ECLI:NL:RBZWB:2023:5730

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/401229 / HA ZA 22-469 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrenzen, afrastering, poort en gekapte bomen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eisers01] en [gedaagde01], over erfgrenzen, een poort en gekapte bomen. De rechtbank heeft op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerder tussenvonnis van 22 maart 2023. De partijen zijn buren en hebben verschillende percelen in eigendom. [eisers01] heeft vorderingen ingesteld tegen [gedaagde01] met betrekking tot de eigendom van een perceel en het recht om een poort te plaatsen. Tevens vorderde [eisers01] dat [gedaagde01] een afrastering zou terugplaatsen en dat hij de gekapte bomen zou herstellen of schadevergoeding zou betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eisers01] eigenaar is van het perceel [perceel02] en dat het weggetje dat door beide partijen wordt gebruikt, grotendeels over dit perceel loopt. De rechtbank heeft [gedaagde01] verboden om het weggetje af te sluiten zonder toestemming van [eisers01]. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld door vijf bomen van [eisers01] te kappen, maar heeft de vordering tot herstel of schadevergoeding afgewezen omdat [eisers01] onvoldoende belang heeft aangetoond. De rechtbank heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de noodzaak voor buren om duidelijke afspraken te maken over het gebruik van gedeelde ruimtes en eigendommen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers01] gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, waarbij de nadruk lag op het beschermen van zijn eigendomsrechten en het waarborgen van toegang tot zijn percelen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/401229 / HA ZA 22-469
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,2. [eiser02] ,

beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers01] ,
advocaat: mr. M.E. Boerwinkel te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023
- de akte vermeerdering van eis en overleggen productie 14 van [eisers01]
- de producties 1 en 2 van [gedaagde01]
- het proces-verbaal en de zittingsaantekeningen van de descente en aansluitende mondelinge behandeling van 30 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[eisers01] is eigenaar van de percelen [perceel01] en [perceel02] (hierna: [perceel01] en [perceel02] ). [perceel02] heeft [eisers01] in 2008 van de [plaats01] gekocht en in eigendom geleverd gekregen.
2.3.
[gedaagde01] is eigenaar van het [perceel03] (hierna: [perceel03] ).
2.4.
De percelen van partijen liggen als volgt ten opzichte van elkaar, waarbij [perceel02] het langwerpige perceel is aan de linkerkant van percelen [perceel01] en [perceel03] en waarbij de openbare weg zich bevindt aan de onderkant van percelen [perceel02] en [perceel03] :
Afbeelding is geanonimiseerd.
2.5.
Aan de linkerkant van de percelen [perceel01] en [perceel03] loopt een zandpad (hierna: het weggetje). Beide partijen gebruiken dit weggetje als uitweg.
2.6.
Ten behoeve van [gedaagde01] ( [perceel03] ), ten laste van [eisers01] ( [perceel02] ), is een erfdienstbaarheid gevestigd opdat [gedaagde01] via [perceel02] kan uitwegen.
2.7.
Aan het begin van het weggetje, ter afsluiting van de openbare weg, is op eigen initiatief door [gedaagde01] een poort geplaatst. De poort kan op slot. Beide partijen hebben een sleutel daarvan.
2.8.
Tussen de percelen [perceel01] en [perceel03] is in opdracht van [eisers01] een afrastering geplaatst. Deze is door [gedaagde01] verwijderd.
2.9.
