ECLI:NL:RBZWB:2023:5706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 1441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van het verlaagde tarief van overdrachtsbelasting voor woningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Het betreft een geschil over de toepassing van het verlaagde tarief van 2% voor overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een pand dat oorspronkelijk als woning is gebouwd, maar later is verbouwd tot kantoorruimte. Belanghebbende heeft op 8 januari 2021 overdrachtsbelasting voldaan, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard en geen teruggaaf verleend. De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur vertegenwoordigd waren.

De rechtbank onderzoekt of het pand ten tijde van de verkrijging door belanghebbende nog als woning kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het pand, hoewel oorspronkelijk gebouwd als woning, door verbouwingen en gebruik als kantoor niet meer voldoet aan de eisen voor het verlaagde tarief. De rechtbank verwijst naar de wetsgeschiedenis en eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat een pand alleen als woning kan worden beschouwd als het met beperkte aanpassingen weer voor bewoning geschikt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat in dit geval aanzienlijke aanpassingen nodig zijn, waardoor het pand niet als woning kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het standaardtarief van 6% voor overdrachtsbelasting moet blijven betalen. De rechtbank wijst ook de verzoeken om teruggaaf van griffierecht en proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 januari 2022.
1.1.
Belanghebbende heeft op 8 januari 2021 op aangifte overdrachtsbelasting voldaan (de voldoening).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft geen teruggaaf verleend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 2] en de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Ter zitting zijn gelijktijdig de beroepen in de zaken BRE 22/1439, 22/1440, 22/1442 en 22/1443 behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het pand met [adres 1] te [plaats 2] (het pand) ten tijde van de verkrijging door belanghebbende een woning was [1] en belanghebbende ter zake daarvan in aanmerking komt voor toepassing van het tarief van 2% aan overdrachtsbelasting. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die belanghebbende heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Levering van het pand
4. Op 31 december 2020 is het pand geleverd aan [B.V. 1] (50%) en [B.V. 2] (50%). De koopprijs bedroeg € 409.000. Ter zake van deze verkrijging is in totaal een bedrag van € 24.540 (tarief 6%) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
4.1.
Eveneens op 31 december 2020 is het pand door [B.V. 1] en [B.V. 2] doorgeleverd aan belanghebbende (50%), Stichting Het verwende nest (25%) en Stichting Zusjes (25%). Het totaal van de tegenprestatie bedroeg € 1.024.540 (koopprijs van € 1.000.000 en een overeengekomen vergoeding van € 24.540 vanwege de toepassing van artikel 13 van de Wbr). Ter zake van deze verkrijging is in totaal een bedrag van € 36.930 (tarief 6% over € 615.500 [2] ) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, waarvan 50% is toe te rekenen aan belanghebbende.
Geschiedenis van het pand
5. In 1928 is een vergunning afgegeven voor de bouw van het pand. Het pand is oorspronkelijk gebouwd als woning. In 1961 is het pand in gebruik genomen als accountantskantoor. In juli 1974 is vergunning aangevraagd voor de bouw van ‘een kantoorruimte’ achter ‘het kantoorgebouw’. In september 1974 is een vergunning aangevraagd om de indeling te wijzigen. In deze vergunningaanvraag is het pand omschreven als ‘kantoorgebouw’. In oktober 1974 is het pand geleverd aan een ander accountantskantoor. In de leveringsakte is het pand omschreven als ‘kantoorgebouw’. In 1975 is het pand met vergunning verbouwd tot kantoorruimte. Daarna is het nog een aantal malen verkocht.
5.1.
Op 31 juli 2000 is het pand verkocht aan de twee personen die het pand in 2020 hebben verkocht aan [B.V. 1] en [B.V. 2] In de leveringsakte van 31 juli 2000 wordt het pand omschreven als ‘kantoorpand’. Op 23 september 2013 is het pand in gebruik genomen als psychologenpraktijk. Daarna heeft het tijdelijk leeg gestaan.
5.2.
Vanaf 1 juni 2020 is het pand anti-kraak bewoond. Ten tijde van de verkrijgingen op 31 december 2020 was dit nog steeds het geval.
5.3.
Het pand had ten tijde van de verkrijgingen in het bestemmingsplan een gemengde bestemming. De [gemeente] heeft het pand in haar WOZ-administratie als woning opgenomen.
5.4.
Op 16 februari 2022 is ter zake van het [adres 2] te [plaats 2] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 17 zorgwoningen met dagopvang.
Inrichting van het pand
6. Het pand heeft twee verdiepingen en een kelder.
6.1.
Het pand beschikt over centrale verwarming. In de aanbouw van het pand bevindt zich een keuken/pantry met afwas- en kookgelegenheid (niet vast) zonder afzuigkap. Verder bevinden zich op de begane grond een dubbele douchecel en een dubbel toilet.
6.2.
Er is een systeemplafond op de begane grond (deels verwijderd) en eerste verdieping.
6.3.
Op de begane grond is een (ontkoppeld) bedrijfsmatig luchtbehandelingssysteem aanwezig. Op de verdiepingsvloeren zijn gaten in de muren aanwezig waar de afvoer van het luchtbehandelingssysteem op zat aangesloten.

