ECLI:NL:RBZWB:2023:5807

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 21/3571, 21/3572, 22/1446 en 22/1447
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 augustus 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. De rechtbank behandelt de bezwaren van belanghebbende, die stelt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat er sprake is van etnische profilering door de Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd en dat de bezwaren ongegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 niet te hoog zijn vastgesteld en dat het griffierecht niet teruggegeven hoeft te worden. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van de aanslagen en dat er geen bewijs is voor de stelling van belanghebbende dat er sprake is van etnische profilering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3571, 21/3572, 22/1446 en 22/1447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 augustus 2021 en 11 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.367 en een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.367. Gelijktijdig met de aanslagen is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van respectievelijk € 4 en € 1.
1.2.
Voor het jaar 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.532 en een aanslag Zvw opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.532. Gelijktijdig met de aanslag Zvw 2019 is bij beschikking vastgesteld dat de te ontvangen belastingrente € 2 bedraagt.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 april 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] . Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst vanwege een wrakingsverzoek van belanghebbende. De wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabent heeft het wrakingsverzoek van belanghebbende bij beslissing van 13 april 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Op 6 juli 2023 is het onderzoek ter zitting vervolgd. Aan deze zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Bij beide zittingen zijn gelijktijdig met de zaken van belanghebbende ook de zaken met de zaaknummers BRE 22/1448 en 22/1449 behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 niet te hoog zijn vastgesteld. Verder beoordeelt de rechtbank of het griffierecht aan belanghebbende moet worden terugbetaald. Zij doet dat de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en ZVW niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Ook is de rechtbank van oordeel dat het griffierecht terecht en tot de juiste bedragen van belanghebbende is geheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende verricht voetverzorgingsactiviteiten onder de naam “ [bedrijf 1] ” . Belanghebbende werkt samen met haar echtgenoot, de heer [naam] (tevens gemachtigde in deze zaken). De heer [naam] verricht zijn werkzaamheden onder de naam “ [bedrijf 2] ” .
4.1.
Belanghebbende heeft op 11 april 2019 een aangifte voor het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 641 negatief. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte vragen gesteld, waarna een brieven- dan wel e-mailwisseling tussen de inspecteur en belanghebbende is gevolgd. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw is de inspecteur als volgt afgeweken van de aangifte:
Inkomen volgens aangifte
Door de inspecteur vastgesteld inkomen
Saldo fiscale winstberekening
- € 6.985
€ 3.036
Ondernemersaftrek
-
€ 3.036
MKB-winstvrijstelling
€ 977
€ 0
Belastbare winst (saldo)
- € 6.008
€ 0
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 5.367
€ 5.367
Aandeel persoonsgebonden aftrek
€ 0
€ 0
Belastbaar inkomen werk en woning / verzamelinkomen
- € 641
€ 5.367
De wijziging in het saldo fiscale winstberekening is ontstaan doordat de inspecteur geen aftrek voor personeelskosten (€ 6.900) en autokosten (€ 3.124) heeft toegestaan.
4.2.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2021 een aangifte voor het jaar 2019 ingediend naar een verzamelinkomen van € 8.852 negatief. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte vragen gesteld, waarna een brieven- dan wel e-mailwisseling tussen de inspecteur en belanghebbende is gevolgd. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw is de inspecteur als volgt afgeweken van de gegevens in de aangifte:
Inkomen volgens aangifte
Door de inspecteur vastgesteld inkomen
Saldo fiscale winstberekening
€ 11.141
€ 14.854
Zelfstandigenaftrek
€ 7.280
€ 7.280
Zelfstandigenaftrek voorgaande jaren
€ 7.574
MKB-winstvrijstelling
€ 541
€ 0
Belastbare winst (saldo)
€ 3.320
€ 0
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 5.532
€ 5.532
Aandeel persoonsgebonden aftrek
€ 0
€ 0
Belastbaar inkomen werk en woning / verzamelinkomen (saldo)
€ 8.852
€ 5.532
De wijziging in het saldo fiscale winstberekening is ontstaan doordat de inspecteur geen aftrek voor autokosten (€ 3.713) heeft toegestaan.

Motivering

Vooraf: griffierecht
5. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. Het griffierecht bedraag € 50 indien het beroep door een natuurlijk persoon is ingesteld tegen een besluit met betrekking tot de IB/PVV en Zvw. Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. [1]
5.1.
In de zaken van belanghebbende en de heer [naam] is het griffierecht als volgt geheven:
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 21/3571 en 21/3572 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018;
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 22/1446 en 22/1447 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019;
  • eenmaal griffierecht (€ 50) in de zaken BRE 22/1448 en 22/1449 met betrekking tot de aan de echtgenoot van belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019.
5.2.
De rechtbank merkt de aanslagen IB/PVV en Zvw voor hetzelfde jaar en voor dezelfde belanghebbende aan als samenhangende besluiten. Gelet op hetgeen in de overwegingen 5 en 5.1 is vermeld, is terecht tweemaal griffierecht van belanghebbende geheven en eenmaal griffierecht van haar echtgenoot en zijn de bedragen juist vastgesteld. Het feit dat alle beroepen van belanghebbende en haar echtgenoot gelijktijdig op zitting zijn behandeld, maakt dit oordeel niet anders. In de Algemene wet bestuursrecht is namelijk geen regeling opgenomen om het griffierecht te beperken of terug te geven indien zaken gelijktijdig ter zitting worden behandeld.