Door [gedaagde01] zijn vijf bomen gekapt die tussen de woningen van [eisers01] en [gedaagde01] waren gelegen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers01] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. a. te verklaren voor recht dat [perceel02] te [plaats01] in eigendom toebehoort aan
[eisers01] alsmede dat deel van de weg dat daarop is gelegen;
b. te verklaren voor recht dat de weg in eigendom is overgedragen aan [eisers01] zoals
volgt uit de bedoeling van partijen neergelegd in de titel van koop die aan de overdracht van de weg aan [eisers01] ten grondslag ligt;
2. a. te verklaren voor recht dat [eisers01] zelf gerechtigd is een poort te plaatsen ter
afsluiting van de weg;
b. primair: [gedaagde01] te veroordelen tot verwijdering van de poort en hem te verbieden de weg af te sluiten, tenzij hij hiervoor schriftelijke toestemming heeft van [eisers01] , waarbij [gedaagde01] de afsluiting direct ongedaan moet maken op eerste verzoek van [eisers01] ;
subsidiair: [gedaagde01] te veroordelen tot het op eigen grond houden van de poort en hem te verbieden de weg af te sluiten;
3. a. te verklaren voor recht dat [gedaagde01] de afrastering onrechtmatig heeft
verwijderd;
b. primair: [gedaagde01] te gebieden de verwijderde afrastering te (laten) vervangen en terug te plaatsen;
subsidiair: [eisers01] vervangende toestemming te verlenen voor het laten terugplaatsen van de afrastering, met veroordeling van [gedaagde01] in de herstelkosten;
4. a. te verklaren voor recht dat de strook grond tussen de oude erfafscheiding en de door
[gedaagde01] geplaatste paaltjes eigendom is van [eisers01] ;
b. vervangende toestemming te verleden tot het (laten) inschrijven van de juiste
eigendomsgrenzen;
5. a. te verklaren voor recht dat [gedaagde01] de bomen onrechtmatig heeft verwijderd;
b. [gedaagde01] te veroordelen tot herstel dan wel terugplaatsing van de bomen dan wel tot betaling van vervangende schadevergoeding;
6. [gedaagde01] te verbieden werkzaamheden uit te voeren op de percelen van [eisers01] , op straffe van een dwangsom;
7. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 4.217,50;
8. [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] concludeert tot nietigheid van de dagvaarding, althans tot niet-ontvankelijkheid van [eisers01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers01] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nietigheid van de dagvaarding en bezwaar tegen wijziging en vermeerdering van eis
4.1.
[eisers01] heeft zijn eis bij conclusie van repliek gewijzigd en vermeerderd. Bij rolbeslissing van 18 januari 2023 heeft de rolrechter het bezwaar van [gedaagde01] daartegen ongegrond verklaard. Daarnaast is in die rolbeslissing aan het beroep van [gedaagde01] op de nietigheid van de dagvaarding voorbij gegaan.
4.2.
In de conclusie van dupliek en ter zitting heeft [gedaagde01] opnieuw verzocht ‘de (bij conclusie van repliek herstelde) dagvaarding’ nietig te verklaren en bezwaar gemaakt tegen de wijziging en vermeerdering van eis van [eisers01] . [gedaagde01] verzoekt de rechtbank op die manier terug te komen op de rolbeslissing van 18 januari 2023, waartegen [eisers01] zich gemotiveerd heeft verweerd. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
Een rolbeslissing is een bindende eindbeslissing. In beginsel is de rechtbank aan een bindende eindbeslissing gebonden. De rechtbank mag hierop evenwel terugkomen als die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
4.4.
Ten aanzien van het bezwaar tegen de wijziging en vermeerdering van eis, is geen sprake van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Er is daarom geen grond om op dit onderdeel op de rolbeslissing terug te komen.
4.5.
Ook voor wat betreft het onderdeel van de nietigheid van de dagvaarding is er geen grond om op de rolbeslissing terug te komen. [gedaagde01] is na dagvaarding in het geding verschenen. Artikel 122 Rv bepaalt dat wanneer een gedaagde in het geding verschijnt, de rechter zijn beroep op de nietigheid van de dagvaarding verwerpt als het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad. Dat [gedaagde01] onredelijk in zijn belangen is geschaad als gevolg van het gestelde gebrek, is niet gebleken. Bij conclusie van dupliek en ter zitting heeft [gedaagde01] adequaat en inhoudelijk kunnen reageren op de stellingen en vorderingen van [eisers01] . Het beroep op de nietigheid van de dagvaarding moet daarom worden verworpen. Het antwoord op de vraag of uit de conclusie van antwoord een beroep op de nietigheid van de dagvaarding kan worden afgeleid en of inderdaad sprake is van een gebrek in de dagvaarding dat met nietigheid is bedreigd, kan daarom in het midden blijven.
Inleiding
4.6.
Bij tussenvonnis van 22 maart 2023 heeft de rechtbank [eisers01] verzocht (een kopie van) het relaas van bevindingen inclusief bijlagen van [perceel04] , landmeter specialist grensreconstructie, d.d. 1 februari 2023 in het geding te brengen voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Dit relaas van bevindingen zit als bijlage 2 achter het rapport van RPS (productie 13 bij akte van [eisers01] ) en is afgedrukt op briefpapier van RPS. Het relaas zou de grensreconstructie betreffen die door het Kadaster in de persoon van [naam01] is uitgevoerd. [eisers01] heeft niet aan het verzoek van de rechtbank voldaan. [eisers01] heeft daarentegen aangevoerd dat hij RPS heeft ingeschakeld en dat RPS het Kadaster opdracht heeft gegeven om een grensreconstructie uit te voeren. RPS zou vervolgens het relaas van bevindingen als bijlage 2 bij haar rapport hebben gevoegd. Namens [gedaagde01] is ter zitting verklaard dat ook hij ervan is uitgegaan dat bijlage 2 bij het rapport van RPS de grensreconstructie van het Kadaster betreft. Omdat dit aldus kennelijk tussen partijen vast staat, zal de rechtbank daar eveneens van uitgaan. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding [eisers01] alsnog het verzochte relaas van bevindingen in het geding te laten brengen.
