ECLI:NL:RBZWB:2023:5793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5648
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die als bewindvoerder optreedt voor betrokkene, tegen de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat betrokkene op 17 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 24,64%. De rechtbank constateert dat het UWV in zijn besluit van 15 november 2022 is gebleven bij de afwijzing van de WIA-aanvraag, na een medisch en arbeidskundig onderzoek. Eiser heeft in beroep enkel de bezwaargronden herhaald zonder nieuwe argumenten aan te voeren. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om gemotiveerd aan te geven waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit, maar constateert dat de herhaling van bezwaargronden niet als een gemotiveerde betwisting kan worden opgevat. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene op de relevante datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5648

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser, als bewindvoerder over de goederen van
[naam], uit [woonplaats] , betrokkene
(gemachtigde: mr. C.L.J. Beljaarts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat betrokkene op 17 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 24,64%. In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 november 2022.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als [werkzaamheden] voor gemiddeld 38,79 uur per week. Op 19 maart 2020 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het dienstverband van betrokkene is op 22 maart 2020 beëindigd en het UWV heeft hem vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Betrokkene heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat betrokkene op 17 maart 2022 minder dan 35%, namelijk 24,64%, arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd hem een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 14 november 2022. De medische belastbaarheid van betrokkene is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2022.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige van 3 juni 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij herhaalt in beroep (uitsluitend) wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Eiser heeft een overzicht van de medicatie van betrokkene verstrekt, dat hij in de bezwaarfase ook al had overgelegd.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat betrokkene geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van betrokkene op 17 maart 2022 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. Eiser herhaalt in zijn beroepschrift (uitsluitend) wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. Een herhaling van de bezwaargronden wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiser hebben geen betrekking op de reactie van de verzekeringsarts B&B (die een volledige en uitgebreide heroverweging heeft gedaan) dan wel het bestreden besluit. Deze gronden kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van dit besluit. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verzekeringsarts B&B in bezwaar ook het in beroep opnieuw overgelegde overzicht van de medicatie van betrokkene heeft betrokken in zijn overwegingen.

Conclusie en gevolgen

9. Het UWV heeft terecht geweigerd betrokkene per 17 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
10. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.