ECLI:NL:RBZWB:2023:5765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van opslagboxen in Bergen op Zoom

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023 wordt het beroep van eiseressen tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van opslagboxen op een specifiek adres in Bergen op Zoom beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders had op 12 mei 2022 een omgevingsvergunning verleend aan [naam bedrijf 5] voor het plaatsen van garageboxen. Eiseressen, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, kregen op 15 september 2022 te horen dat hun bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van het college en [naam bedrijf 5] aanwezig waren, terwijl eiseressen afwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend, met name in relatie tot het bestemmingsplan. De vergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de activiteiten van [naam bedrijf 5] niet passen binnen de toegestane bedrijfsactiviteiten. De rechtbank oordeelt dat het college niet de bevoegdheid had om de vergunning te verlenen, omdat de bouwhoogte en de afstand tot de perceelsgrens niet voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseressen gegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning ongeldig wordt verklaard. De rechtbank wijst erop dat het college de vergunning had moeten weigeren op basis van de strijdigheid met het bestemmingsplan en de relevante wet- en regelgeving. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de betrokken partijen, aangezien het college nu moet heroverwegen of het de vergunning kan verlenen onder de geldende voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam bedrijf 1],
[naam bedrijf 2]en
[naam bedrijf 3]uit [plaatsnaam 1], eiseressen
(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

