ECLI:NL:RBZWB:2023:562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02/061793-22 en 02-298459-20 (Tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met een mes, waarbij het slachtoffer ernstig letsel oploopt

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 maart 2022, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft aangevallen in diens woning. Het slachtoffer werd geslagen, geschopt en met een mes gestoken, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een gebroken neus en snijwonden in het gezicht. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat deze en zijn medeverdachte de confrontatie zochten en het geweld op het slachtoffer initieerden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook als benadeelde partij was opgetreden in de procedure.

Uitspraak

GRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/061793-22 en 02-298459-20 (Tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1970 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Middelburg
raadsman mr. A.A. van Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 maart 2022 samen met een ander een diefstal met geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer] , dan wel heeft geprobeerd om samen met een ander [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel samen met een ander zwaar lichamelijk letsel toe heeft gebracht aan [slachtoffer] , dan wel samen met een ander heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij acht het primaire feit, te weten het medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijst hiervoor naar de aangifte en de aanvullende verklaring van aangever, de verklaringen van [getuige] , de letselverklaring van aangever en de verklaring van verdachte dat er geld en sleutels zijn weggenomen. De alternatieve lezing van verdachte is niet aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte strookt niet met de verklaring van [medeverdachte] en andersom. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm merkt de officier van justitie op dat er sprake is van een vooropgezet plan en een duidelijke rolverdeling. Daarmee is opzet op het feit en de samenwerking voor beide verdachten een gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Op basis van het dossier (de verdediging stelt hierbij dat de verklaringen van aangever en medeverdachte onbetrouwbaar zijn) kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval in eerste instantie bij het gevecht tussen aangever en de medeverdachte geen geweld heeft gebruikt. Voorts kan worden vastgesteld dat verdachte geen bezittingen heeft weggenomen van aangever. Verdachte is daarmee geen pleger van de aan hem ten laste gelegde feiten. Ook kan er niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is derhalve geen sprake van medeplegen. Verdachte heeft geen opzet gehad op de diefstal en het geweld dat is toegepast. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangever op 11 maart 2022 is gebeld door verdachte om naar zijn woning in Tilburg te komen. Aangever is naar de woning toegegaan waar vervolgens geweld op hem is toegepast. In de woning zijn naast verdachte ook [medeverdachte] en [getuige] aanwezig. Uit de letselverklaring van aangever volgt dat er sprake is van een gebroken neus en meerdere (snij)wonden in het aangezicht. Met name boven en onder het linker oog van aangever. Voorts is sprake van een grote en rafelige wond op de linker bovenlip en binnenzijde van de linkerwang en lip. De geschatte duur van genezing wordt gesteld op 2 tot 6 weken. Ter zitting is gebleken dat aangever zeer waarschijnlijk nog zal moeten worden geholpen aan de littekens in zijn gezicht.
Verklaringen aangever
De rechtbank constateert dat aangever ten aanzien van het specifieke onderdeel van de tenlastelegging, namelijk de diefstal, wisselend en op sommige punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen van aangever over dit aspect worden daarom door de rechtbank met de nodige behoedzaamheid en voorzichtigheid betracht.
Oorbellen
Aangever heeft het op 13 maart 2022 over oorbellen die door [medeverdachte] zijn afgepakt. Later in datzelfde verhoor gaat het over één oorbel en nog verder in het verhoor zegt hij niet zeker te weten of de oorbel door [medeverdachte] is afgepakt. Hij kan de oorbel verloren zijn toen ze aan het duwen of trekken waren. In de aangifte verklaart aangever niks over dit punt, terwijl hij op 12 maart 2022 vertelt dat hij een oorbel kwijt is geraakt. En op 4 april 2022 verklaart hij wederom anders door te stellen dat “ze die oorbel hebben gestolen”.
Geld
Op 13 maart 2022 heeft aangever over het geld verklaard dat dit door [medeverdachte] zou zijn afgepakt. Het zou gaan om een bedrag van 50 of 60 euro, [medeverdachte] zou de rits van de zak van aangevers’ trainingsbroek hebben geopend en het geld hebben gepakt. Op 12 maart 2022 noemt hij ook een bedrag van 50 of 60 euro dat is weggenomen, maar niet de wijze waarop. In de aangifte wordt door aangever echter in het geheel niet over dit geld gesproken. Op 4 april 2022 verklaart aangever dat hij 50 euro uit zijn broekzak is kwijtgeraakt.
