ECLI:NL:RBZWB:2023:5705
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toepassing van het verlaagde tarief van overdrachtsbelasting voor woningen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Het betreft een geschil over de toepassing van het verlaagde tarief van 2% voor overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een pand dat oorspronkelijk als woning is gebouwd, maar later is verbouwd tot kantoorruimte. Belanghebbende heeft op 8 januari 2021 overdrachtsbelasting voldaan, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard en geen teruggaaf verleend. De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur vertegenwoordigd waren.
De rechtbank onderzoekt of het pand ten tijde van de verkrijging door belanghebbende nog als woning kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het pand, hoewel oorspronkelijk gebouwd als woning, door de verbouwingen en het gebruik als kantoor niet meer voldoet aan de eisen voor het verlaagde tarief. De rechtbank verwijst naar de wetsgeschiedenis en eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat een pand alleen als woning kan worden aangemerkt als het met beperkte aanpassingen weer voor bewoning geschikt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat in dit geval aanzienlijke aanpassingen nodig zijn om het pand weer als woning te kunnen gebruiken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het standaardtarief van 6% voor de overdrachtsbelasting moet blijven betalen. De rechtbank wijst ook de verzoeken om teruggaaf van griffierecht en proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.