Uitspraak
1.De procedure
- de akte uitlaten tevens vermindering van eis;
2.De verdere beoordeling
(…) De op- en neerhalen in V worden echter – in tegenstelling tot de uitvoering in X – onregelmatiger en meer als arcade met dekkende op- en neerhalen uitgevoerd. (…) De hellingshoek van de elementen in X is overwegend steil, terwijl deze in V meer naar links geneigd is, De schrijfrichting in V varieert en is in X horizontaal. (…) In de horizontale proporties zijn de afstanden tussen de op- en neerhalen in het segment van X, volgend op de hoofdletter “J”, groter dan in V.” Op p. 12 vervolgt de deskundige “
Het vergelijkend schriftonderzoek heeft als resultaat opgeleverd dat de betwiste handtekening – naast overeenkomsten – ook afwijkingen ten opzichte van het referentiemateriaal toont. (…) De omvang van het referentiemateriaal is niet optimaal. De afwijkingen zouden dus theoretisch met de geringe omvang van het referentiemateriaal kunnen worden verklaard, anderzijds zijn de afwijkingen atypisch voor de ondertekeningswijze van [eiser01] en kunnen daardoor niet zonder meer als natuurlijke varianten worden beschouwd. (…) In de onderhavige zaak is vastgesteld dat de schrijfsnelheid in X lager is dan in V, in de lijnvoering onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities voorkomen en in het bewegingsverloop en de proporties verschillen optreden. Bijzondere omstandigheden bieden dus geen plausibele verklaring voor de afwijkingen. (…) Resultaten van empirisch onderzoek tonen aan dat de producent van een nabootsing bij complexe schrijfproducties niet in staat is alle bewegingssequenties met een normale (lees: hoge) snelheid na te bootsen, zonder dat afwijkingen in het bewegingsverloop, de vormgeving en de proporties van de schriftelementen worden veroorzaakt. (…) Wanneer de bevindingen onder deze premisse nader worden beschouwd, kan worden vastgesteld dat de onderzoeksresultaten de nabootshypothese sterker als de echtheidshypothese ondersteunen.”
Vast staat dat [gedaagde01] tussen 1 december 2016 en 3 maart 2020 € 7.000,-- aan [eiser01] heeft terugbetaald (tussenvonnis r.o. 2.2.). Dit betekent dat [gedaagde01] nog een bedrag van
€ 8.000,-- aan [eiser01] dient te betalen ter aflossing van de hoofdsom van het bij de schriftelijke overeenkomst van geldlening van 5 oktober 2016 aan hem uitgeleende bedrag van € 15.000,--. In het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat ten aanzien van die lening ook van een bedrag van € 2.499,96 aan rente toewijsbaar is. De vordering van [eiser01] zal daarom, voor wat betreft deze lening, worden toegewezen tot een bedrag van € 10.499,96.
€ 11.952,-- (€ 10.000,-- terug te betalen in 18 maandelijkse termijnen van € 664,--) aan [gedaagde01] heeft uitgeleend.
€ 10.000,--.
€ 10.499,96 te boven gaat, zal worden afgewezen.