6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 31 oktober 2022 schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning in een appartementencomplex voor 22 jongeren die daar in studio’s begeleid woonden. Vuur is onvoorspelbaar en kan heel snel om zich heen grijpen. Ook kan brand leiden tot grote schade aan goederen niet alleen door het vuur maar ook door de rook en het bluswater. Gebleken is dat meerdere bewoners zich ten tijde van de brand in hun studio bevonden. Door snel en alert optreden van de brandweer kon voorkomen worden dat het pand waarin de studio’s zich bevonden afbrandde, maar het gevaar voor goederen en levensgevaar voor medebewoners heeft wel degelijk bestaan.
Daarnaast geldt dat brandstichting in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt in de maatschappij, temeer nu de brandstichting plaatsvond in een wooncomplex.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte strafbaar is en gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, passend en noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ongeveer een half jaar voor dit feit op 29 maart 2022 al eerder is veroordeeld voor brandstichting in een woning, gepleegd op 8 september 2021, zodat sprake is van recidive. Daarnaast wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht voor het gepleegde feit en met de maatregelen die de rechtbank nog oplegt.
De rechtbank ziet, gelet op dit alles, geen ruimte voor een andere of lichtere straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Oplegging van maatregel(en)
Ter beantwoording van de vraag of ook nog een maatregel, en zo ja welke, aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de reeds onder paragraaf 5 vermelde rapporten van [psychiater 1] en [psycholoog] en het advies van de reclassering van 24 februari 2023.
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat sprake is van een hoog risico op recidive van vergelijkbaar agressief delictgedrag zonder passende behandeling.
Ook achten beide rapporteurs een klinische opname aangewezen.
De psychiater stelt dat dit moet gebeuren in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege. Hij schat in dat verdachte vanuit de aard van zijn problematiek heel waarschijnlijk niet in staat is om zich gedurende langere tijd aan een behandeltraject te conformeren, relatief snel afspraken en voorwaarden ter discussie zal gaan stellen en met eigen voorwaarden zal komen. Een voorwaardelijk (tbs-)kader lijkt daarom tot mislukken gedoemd.
De psycholoog stelt vast dat is gebleken dat verdachte als gevolg van zijn rigide houding en egocentrische zienswijze onvoldoende in staat is gebleken zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Hij liet vooral weerstand zien en hij was niet bereid en/of in staat met de hulpverleners en reclassering mee te bewegen en tot een adequate samenwerking te geraken.
De psycholoog twijfelt dan ook in hoeverre een voorwaardelijk juridisch kader haalbaar is. Indien verdachte de voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf niet accepteert en daar ook niet voor open staat, wordt volgens hem de deur opengezet naar een tbs-maatregel, waarbij ook hier een voorwaardelijke variant om dezelfde redenen als weinig haalbaar wordt geacht. Daarmee zou volgens de psycholoog alleen een tbs met verpleging van overheidswege resteren.
De reclassering heeft in het advies van 24 februari 2023 geconcludeerd dat een ambulant traject niet voldoende is gebleken om de risico's te beheersen. Ook is gebleken dat een justitieel kader zoals een toezicht niet voorkomen heeft dat betrokkene opnieuw verdacht wordt van een strafbaar feit. Gezien hun bevindingen, het verloop van eerder (negatief geretourneerd) toezicht en zorg, de recidive binnen het jaar in combinatie met een door hen vastgesteld hoog recidive risico meent de reclassering dat het niet verantwoord dan wel niet uitvoerbaar is om verdachte enkel op basis van een reclasseringstoezicht te begeleiden dan wel toe te leiden naar een klinisch setting. Daarom wordt geadviseerd de maatregel tbs met verpleging van overheidswege in overweging te nemen.
De rechtbank heeft alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De deskundigen hebben in hun rapport helder gemotiveerd waarom zij een behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting noodzakelijk achten.
Een tbs-maatregel is passend om het recidivegevaar te beteugelen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, zoals door de raadsvrouw is bepleit, omdat uit zowel de rapportages van de gedragsdeskundigen als uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft en onvoldoende gemotiveerd is voor behandeling, in het bijzonder van het toedienen van medicatie, wat juist nodig is om de stoornis te behandelen en het daarmee samenhangende recidiverisico te verminderen. Ook op de zitting is de rechtbank gebleken dat het verdachte ontbreekt aan ziekte-inzicht en motivatie om aan een behandeling mee te werken. Zo vindt hij het verplicht innemen van medicijnen in het kader van een behandeling niet nodig. Hij komt rigide en egocentrisch over. Hij stelt zijn problemen ten tijde van de brandstichting voorop en lijkt zich niet te bekommeren om de gevaren die de medebewoners liepen. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat hij het weer zou doen als hij niet voldoende wordt geholpen door instanties.
De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verdachte zich in een voorwaardelijk kader aan eventuele voorwaarden zal conformeren. Bovendien vinden de gedragsdeskundigen een tbs met verpleging van overheidswege de meest passende maatregel en is die maatregel ook proportioneel gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit en het grote veiligheidsrisico dat een herhaalde brandstichting met zich mee zal brengen.
Dit betekent dat er geen andere optie overblijft dan over te gaan tot oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Aan de formele vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte gepleegde misdrijf valt onder artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de stoornis van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Nu gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis, langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, noodzakelijk lijken, acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk om naast de tbs-maatregel een gedrags-beïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om aan verdachte na afloop van de tbs-maatregel binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen.