ECLI:NL:RBZWB:2023:5680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
02/289034-22 + 02/243769-21 (vord.tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in appartementencomplex met gevaar voor goederen en levensgevaar voor medebewoners; verdachte verminderd toerekeningsvatbaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023, is de verdachte beschuldigd van brandstichting in een appartementencomplex te Tilburg op 31 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor medebewoners is ontstaan. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 300 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast tbs met verpleging van overheidswege. Dit besluit is gebaseerd op rapportages van deskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tbs-maatregel als effectiever werd beschouwd. De benadeelde partij, [benadeelde] B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/289034-22 + 02/243769-21 (vord.tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC) te ‘s-Gravenhage
raadsvrouw mr. F.H.J. de Graaf, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht in een gebouw waarin kamerwoningen waren gevestigd en dat daardoor gevaar voor die woningen en levensgevaar voor bewoners kon ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de brandstichting zoals die ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier en de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een eventuele bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte het bewezen verklaarde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer bij de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R022090 /2022289638, onderzoek Verona, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 197.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 augustus 2023,
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens Unitio, pagina 55;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pagina 60.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 oktober 2022 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht in een studio/woning door
- middels een gasaansteker - open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, ten gevolge waarvan een matras en bed gedeeltelijk zijn verbrand
en daarvan gemeen gevaar voor die studio/woning en omliggende studio's/woningen en levensgevaar voor bewoners van die omliggende studio's/woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van die omliggende studio's/woningen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Weliswaar heeft de raadsvrouw gesteld dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend, maar de rechtbank is van oordeel dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd in het licht van de over verdachte opgemaakte rapportages van [psychiater 1] (bijgestaan door psychiater i.o. [psychiater 2] ) van 26 juli 2023 en GZ-psycholoog [psycholoog] van 11 januari 2023, die concluderen dat verdachte (minstens) als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, waarbij opgemerkt dient te worden dat de deskundigen die het psychiatrisch rapport hebben opgemaakt de vraag of sprake is geweest van een volledig ontbreken van wilsvrijheid bij verdachte niet kunnen beantwoorden.
De psychiater baseert zijn conclusie op de waarschijnlijkheid dat bij verdachte sprake is van een stoornis uit het psychotisch spectrum, mogelijk schizofrenie, terwijl de psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Beide onderzoekers stellen dat de stoornis(sen) ook ten tijde van de brandstichting aanwezig was.
De raadsvrouw heeft tegenover deze conclusies naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gebracht dat een verdergaande conclusie dat verdachte in het geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard zou kunnen staven. Dat elk inzicht bij verdachte ontbrak om de betekenis van zijn gedrag te beseffen en om zijn wil te bepalen, hebben zowel de psycholoog als de psychiater niet geconcludeerd. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank zal hierna onder punt 6.3 nader ingaan op genoemde rapportages in het kader van de oplegging van de straf en/of maatregel.

6.De oplegging van straf en/of maatregel(en)

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 300 dagen met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast vordert de officier van justitie de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege van verdachte. Hij baseert zijn vordering op de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater en is van mening dat een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden (bij een voorwaardelijk strafdeel) of in het kader van een tbs met voorwaarden geen reële optie is. Ook de reclassering vindt dat het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan de voorwaarden veel te groot is. Een tbs met verpleging van overheidswege is de meest passende maatregel in deze specifieke casus. Hij ziet geen ruimte voor het opleggen van een tbs met voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat oplegging van een straf niet aan de orde is, nu zij ervan uit gaat dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zij is daarnaast van mening dat oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden, waarbij een van de voorwaarden een klinische opname zou moeten zijn, voldoende is om de aanwezige risico’s afdoende in te perken. De zaak zou daartoe moeten worden aangehouden om een maatregelrapport op te laten maken door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 31 oktober 2022 schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning in een appartementencomplex voor 22 jongeren die daar in studio’s begeleid woonden. Vuur is onvoorspelbaar en kan heel snel om zich heen grijpen. Ook kan brand leiden tot grote schade aan goederen niet alleen door het vuur maar ook door de rook en het bluswater. Gebleken is dat meerdere bewoners zich ten tijde van de brand in hun studio bevonden. Door snel en alert optreden van de brandweer kon voorkomen worden dat het pand waarin de studio’s zich bevonden afbrandde, maar het gevaar voor goederen en levensgevaar voor medebewoners heeft wel degelijk bestaan.
Daarnaast geldt dat brandstichting in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt in de maatschappij, temeer nu de brandstichting plaatsvond in een wooncomplex.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte strafbaar is en gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, passend en noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ongeveer een half jaar voor dit feit op 29 maart 2022 al eerder is veroordeeld voor brandstichting in een woning, gepleegd op 8 september 2021, zodat sprake is van recidive. Daarnaast wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht voor het gepleegde feit en met de maatregelen die de rechtbank nog oplegt.
De rechtbank ziet, gelet op dit alles, geen ruimte voor een andere of lichtere straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Oplegging van maatregel(en)
Ter beantwoording van de vraag of ook nog een maatregel, en zo ja welke, aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de reeds onder paragraaf 5 vermelde rapporten van [psychiater 1] en [psycholoog] en het advies van de reclassering van 24 februari 2023.