(Auto)sleutels
In de verklaring van 13 maart 2022 heeft aangever verklaard dat [medeverdachte] de sleutels had. Hij zou deze hebben afgepakt en later hebben teruggegeven. Later in het verhoor geeft hij aan dat hij er vanuit gaat dat [medeverdachte] de sleutels uit zijn jaszak heeft gepakt toen deze bovenop hem zat. In de aangifte wordt door aangever hier niet over gesproken. Op 12 maart 2022 verklaart aangever dat [medeverdachte] zijn huissleutels wilde meenemen, maar dat hem dat niet is gelukt. De autosleutels heeft [medeverdachte] eerst van hem afgepakt, maar die heeft hij voordat ze de auto instapten weer teruggekregen van [medeverdachte] .
Nu de verklaringen van aangever over de diefstal van de oorbellen, het geldbedrag en de (auto)sleutels, wisselend en inconsistent zijn en het dossier daarnaast geen steunbewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte die wegnemingshandelingen heeft verricht, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde, te weten de diefstal met geweld, tezamen en in vereniging gepleegd.
Waar aangever wel consistent over heeft verklaard, is dat verdachte en [medeverdachte] samen door geweldshandelingen letsel aan hem hebben toegebracht. Aangever is door [medeverdachte] bij zijn keel gegrepen en gewurgd waardoor hij bijna geen lucht meer kreeg. Verder is hij door [medeverdachte] geslagen op zijn hoofd. Hij had overal pijn en zijn hoofd bloedde. Aangever is meerdere keren geslagen en gestompt op zijn hoofd. Op enig moment tijdens deze handelingen zag hij verdachte een mes pakken. Aangever is enige tijd bewusteloos geweest. Nadat hij bij kwam zag hij hoe [medeverdachte] voor hem stond en hem met zijn voet in het gezicht aan het trappen was. Verdachte zat bij aangevers’ benen. Hierna ging [medeverdachte] de woning uit en is aangever op de sofa gaan zitten. Toen hij daar zat kwam verdachte op hem af met een mes. Hij wilde aangever steken. Ze hadden het mes samen vast. Op het moment dat aangever het mes los liet had verdachte het nog steeds vast. Aangever kreeg hierdoor snijwondjes aan zijn hand. Hierna kwam [medeverdachte] de woonkamer weer binnen.
De verklaring van aangever wordt op deze onderdelen ondersteund door het bij hem geconstateerde (type) letsel, zoals volgt uit de medische verklaring en het letselonderzoek.
Voorts wordt zijn verklaring over de geweldshandelingen en wie deze verrichtte(n) verder ondersteund door de verklaring van [getuige] . Hij heeft verklaard dat [medeverdachte] aangever op de grond gooide en vervolgens heeft geslagen. Dit gebeurde zeker vier keer met vol geweld. Tijdens het slaan kwam verdachte met een slagersmes op het slachtoffer afgelopen. Hij hoorde aangever “aah” zeggen en toen kreeg deze een klap. Voorts heeft [getuige] gezegd steekbewegingen vanuit verdachte richting aangever te hebben gezien. Meer in het bijzonder: [medeverdachte] zat op zijn stoel te wachten op het juiste moment en verdachte ging naar de keuken om een mes te pakken. [medeverdachte] viel aangever aan en had hem in een nekklem. Hierna kwam verdachte met het mes.
De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar nu de verklaring van [getuige] op meerdere onderdelen steun vindt in de verklaring van aangever. Verder is de verklaring van [getuige] gedetailleerd is en ziet de rechtbank niet in welk belang hij zou kunnen hebben om anders te verklaren. Voorts acht de rechtbank het feit dat aangever zijn verklaring niet heeft kunnen afstemmen met [getuige] (omdat zowel [getuige] als aangever kort na het incident zijn aangehouden) bijdragen aan de betrouwbaarheid. Tenslotte laat de rechtbank meewegen dat [verdachte] heeft bekend een mes te hebben gepakt, hetgeen past in de verklaring van aangever en [getuige] .
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde geweldshandelingen. Deze handelingen kunnen echter niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag zoals dit subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte het onvoorwaardelijk opzet had om aangever te doden. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte met deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen aangever zou komen te overlijden, aangezien het dossier geen informatie bevat over de richting waarin en de kracht waarmee is gestoken. De enkele vaststelling van letsel is hiervoor niet afdoende. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het aan aangever toegebrachte letsel, te weten een gebroken neus en meerdere wonden in het aangezicht en een grote en rafelige wond op de linker bovenlip en binnenzijde van de linkerwang en lip, gelet op de aard daarvan en in samenhang bezien, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat er vanuit dat enkele verwondingen in het gezicht van aangever zijn toegebracht met een mes. De rechtbank overweegt hiertoe dat door de forensisch art is vastgesteld dat sprake is van snijverwondingen. De rechtbank heeft op basis hiervan en de bijgevoegde foto’s in het dossier geen enkele aanleiding hieraan te twijfelen.