Toelaatbaarheid verweerschriften
5.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Belastingdienst meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met belanghebbende en de heer [naam] , ondanks dat zij hebben aangegeven dat niet te willen. Omdat delen van niet opgenomen telefoongesprekken weggelaten, verdraaid of tegengesproken kunnen worden, behoren zij niet in een dossier voor te komen. Hooguit dient te worden gemeld dat er een gesprek heeft plaatsgevonden. Het is nu te laat om deze telefoongesprekken nog te verwijderen, want ze zijn al door iedereen gelezen. Daarom moeten de verweerschriften volgens belanghebbende geheel buiten beschouwing worden gelaten.
5.4.
De rechtbank ziet in de stelling van belanghebbende geen aanleiding om de verweerschriften buiten beschouwing te laten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende ter zitting in de gelegenheid is gesteld om aan te geven welke onjuistheden er volgens haar in de verweerschriften of de bijlagen daarvan staan opgenomen met betrekking tot de telefoongesprekken, maar dat belanghebbende van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Verder merkt de rechtbank op dat in de verweerschriften zelf enkel wordt gemeld dat de heer [naam] tijdens het telefonisch contact met de inspecteur in de bezwaarfase heeft aangegeven dat hij per e-mail wenst te communiceren. De inspecteur heeft zijn standpunten met betrekking tot de aanslagen in de beroepsfase dus niet onderbouwd aan de hand van de (verdere) inhoud van de telefoongesprekken.
Vragen stellen / informatie verstrekken
5.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat het niet terecht is dat de inspecteur wel vragen kan en mag stellen aan een belanghebbende en eisen dat daarop moet worden geantwoord, maar dat de vragen van de belanghebbende niet worden beantwoord. Belanghebbende wil pas de gevraagde informatie verstrekken als zij een bevredigend antwoord heeft gekregen op haar vragen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur op grond van de wet bevoegd is om inlichtingen te vragen. Een belastingplichtige is verplicht om desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die voor de belastingheffing in de situatie van de belastingplichtige van belang kan zijn. [2] Belanghebbende kan hier geen voorwaarden aan verbinden. De gevolgen van het niet verstrekken van informatie (met betrekking tot bijvoorbeeld aftrekposten, waarvan een belastingplichtige de bewijslast heeft) komen dan voor rekening van de belastingplichtige.
Etnische profilering?
5.7.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake lijkt te zijn van etnische profilering bij de Belastingdienst vanwege de achternaam van de echtgenoot van belanghebbende, de heer [naam] en dat hun aangiften daarom steeds worden gecontroleerd. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de Belastingdienst werkt met een discriminerend algoritmen-systeem dat onder andere heeft geleid tot de toeslagenaffaire en dat dit systeem ook bij de inkomstenbelasting wordt toegepast. Er zijn ook zwarte lijsten die niet in de systemen staan.
5.8.
De inspecteur heeft met betrekking tot de handmatige beoordeling van de aangifte 2018 verklaard dat de aanleiding daarvoor was dat bij de behandeling van de aanslag IB/PVV 2019 van de heer [naam] bleek dat hij een arbeidsvergoeding voor zichzelf in mindering had gebracht op de winst uit onderneming. Dit is fiscaal niet mogelijk. Gelet op de vermelding van personeelskosten in de aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende leken dergelijke kosten ook ten onrechte in aftrek te zijn gebracht op de winst uit onderneming. In dit verband heeft de inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende. Er is volgens de inspecteur geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er in onderhavig geval etnisch is geprofileerd op de achternaam van de echtgenoot van belanghebbende ( [naam] ).
5.9.
De inspecteur heeft met betrekking tot de handmatige beoordeling van de aangifte 2019 verklaard dat de aanleiding daarvoor was dat de behandelaar van de aangiften 2018 had aangegeven dat de aangifte 2019 moest worden beoordeeld, omdat het geschilpunt ten aanzien van 2018 (autokosten) ook in 2019 speelt. Ten tweede is de aangifte uitgeworpen, omdat belanghebbende in haar aangifte geen rekening heeft gehouden met een niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek uit voorgaande jaren. Het aangiftegedrag en het gebrek aan medewerking vormen de redenen dat de aangifte in een later jaar opnieuw wordt onderzocht. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er in onderhavig geval etnisch is geprofileerd op de achternaam van de partner van belanghebbende ( [naam] ). Voor zover de inspecteur kan beoordelen stond belanghebbende niet vermeld in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) of een andere ‘zwarte lijst’. Niet gebleken is dat belanghebbende een FSV-brief heeft ontvangen.
5.10.