(gemachtigde: [naam 1]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf 4] uit [plaatsnaam 2] ([naam bedrijf 5])
(gemachtigde: [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van opslagboxen op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam 3].
1.1.
Het college heeft op 12 mei 2022 de omgevingsvergunning verleend aan [naam bedrijf 5] voor het plaatsen van garageboxen. Op 15 september 2022 heeft het college het bezwaar van eiseressen hiertegen ongegrond verklaard en heeft hij de vergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam bedrijf 5] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, [naam 3] en [naam 4] namens [naam bedrijf 5] en de gemachtigde van [naam bedrijf 5]. Eiseressen zijn met kennisgeving afwezig.
2. Eerder heeft het college op 1 oktober 2021 een vergunning aan [naam bedrijf 5] verleend voor het bouwen van opslagboxen. Eiseressen hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Op 6 april 2022 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en is de vergunning herroepen. De vergunning waartegen dit beroep zich richt, is verleend naar aanleiding van nieuwe, gewijzigde vergunningaanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3.1
De vergunning van 12 mei 2022 is verleend voor de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgronden richten zich alleen op het bouwen en de strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank zal het beroep als zodanig beoordelen en dus niet ingaan op de activiteit uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
6. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De Wabo kent op grond van artikel 2.10 een verplicht toetsingskader. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
Op welke punten is de verleende vergunning in strijd met het bestemmingsplan?
7. Op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend is het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ van toepassing. De gronden hebben hierin de enkelbestemming ‘bedrijf’ en de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3’. Het college geeft aan dat de aanvraag op drie punten in strijd is met het bestemmingsplan. Ten eerste is een bedrijf dat opslagboxen verhuurt, niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zodat dit niet in het bestemmingsplan past. [1] Ten tweede wordt de minimale goot- en bouwhoogte van 6 meter niet gehaald. [2] Een deel van het hoofdgebouw is slechts 3,6 meter hoog. Dat betekent dat de bouwhoogte van 3,6 meter niet in het bestemmingsplan past.
Tenslotte stelt het college dat de minimale afstand van 3 meter [3] aan de linkerkant van het perceel niet gehaald wordt. Daar wordt tot in de perceelsgrens gebouwd. Ook daarvoor heeft het college een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan. Eiseressen hebben geen beroepsgronden ingediend tegen de afwijking met betrekking tot de kortere afstand tot de perceelsgrens. Ook dit punt zal de rechtbank buiten beschouwing laten.
Het college heeft met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, sub a, sub 1° en 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aan het bouwplan medewerking verleend.
7.1
Eiseressen voeren aan dat het college geen afwijking voor de lagere bouwhoogte kon toestaan op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid van Bijlage II van het Bor. Het hoofdgebouw moet dienen ter verwezenlijking van de bestemming. Omdat het gebruik niet overeen komt met de bestemming, draagt geen van de gebouwen bij aan de verwezenlijking daarvan. Er kan dus ook geen sprake zijn van een hoofdgebouw, noch van een bijbehorend bouwwerk. [4] Verder is aangevoerd dat het bijgebouw veel groter, meer dan drie maal zo groot, is dan het hoofdgebouw. Dan is geen sprake meer van een uitbreiding van een hoofdgebouw, en dus ook niet van een bijbehorend bouwwerk. Voor zover dat al wel het geval zou zijn, kan met deze regeling niet van minimummaten worden afgeweken.
7.2
Het college stelt dat er wel degelijk sprake is van een uitbreiding van het hoofdgebouw. Het gebouw met twee bouwhoogtes verwezenlijkt immers de bestemming ‘bedrijf’. Door middel van het toepassen van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid past het bedrijf in het bestemmingsplan. Volgens de jurisprudentie hoeft het niet te gaan om de uitbreiding van een al bestaand hoofdgebouw. Ook hoeft het niet te gaan om een bouwkundig ondergeschikt gedeelte.
7.3
De rechtbank overweegt dat in Bijlage II, hoofdstuk 1, artikel 1 van het Bor het begrip hoofdgebouw is gedefinieerd als een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Ter plaatse geldt de bestemming “Bedrijf”. Er moet dus sprake zijn van een bedrijf om toepassing te kunnen geven aan de afwijkingsbevoegdheid. [naam bedrijf 5] wil ter plaatse garageboxen gaan bouwen en verhuren/verkopen aan particulieren. Met het college is de rechtbank van oordeel dat dit een bedrijfsactiviteit is. Deze bedrijfsactiviteit komt niet voor in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar gelet op artikel 3.4, onder b, van het bestemmingsplan kan het college bedrijven toelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht aansluiting gezocht bij de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen opslag ten behoeve van particulieren en bedrijven.
Nu sprake is van een bedrijf, is er ook sprake van een hoofdgebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking voor de verwezenlijking van de bestemming en daarmee van een bijbehorend bouwwerk.
7.4
Om vast te stellen of medewerking kan worden verleend met een afwijking op grond van artikel 4 van Bijlage II van het Bor is van belang vast te stellen of er sprake is van een bijbehorend bouwwerk. Volgens artikel 1 van Bijlage II van het Bor is een bijbehorend bouwwerk een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Met het college is de rechtbank van oordeel dat artikel 4, aanhef, eerste lid, van Bijlage II van het Bor niet de beperking bevat dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand hoofdgebouw om te spreken van een bijbehorend bouwwerk. Evenmin is de beperking opgenomen dat de uitbreiding functioneel of bouwkudig moet te zijn onderscheiden van de rest van het gebouw. Verder volgt uit voornoemd artikel ook niet dat de uitbreiding aan de rest van het gebouw ondergeschikt moet zijn. [5]
Dit betekent dat het college op goede gronden heeft geconcludeerd dat het mogelijk is om voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor.
7.5
Eiseressen hebben betoogd dat er door toepassing van de kruimelgevallenregeling niet kan worden afgeweken van minimum maten. Dit standpunt is niet nader onderbouwd. Het college heeft in de omgevingsvergunning van 12 mei 2022 overwogen dat de afwijking aansluit bij de variëteit aan dakhoogtes in het gebied en dat dit een natuurlijke overgang vormt naar de achterliggende woonbebouwing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden kunnen oordelen dat de afwijking van de minimum maten in het bestemmingsplan past binnen het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.
Is op goede gronden afwijking toegestaan van de gebruiksvoorschriften
8. Eiseressen stellen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De markt hiervoor is verzadigd, waardoor er gebouwd wordt voor leegstand. Het college heeft verzuimd te onderzoeken of er behoefte is aan garageboxen ten behoeve van opslag .
8.1
Het college stelt dat economische motieven geen reden kunnen zijn om te weigeren gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Dat is volgens de jurisprudentie [6] pas aan de orde als een duurzaam voorzieningenniveau voor eerste levensbehoefte in gevaar komt. Daar is geen sprake van. Selfstorage is een vorm van opslag die niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten. Wel op de lijst voorkomende opslagactiviteiten zijn opgenomen in categorie 2 en dat geldt dus ook voor dit bedrijf. Het college kon daarom toepassing geven aan de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.4, onder b van de bestemmingsplanbepalingen.
8.2
Eiseressen hebben hun standpunt niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat economische motieven geen redenen kunnen zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Dit betekent dat het college gebruik mocht maken van de in artikel 3.4 van het bestemmingsplan neergelegde afwijkingsbevoegdheid.
Had het college de vergunning moeten weigeren omdat de stikstofuitstoot in de bouwfase niet is berekend?
9. Eiseressen stellen dat ten onrechte alleen de stikstofuitstoot in de gebruiksfase is berekend. De bouwvrijstelling als bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming geldt niet meer. Het is dus niet uitgesloten dat er significante effecten op Natura-2000 gebieden op kunnen treden en er had dus ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb zich verzet tegen vernietiging van de vergunning door de rechter op grond van stikstofuitstoot. De Wet natuurbescherming is er niet om de concurrentiebelangen te beschermen. Het bedrijf van eiseressen bevindt zich niet in de directe nabijheid van een Natura2000-gebied, zodat aantasting van dat gebied, indien daar sprake van zou zijn, niet de belangen van eisers raakt. [7]

