Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 12 juni 2021 een verkrachting zou hebben gepleegd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat zij niet de overtuiging heeft verkregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De zaak werd behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waar de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster op gewelddadige wijze zou hebben verkracht in zijn woning.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar op bed had gegooid en geprobeerd had haar te verkrachten, terwijl de verdachte ontkende en een alternatieve verklaring gaf. De rechtbank constateerde dat er inconsistenties waren in de verklaringen van de aangeefster, en dat er geen getuigen waren die haar verhaal konden bevestigen. Bovendien was er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster, ondanks het letsel dat bij haar was aangetroffen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel het mogelijk is dat de verklaring van de aangeefster gedeeltelijk waar is, er te veel twijfel bestond over de toedracht van de gebeurtenissen. De rechtbank kon niet tot een veroordeling komen en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M.H.M. Collombon, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.