Verder stelt de inspecteur dat de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2017 van belanghebbende conform de ingediende aangiften zijn opgelegd.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur een redelijke verklaring gegeven voor de aanleiding voor de controle van de aangiften 2018 en 2019. Ter zitting heeft de heer [naam] desgevraagd verklaard dat hij geen brief heeft ontvangen over een vermelding van zijn naam in de FSV. Gelet op dit alles en omdat nader bewijs voor de stellingen van belanghebbende ontbreek, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de aangiften van belanghebbende zijn gecontroleerd op grond van een discriminerend algoritmen-systeem of een zwarte lijst of dat anderszins sprake is van etnische profilering.
Samenhang aangiften belanghebbende en de heer [naam]
5.12.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen rekening wordt gehouden met het feit dat veranderingen in de ene aangifte ook kunnen leiden tot verandering bij de aangifte van de partner, bijvoorbeeld doordat men met de verdeling gaat schuiven. Vandaar dat het beter is om gezamenlijke aangiften gelijktijdig door één persoon te laten controleren, maar de Belastingdienst heeft dit ondanks het verzoek van belanghebbende niet gedaan.
5.13.
De rechtbank constateert dat belanghebbende niet heeft aangegeven welke andere verdeling van inkomen zij had willen maken en wat de uitwerking daarvan zou moeten zijn. De rechtbank zal daarom aan dit standpunt voorbij gaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat de correcties van de aangiften van belanghebbende betrekking hebben op de winst uit onderneming. Dit is geen gezamenlijk inkomensbestanddeel als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Belastingdienst is overigens ook niet verplicht om aangiften van partners door eenzelfde medewerker van de Belastingdienst te laten behandelen.
Gevolgen wijziging winst- en verliesrekening
5.14.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur onterecht heeft aangenomen dat een verandering in de winst-verliesrekening geen verandering op de balans geeft en daardoor geen gevolg heeft voor de opvolgende jaren. Bij een verlies gaat het eigen vermogen omlaag en bij een winst omhoog. De inspecteur heeft ondanks verzoek daartoe nooit een nieuwe geheel compleet gecorrigeerde aangifte aan belanghebbende gegeven met alleen de verandering erop, om dit inzichtelijk te maken.
5.15.
De inspecteur heeft toegelicht dat een wijziging in de fiscale aftrekbaarheid van kosten (waar het in deze zaken om gaat) boekhoudkundig betekent dat er een privéopname heeft plaatsgevonden. Het eindvermogen wijzigt door de onderhavige correcties niet en de activa en passiva op de balans blijven gelijk.
5.16.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank enkel kan oordelen of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor 2018 en 2019 van belanghebbende niet te hoog zijn vastgesteld. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank in zowel de aanslagfase, de bezwaarfase als de beroepsfase voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de afwijking van de aangifte tot stand is gekomen en berekend en hoe dit heeft geleid tot het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning (zie 4.1 en 4.2). De inspecteur is vrij in de wijze waarop hij dit inzichtelijk maakt en is dus niet verplicht om dit via een gecorrigeerde aangifte te doen.
Reactietermijnen
5.17.
Belanghebbende heeft erover geklaagd dat een belanghebbende binnen twee (soms drie) weken antwoord moet geven aan de inspecteur. Zeker in vakantietijden kunnen deze twee weken wel eens te kort zijn. Of is men te laat met alle gevolgen van dien. Dezelfde inspecteur heeft zes weken de tijd om te reageren.
5.18.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanslagen IB/PVV en ZVW 2018 en 2019 binnen de daarvoor geldende aanslagtermijn zijn opgelegd en dat binnen twee maanden na indiening van de bezwaren uitspraak op bezwaar is gedaan door de inspecteur. De inspecteur heeft voortvarend gehandeld. Indien en voor zover belanghebbende niet tijdig heeft kunnen reageren, had zij kunnen verzoeken om uitstel.
Opvragen grootboeken
5.19.
Belanghebbende heeft gesteld dat door de inspecteur werd gevraagd om alle grootboeken, dus de gehele boekhouding. Toen dat niet werd gegeven omdat hiermee dan ook (medische) klantgegevens zouden meekomen, werd dit ineens geheel teruggedraaid. Dit versterkt het gevoel dat sprake is van etnische profilering.
5.20.
De rechtbank constateert dat uit het dossier volgt dat aan belanghebbende enkel is verzocht om grootboekkaarten en een kolommenbalans te verstrekken, om een duidelijker beeld te krijgen van de onderneming van belanghebbende en de gemaakte kosten. De inspecteur heeft dus niet gevraagd om de gehele administratie (inclusief facturen). Zoals eerder geoordeeld is de inspecteur bevoegd om informatie op te vragen die van belang kan zijn voor de belastingheffing. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het opvragen van die informatie sprake is van etnische profilering.
Tussenconclusie
5.21.
Gelet op het bovenstaande slagen de beroepsgronden van belanghebbende niet. Aangezien belanghebbende geen (andere) gronden tegen (de totstandkoming van) de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 heeft ingebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat deze niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank gaat er om dezelfde reden van uit dat ook de bij beschikking vastgestelde bedragen aan belastingrente niet te hoog zijn vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 en de bijbehorende beschikkingen belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 augustus 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een
brief aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2 van de bijlage 3 bij de Awb.
2.Artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).