4.7.
Partijen verschillen van mening over waar de grenzen tussen hun percelen lopen en (dus) van wie welk stuk grond is. Ter onderbouwing van zijn stellingen, heeft [eisers01] verwezen naar de grensreconstructie van het Kadaster. [gedaagde01] heeft die bevindingen betwist en gesteld dat een door hem ingeschakelde landmeter tot andere grenzen is gekomen. Die stelling heeft [gedaagde01] niet nader onderbouwd. Weliswaar zijn door de rechtbank ter plaatse her en der paaltjes aangetroffen die volgens [gedaagde01] van zijn landmeter afkomstig zijn, maar een onderbouwing – waarom de betreffende landmeter tot welke conclusies komt – ontbreekt. Als onvoldoende (gemotiveerd) betwist, zal de rechtbank daarom voor wat betreft de grenzen tussen de percelen de grensreconstructie van het Kadaster (bijlage 2 bij productie 13 bij akte van [eisers01] ) als uitgangspunt nemen.
4.8.
Het geschil tussen partijen over de verschillende grenzen komt in de kern neer op drie onderwerpen. In de eerste plaats is in geschil aan wie het weggetje in eigendom toebehoort waarover partijen uitwegen en of [gedaagde01] de poort, aan het begin van dat weggetje, moet verwijderen. Ten tweede verschillen partijen van mening over de eigendom van de grond waarop de afrastering was geplaatst en of [gedaagde01] die afrastering mocht verwijderen. Ten derde gaat het geschil over vijf bomen die door [gedaagde01] zijn gekapt. De rechtbank zal de stellingen van partijen en de vorderingen van [eisers01] aan de hand van deze drie onderwerpen bespreken.
Het weggetje en de poort (vorderingen 1 en 2 van [eisers01] )
4.9.
Tussen partijen staat vast dat [perceel02] in eigendom toebehoort aan [eisers01] . In geschil is of het weggetje over dat [perceel02] loopt. De rechtbank heeft ter plaatse vastgesteld dat aan weerszijden van het weggetje oranje paaltjes staan, met uitzondering ter hoogte van de poort. Daar stonden 2 paaltjes, beide ten oosten van het weggetje. Partijen zijn het erover eens dat de oranje paaltjes de piketpaaltjes zijn van het Kadaster. Gelet op de grensreconstructie van het Kadaster betekent dit, dat het weggetje over [perceel02] loopt, met uitzondering van het laatste deel bij de poort. Daar buigt het pad af naar links, naar het perceel dat volgens de kadastrale kaart het nummer [perceel05] (hierna: [perceel05] ) heeft. Voor zover [gedaagde01] stelt dat het weggetje en [perceel02] niet overlappen, is dat dus juist voor dat laatste deel van de weg, bij de poort. Het pad loopt echter niet, zoals [gedaagde01] eveneens lijkt te stellen, over zijn [perceel03] . Dat volgt niet uit de grensreconstructie van het Kadaster.
4.10.
[gedaagde01] stelt verder nog dat hij door verjaring eigenaar is geworden van het weggetje vanaf de noordkant van zijn [perceel03] tot aan de poort. [eisers01] betwist dat gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat één van de vereisten voor een geslaagd beroep op verjaring ‘ondubbelzinnig bezit’ is. Daarvan is hier geen sprake. [gedaagde01] maakt niet bij uitsluiting van [eisers01] gebruik van het weggetje. Beiden gebruiken de weg als uitweg. Daarnaast is ten behoeve van [gedaagde01] ( [perceel03] ) een erfdienstbaarheid op [perceel02] gevestigd opdat [gedaagde01] daarover kan uitwegen. Bovendien heeft [gedaagde01] ter zitting verklaard niet te weten van wie het weggetje was. Het beroep op (verkrijgende of bevrijdende) verjaring door [gedaagde01] wordt daarom gepasseerd.
4.11.
Het vorenstaande betekent dat de onder 1a gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen. De rechtbank herhaalt dat [perceel02] en het weggetje overlappen met uitzondering van het deel ter plaatse van de poort. Dat deel van de weg loopt over [perceel05] . Uitgaande van de grensreconstructie van het Kadaster behoort dat deel van de weg dus niet aan [eisers01] in eigendom toe.