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat eiseressen geen recht hebben op een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 16 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit omgevingsrecht

Artikel 1 van Bijlage II

1. In deze bijlage wordt verstaan onder: [. . .]
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; [. . .]
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]

Artikel 1 Begrippen

1.9
ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.35
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met en dienstbaar is aan een woning of een ander hoofdgebouw, en dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte;
1.62
hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

Artikel 3 Bedrijf (B)

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een bedrijf behorend tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en voorzover niet is opgenomen onder de lijst met niet toegestane bedrijven;
ter plaatse van de aanduiding “bedrijf t/m categorie 3”: een bedrijf behorende tot en met categorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en voorzover niet is opgenomen onder de lijst met niet toegestane bedrijven;
ter plaatse van de aanduiding “bedrijf t/m categorie 4”: een bedrijf behorende tot en met categorie 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en voorzover niet is opgenomen onder de ljist met niet toegestane bedrijven met dien verstande dat - voorzover betrekking hebbend op de onder a t/m c bedoelde categorieen van bedrijven -:
1. detailhandel
2. zelfstandige kantoren
3. geluidszoneringsplichtige inrichtingen
4. risicovolle inrichtingen, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan.[. . .]
de bij de bedrijven behorende gebouwen, andere bouwwerken en overige bij bedrijven behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
3.2
Bouwregels
Op de in lid 3.1. bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;
het bebouwingspercentage per bouwvlak minimaal 50% bedraagt en niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage” is aangegeven; indien geen bebouwingspercentage is opgenomen mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
de goothoogte en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet minder mag bedragen dan 6 meter tenzij anders op de verbeelding is aangegeven en niet meer mag bedragen dan is aangegeven met de aanduiding “maximale goothoogte” respectieveljik “maximale bouwhoogte”;
gebouwen op een afstand van ten minste 3 m. uit de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd;
in de eigen parkeerbehoefte op het perceel dient te worden voorzien;
een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag worden opgericht met een inhoud van ten hoogste 500 m3; de afstand van de bedrijfswoning tot de bestemming "Verkeer" niet meer mag bedragen dan 10 m;
de bouwhoogte van de nutsvoorziening niet meer mag bedragen dan 3 m.;
de bouwhoogte van de zend-ontvangstinstallatie niet meer mag bedragen dan 40 m.;
de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
de hoogte van opgeslagen goederen en materialen op onbebouwde gronden maximaal 4 meter mag bedragen. [. . .]
3.4
Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
[. . .]
lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
[. . .]
met dien verstande dat:
 geluidszoneringsplichtige en Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
 benzineservicestations met LPG-verkoop voor zover voorkomend in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan.

Voetnoten

1.Artikel 3.1 onder b van de bestemmingsplanbepalingen
2.Artikel 3.2 onder c van de bestemmingsplanbepalingen
3.Artikel 3.2 onder d van de bestemmingsplanbepalingen
4.ABRvS, 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:963
5.ABRvS 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953 en ABRvS, 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515
6.ABRvS, 18 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1192 en ABRvS, 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3845
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1983 en ABRvS 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2491.