Motivering

7. In 2020 gold voor de overdrachtsbelasting het standaardtarief van 6%. In afwijking hiervan gold een tarief van 2% voor de verkrijging van woningen. [3]
7.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017 [4] als volgt overwogen:
“2.3.3. In artikel 14, lid 2, Wbr noch elders heeft de wetgever nader omschreven wat bij de toepassing van dit wettelijk voorschrift moet worden verstaan onder ‘woning’. Zoals is uiteengezet in de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal kan uit de wetsgeschiedenis slechts worden opgemaakt dat de wetgever voor ogen had bij de heffing van overdrachtsbelasting voor het lage tarief in aanmerking te laten komen het bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’. De wetsgeschiedenis geeft dan ook geen aanknopingspunt om aan te nemen (zoals het middel lijkt te doen) dat de wetgever voor de toepassing van artikel 14, lid 2, Wbr heeft willen aansluiten bij de rechtspraak met betrekking tot artikel 220a, lid 2, Gemeentewet, waarin mede doorslaggevend is geacht dat het pand naar aard en inrichting niet alleen bestemd maar ook geschikt is om als woning te dienen.
2.3.4.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel strekkende tot invoering van het tweede lid van artikel 14 Wbr is benadrukt dat feitelijke bewoning nog niet meebrengt dat het gekochte bouwwerk naar zijn aard tot bewoning is bestemd, terwijl ook niet van belang is of de koper het gekochte zelf wil gaan bewonen. Gelet op deze toelichting ligt het in de rede om de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, te beantwoorden met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf.
2.3.5.
Aanknoping bij de kenmerken van het bouwwerk zelf wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken. Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt in dit verband gelijkgesteld een pand dat oorspronkelijk voor ander gebruik dan bewoning is ontworpen maar door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd.
2.3.6.
Indien toepassing van de hiervoor in 2.3.5 vermelde regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften.”
7.2.
Het pand is oorspronkelijk gebouwd als woning, maar daarna geschikt gemaakt voor een andere vorm van gebruik dan bewoning (zie overweging 5). Gelet op het arrest van de Hoge Raad kan het pand dan alleen geacht worden zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn – bezien op het moment van verkrijging door belanghebbende – om het weer voor bewoning geschikt te maken. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is gezien de omschrijving die partijen van het pand hebben gegeven en de door partijen overgelegde foto’s van het pand. De rechtbank ziet weliswaar dat in de aanbouw van het pand een keukenblok met een kookplaat en een dubbele douchecel aanwezig is, maar deze zijn ook passend voor een kantoorinrichting en duiden niet per definitie op een woninginrichting. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat geen sprake is van een vaste kookgelegenheid, dat het pand er aan de binnenzijde uitziet als een kantoorpand, dat het voor de hand ligt dat de indeling van het pand zal moeten worden gewijzigd met (permanente) tussenwanden, dat de plafonds op de begane grond en eerste verdieping aanpassing behoeven en dat de internetkabels en de gaten van het luchtbehandelingssysteem moeten worden weggewerkt. De gemengde bestemming (waaruit overigens niet volgt dat het pand enkel is bestemd voor woning) en de aanduiding ‘woonfunctie’ volgens het WOZ-waardeloket zijn dan niet relevant. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het pand ten tijde van de levering geen woning was in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wbr. De overige stellingen van de inspecteur (met betrekking tot de vergunningaanvraag, zie 5.4) behoeven dan geen beoordeling meer.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende ter zake van de verkrijging van het pand niet in aanmerking komt voor toepassing van het tarief van 2% aan overdrachtsbelasting. Zij heeft terecht overdrachtsbelasting naar een tarief van 6% voldaan. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 16 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr).
2.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wbr was de heffingsmaatstaf voor de overdrachtsbelasting € 1.024.540 (tweede verkrijging) minus € 409.000 (eerste verkrijging).
3.Artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wbr (tekst 2020).
4.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:295.