4.12.
Vordering 1b zal worden afgewezen. De gevraagde verklaring voor recht ziet op de rechtsverhouding tussen de gemeente [plaats01] als verkoper van [perceel02] en [eisers01] als koper daarvan. De gemeente is geen partij in de procedure, zodat de vordering reeds om die reden moet worden afgewezen.
4.13.
Onder 2a vordert [eisers01] te verklaren voor recht dat hij zelf gerechtigd is een poort te plaatsen ter afsluiting van het weggetje. Die vordering zal worden afgewezen vanwege gebrek aan belang. Aan het begin van de weg staat een poort, welke [eisers01] kan en mag gebruiken. Daarnaast volgt het recht om zelf een poort te plaatsen op het [perceel02] uit het eigendomsrecht van [eisers01] zoals dat hiervoor is vastgesteld en uit de toewijzing van vordering 1a.
4.14.
De onder 2b gevraagde veroordeling tot verwijdering van de poort zal eveneens worden afgewezen. De poort is niet gelegen op [perceel02] van [eisers01] , maar op [perceel05] . Daarnaast heeft [eisers01] bij de gevraagde veroordeling geen belang. [eisers01] heeft verklaard het weggetje van de openbare weg te willen afsluiten. Dat blijkt ook uit zijn onder 2a geformuleerde vordering. De poort is daarvoor bij uitstek geschikt, wat tussen partijen evenmin in geschil is. Bovendien kan [eisers01] de poort zelf openen en sluiten.
Voor zover onder 2b verzocht wordt [gedaagde01] te verbieden het weggetje af te sluiten, zal die vordering worden toegewezen. Het is de bedoeling dat [eisers01] het weggetje kan blijven gebruiken en dat hij op die manier toegang tot zijn percelen heeft. Nu [gedaagde01] op eigen initiatief een poort heeft geplaatst ter afsluiting van het weggetje, bestaat bij [eisers01] de gegronde vrees dat hij die toegang zal versperren en op die manier inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eisers01] . Dat [eisers01] op dit moment een sleutel heeft van het huidige slot op de poort, maakt dat niet anders. Ter bescherming van zijn eigendomsrecht, heeft [eisers01] belang bij het gevraagde verbod.
4.15.
Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Uit wat partijen ter zitting hebben verklaard maakt de rechtbank op dat de achtergrond van de vorderingen 1 en 2 van [eisers01] is dat hij te allen tijde toegang tot zijn percelen wil hebben. Vanwege de discussie tussen partijen over de eigendomsgrenzen en omdat de poort op eigen initiatief door [gedaagde01] is geplaatst en gefinancierd, is de vrees van [eisers01] dat dat niet het geval zal zijn. [gedaagde01] heeft ter zitting verklaard vooral duidelijkheid over de grenzen te willen. De vraag is of met toewijzing van een deel van de vorderingen de vrees van [eisers01] volledig wordt weggenomen en daarnaast of de door [gedaagde01] gewenste duidelijkheid daarmee wordt verkregen. In dat kader overweegt de rechtbank dat de grenzen zoals vastgesteld door het Kadaster voor het grootste gedeelte overeenkomen met de feitelijke grenzen zoals die nu bestaan tussen de percelen [perceel02] en [perceel03] . De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat partijen de feitelijke grenzen tussen [perceel02] en [perceel03] handhaven en respecteren en daarnaast dat [eisers01] aan [gedaagde01] alsnog de helft van de poort betaalt. Op die manier kan duidelijkheid over de grenzen op dit onderdeel worden verkregen en de vrees van [eisers01] (nog meer) worden weggenomen.
De afrastering (vorderingen 3 en 4)
4.16.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde01] de afrastering heeft verwijderd die in opdracht van [eisers01] tussen de percelen [perceel01] en [perceel03] is geplaatst. Partijen verschillen van mening over waar de afrastering heeft gestaan. De rechtbank heeft ter plaatse niets kunnen vaststellen ten aanzien van de locatie van de afrastering. Andere aanknopingspunten ontbreken. Omdat niet kan worden vastgesteld waar de afrastering heeft gestaan, kan evenmin worden vastgesteld of die afrastering op de kadastrale grens tussen de percelen heeft gestaan of op het perceel van [gedaagde01] , op het perceel van [eisers01] of op beide percelen. Dat betekent dat de rechtbank niet kan beoordelen of de afrastering door [gedaagde01] onrechtmatig is verwijderd. Dat betekent eveneens dat de vorderingen voor zover die zien op terugplaatsing van de afrastering niet kunnen worden toegewezen. De vorderingen onder 3a en 3b zullen dan ook worden afgewezen.
