Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een mondeling vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als '[eiser01]', en '[gedaagde01] BV'. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. de Vries, vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagde was gelegd op 1 augustus 2023, alsook de schorsing van de executie gedurende de hoger beroep procedure en de schadestaatprocedure in eerste aanleg. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.U. Schimansky, betwistte de vorderingen van de eiser en stelde dat de opschorting van betalingen niet was overeengekomen voor de duur van de procedures, maar voor de duur van onderhandelingen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. De eiser stelde dat er een restitutierisico bestond, omdat de gedaagde in een slechte financiële positie verkeerde. De rechter concludeerde dat de belangen van de eiser bij schorsing van de executie zwaarder wogen dan die van de gedaagde bij voortzetting van de executie. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de executie te schorsen, met de verplichting voor de gedaagde om dit binnen twee dagen aan de bank van de eiser te melden, op straffe van een dwangsom van € 80.000,00.
De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. R.T. Hermans, in aanwezigheid van griffier mr. V. Hartman, en is openbaar uitgesproken. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de overige vorderingen die zijn afgewezen.