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat sprake is van een hoog risico op recidive van vergelijkbaar agressief delictgedrag zonder passende behandeling.
Ook achten beide rapporteurs een klinische opname aangewezen.
De psychiater stelt dat dit moet gebeuren in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege. Hij schat in dat verdachte vanuit de aard van zijn problematiek heel waarschijnlijk niet in staat is om zich gedurende langere tijd aan een behandeltraject te conformeren, relatief snel afspraken en voorwaarden ter discussie zal gaan stellen en met eigen voorwaarden zal komen. Een voorwaardelijk (tbs-)kader lijkt daarom tot mislukken gedoemd.
De psycholoog stelt vast dat is gebleken dat verdachte als gevolg van zijn rigide houding en egocentrische zienswijze onvoldoende in staat is gebleken zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Hij liet vooral weerstand zien en hij was niet bereid en/of in staat met de hulpverleners en reclassering mee te bewegen en tot een adequate samenwerking te geraken.
De psycholoog twijfelt dan ook in hoeverre een voorwaardelijk juridisch kader haalbaar is. Indien verdachte de voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf niet accepteert en daar ook niet voor open staat, wordt volgens hem de deur opengezet naar een tbs-maatregel, waarbij ook hier een voorwaardelijke variant om dezelfde redenen als weinig haalbaar wordt geacht. Daarmee zou volgens de psycholoog alleen een tbs met verpleging van overheidswege resteren.
De reclassering heeft in het advies van 24 februari 2023 geconcludeerd dat een ambulant traject niet voldoende is gebleken om de risico's te beheersen. Ook is gebleken dat een justitieel kader zoals een toezicht niet voorkomen heeft dat betrokkene opnieuw verdacht wordt van een strafbaar feit. Gezien hun bevindingen, het verloop van eerder (negatief geretourneerd) toezicht en zorg, de recidive binnen het jaar in combinatie met een door hen vastgesteld hoog recidive risico meent de reclassering dat het niet verantwoord dan wel niet uitvoerbaar is om verdachte enkel op basis van een reclasseringstoezicht te begeleiden dan wel toe te leiden naar een klinisch setting. Daarom wordt geadviseerd de maatregel tbs met verpleging van overheidswege in overweging te nemen.
De rechtbank heeft alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De deskundigen hebben in hun rapport helder gemotiveerd waarom zij een behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting noodzakelijk achten.
Een tbs-maatregel is passend om het recidivegevaar te beteugelen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, zoals door de raadsvrouw is bepleit, omdat uit zowel de rapportages van de gedragsdeskundigen als uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft en onvoldoende gemotiveerd is voor behandeling, in het bijzonder van het toedienen van medicatie, wat juist nodig is om de stoornis te behandelen en het daarmee samenhangende recidiverisico te verminderen. Ook op de zitting is de rechtbank gebleken dat het verdachte ontbreekt aan ziekte-inzicht en motivatie om aan een behandeling mee te werken. Zo vindt hij het verplicht innemen van medicijnen in het kader van een behandeling niet nodig. Hij komt rigide en egocentrisch over. Hij stelt zijn problemen ten tijde van de brandstichting voorop en lijkt zich niet te bekommeren om de gevaren die de medebewoners liepen. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat hij het weer zou doen als hij niet voldoende wordt geholpen door instanties.
De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verdachte zich in een voorwaardelijk kader aan eventuele voorwaarden zal conformeren. Bovendien vinden de gedragsdeskundigen een tbs met verpleging van overheidswege de meest passende maatregel en is die maatregel ook proportioneel gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit en het grote veiligheidsrisico dat een herhaalde brandstichting met zich mee zal brengen.
Dit betekent dat er geen andere optie overblijft dan over te gaan tot oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Aan de formele vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte gepleegde misdrijf valt onder artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de stoornis van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Nu gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis, langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, noodzakelijk lijken, acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk om naast de tbs-maatregel een gedrags-beïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om aan verdachte na afloop van de tbs-maatregel binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] BV vordert een materiële schadevergoeding voor schade aan derden bestaande uit etenswaren (bedorven etenswaar van bewoners van het wooncomplex) en van schade aan verschillende appartementen en van algemene ruimtes.
De rechtbank is - evenals de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de door [benadeelde] genoemde schade onvoldoende is onderbouwd met bewijsstukken. Daarnaast is ook het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de genoemde schadeposten onvoldoende duidelijk geworden. Het aanhouden van de behandeling van de zaak om een nadere onderbouwing van de vordering te vragen aan [benadeelde] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 maart 2022 in de zaak met parketnummer 02/243769-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen indien een tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat in de onderhavige zaak naast een gevangenisstraf van 300 dagen een tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd, en de rechtbank het niet opportuun en van onvoldoende strafnut acht om dan ook nog de tenuitvoerlegging van 10 maanden gevangenisstraf te bevelen. Zij zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 300 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregelen
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/243769-21 af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] B.V. in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2023.