening geen verandering op de balans geeft en daardoor geen gevolg heeft voor de opvolgende jaren. Bij een verlies gaat het eigen vermogen omlaag en bij een winst omhoog. De inspecteur heeft ondanks verzoek daartoe nooit een nieuwe geheel compleet gecorrigeerde aangifte aan belanghebbende gegeven met alleen de verandering erop, om dit inzichtelijk te maken.
5.14.
De inspecteur heeft toegelicht dat een wijziging in de fiscale aftrekbaarheid van kosten (waar het in deze zaken om gaat) boekhoudkundig betekent dat er een privéopname heeft plaatsgevonden. Het eindvermogen wijzigt door de onderhavige correcties niet en de activa en passiva op de balans blijven gelijk.
5.15.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank enkel kan oordelen of de aanslag IB/PVV 2019 van belanghebbende niet te hoog is vastgesteld. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank in zowel de aanslagfase, de bezwaarfase als de beroepsfase voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de afwijking van de aangifte tot stand is gekomen en berekend en hoe dit heeft geleid tot het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning (zie 4.1). De inspecteur is vrij in de wijze waarop hij dit inzichtelijk maakt en is dus niet verplicht om dit via een gecorrigeerde aangifte te doen.
Reactietermijnen
5.16.
Belanghebbende heeft erover geklaagd dat een belanghebbende binnen twee (soms drie) weken antwoord moet geven aan de inspecteur. Zeker in vakantietijden kunnen deze twee weken wel eens te kort zijn. Of is men te laat met alle gevolgen van dien. Dezelfde inspecteur heeft zes weken de tijd om te reageren.
5.17.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanslag IB/PVV binnen de daarvoor geldende aanslagtermijn is opgelegd en dat binnen twee maanden na indiening van het bezwaar uitspraak op bezwaar is gedaan door de inspecteur. De inspecteur heeft voortvarend gehandeld. Indien en voor zover belanghebbende niet tijdig heeft kunnen reageren, had hij kunnen verzoeken om uitstel.
Opvragen grootboeken
5.18.
Belanghebbende heeft gesteld dat door de inspecteur werd gevraagd om alle grootboeken, dus de gehele boekhouding. Toen dat niet werd gegeven omdat hiermee dan ook (medische) klantgegevens zouden meekomen, werd dit ineens geheel teruggedraaid. Dit versterkt het gevoel dat sprake is van etnische profilering.
5.19.
De rechtbank constateert dat uit het dossier volgt dat aan belanghebbende enkel is verzocht om grootboekkaarten en een kolommenbalans te verstrekken, om een duidelijker beeld te krijgen van de onderneming van belanghebbende en de gemaakte kosten. De inspecteur heeft dus niet gevraagd om de gehele administratie (inclusief facturen). Zoals eerder geoordeeld is de inspecteur bevoegd om informatie op te vragen die van belang kan zijn voor de belastingheffing. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het opvragen van die informatie sprake is van etnische profilering.
Tussenconclusie met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019
5.20.
Gelet op het bovenstaande slagen de beroepsgronden van belanghebbende niet. Aangezien belanghebbende geen (andere) gronden tegen (de totstandkoming van) de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 heeft ingebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat deze niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank gaat er om dezelfde reden van uit dat ook het bij beschikking vastgestelde bedrag aan belastingrente niet te hoog is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019 in stand blijven en de bijbehorende beschikking belastingrente eveneens in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 augustus 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een
brief aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2 van de bijlage 3 bij de Awb.
2.Artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).