4.17.
Ook de vorderingen onder 4a en 4b zullen worden afgewezen. Omdat de locatie van de afrastering ontbreekt, kan niet beoordeeld worden of er sprake is van een stuk grond tussen de afrastering en de kadastrale grens en ook niet of dat stuk grond eigendom is (geworden) van [eisers01] (door verjaring).
4.18.
Met afwijzing van de vorderingen 3 en 4 wordt geen duidelijkheid verkregen over waar precies de grens ligt tussen de percelen [perceel01] en [perceel03] . Die grens is door de begroeiing ter plaatse diffuus en verdere aanknopingspunten ontbreken. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat partijen aansluiten bij de grens zoals die door het Kadaster is uitgezet. Die grens komt in meer of mindere mate ook overeen met de locatie van de ril die op dit moment ter plaatse tussen beide percelen is gelegen en die een feitelijke scheiding vormt.
De bomen (vordering 5)
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde01] vijf bomen heeft gekapt. Ter plaatse is door de rechtbank vastgesteld dat de betreffende bomen op [perceel01] van [eisers01] staan en dus zijn eigendom waren. Niet in geschil is dat [eisers01] geen toestemming aan [gedaagde01] heeft gegeven voor het kappen van de bomen. Dat betekent dat [gedaagde01] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers01] en dus onrechtmatig heeft gehandeld. De gevraagde verklaring voor recht onder 5a zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat de rechtbank ‘verwijderen’ zal lezen voor ‘kappen’. De stronken van de bomen zijn ter plaatse nog aanwezig.
4.20.
De vordering onder 5b zal worden afgewezen. Door [eisers01] is onvoldoende onderbouwd waarom hij belang bij die vordering heeft. Daarentegen is in de dagvaarding vermeld dat [eisers01] geen belang heeft bij het herplaatsen van de bomen. Ter zitting heeft [eisers01] daaraan toegevoegd dat hij niet zit te wachten op een vergoeding voor de bomen.
Overige vorderingen (vorderingen 6, 7 en 8)
4.21.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde01] bomen van [eisers01] gekapt zonder diens toestemming. Ter bescherming van zijn eigendomsrecht heeft [eisers01] daarom belang bij het onder 6 gevraagde verbod, welk verbod overigens ook niet is betwist. De gevorderde dwangsom komt de rechtbank niet onredelijk voor voor zover die gekoppeld is aan het gevraagde verbod. Wel zal de rechtbank de dwangsom beperken tot een bedrag van € 25.000,00. Voor zover verzocht wordt [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat hij in gebreke blijft ‘de onrechtmatige situatie te herstellen’ zal dat verzoek worden afgewezen. Dat verzoek is te onbepaald en zal ongetwijfeld tot executiegeschillen leiden.
4.22.
[eisers01] verzoekt onder 7 om een veroordeling tot betaling van de deskundigenkosten. [eisers01] baseert deze vordering op onrechtmatige daad. Hij stelt dat hij deze kosten heeft moeten maken vanwege onrechtmatig handelen door [gedaagde01] . Van onrechtmatig handelen door [gedaagde01] is evenwel niet gebleken. Voor zover is bedoeld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld door de door [eisers01] gestelde grenzen te betwisten, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Betwisting door een gedaagde van een stelling van eiser is de kern van een civiele procedure. Dat maakt in beginsel niet dat daardoor onrechtmatig wordt gehandeld, ook niet als de eisende partij in het gelijk wordt gesteld. Omdat een andere grondslag niet is aangevoerd, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
4.23.
Partijen zijn buren van elkaar. Daarnaast zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld. Om die redenen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [perceel02] te [plaats01] in eigendom toebehoort aan [eisers01] , alsmede dat deel van het weggetje dat daarop is gelegen,
5.2.
verbiedt [gedaagde01] het weggetje af te sluiten op welke wijze dan ook, tenzij hij schriftelijke toestemming heeft van [eisers01] voor het afsluiten van het weggetje, waarbij [gedaagde01] de afsluiting direct ongedaan dient te maken op het eerste verzoek van [eisers01] ,
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] de bomen onrechtmatig heeft gekapt,
5.4.
verbiedt [gedaagde01] om zonder toestemming van [eisers01] werkzaamheden uit te voeren op de percelen van [eisers01] ,
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eisers01] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.4 bepaalde, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2, 5.4 en 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.