Als gevolg van het neusletsel is voorts medisch ingrijpen – het operationeel rechtzetten van de neus – noodzakelijk geweest. De geschatte duur van genezing is gesteld op 2 tot 6 weken. Ter zitting is echter gebleken dat aangever – 10 maanden na het incident – nog altijd fysiek en psychisch hinder ondervindt van zijn letsel en dat hij zeer waarschijnlijk zal moeten worden behandeld aan de littekens in zijn gezicht, om de diepte van de littekens te verminderen.
Gelet op de aard van de letsels – waaronder de snijverwondingen – en de totaliteit daarvan, de noodzaak van het medische ingrijpen, het feit dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk zal moeten worden geholpen aan zijn littekens en er geen uitzicht is op volledig herstel van voornoemde littekens, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Medeplegen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met [medeverdachte] de geweldshandelingen tegen aangever heeft gepleegd. Voor medeplegen is vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en [medeverdachte] hebben geweld gepleegd tegen aangever, bestaande uit het bij de keel grijpen, slaan en stompen op het hoofd en het steken met een mes. Uit het dossier volgt een duidelijke rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] . De één vloert aangever en houdt hem vast en de ander komt met een mes. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook wanneer deze feitelijk door de medeverdachte zijn verricht. Kortom: er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en daarmee van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het overwogene, van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van zware mishandeling, wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 maart 2022 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een ander,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en meerdere wonden in het aangezicht, waaronder een grote rafelige wond aan de
linker bovenlip en aan de binnenzijde van de linkerwang en lip, heeft
toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en lichaam te stompen
en te trappen en die [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht
en zijn lichaam te steken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In het geval het noodweerverweer niet slaagt, heeft de raadsman subsidiair gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een hevige gemoedsbeweging waarbij angst en de zeer hectische, heftige situatie in de woning de boventoon voerden.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Niet kan worden aangenomen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Een beroep op noodweer(exces) kan daarom ook niet slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep op noodweer(exces) gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verweten gedraging was gericht tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding moet gaan. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, wanneer de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. In een dergelijk geval kan ook een beroep op noodweer(exces) niet slagen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces). Al aannemende dat aangever geweld heeft toegepast op verdachte, is het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk gemaakt door de verdediging . Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte zichzelf zou hebben moeten verdedigen met geweld tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel een dreiging daarvan door aangever. Het waren verdachte en [medeverdachte] die in de woning van verdachte vrijwel direct zijn begonnen met het uitoefenen van geweld op aangever. De gedraging van verdachte en [medeverdachte] was gericht op een confrontatie. Van gestelde verdedigingshandelingen kan hierom geen sprake zijn.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
48 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en een contactverbod met aangever.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de verschillende rollen van verdachte en [medeverdachte] . Er heeft ook geweld buiten de woning plaatsgevonden waar verdachte in zijn geheel niet bij aanwezig is geweest. Daarbij komt dat verdachte door toedoen van aangever ook behoorlijke verwondingen heeft opgelopen. Gelet op de beperkte rol van verdachte verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Aangever is naar de woning van [verdachte] gekomen. Na binnenkomst in de woning is vrijwel direct grof geweld op hem toegepast. Ze hebben aangever meermalen tegen hoofd en lichaam gestompt en getrapt en hem met een mes gestoken. Aangever heeft hierdoor een gebroken neus, meerdere (snij)wonden in het aangezicht – waaronder een grote rafelige wond aan de linker bovenlip en aan de binnenzijde van de linkerwang en lip – opgelopen.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Een gewelddadige aanval is bijzonder beangstigend. Slachtoffers van een dergelijk delict kunnen in de regel nog geruime tijd lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van aangever. Hij geeft aan dat zowel de fysieke als emotionele littekens hem zullen herinneren aan de valsheid, het egoïsme en de harteloosheid van de verdachten. Voor de eerste keer in zijn leven is hij ook intens verdrietig in plaats van boos voor het onrecht dat hem is aangedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 januari 2023 waaruit blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest, ook op het gebied van geweldsdelicten.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank verder meegenomen het reclasseringsrapport van 9 januari 2023 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Bij verdachte is sprake van problemen op alle leefgebieden – het meest ernstig ten aanzien van zijn middelengebruik – psychosociaal functioneren, houding en sociaal netwerk. Sinds zijn tienerjaren gebruikt verdachte alcohol en drugs en zijn verslavingsproblematiek was meestal aanleiding voor zijn delictgedrag. Voor zijn verslavingsproblematiek is veelvuldig ingezet op ambulante en klinische behandeltrajecten, maar geen van deze trajecten leidde tot een structureel positief resultaat. Verdachte toont zich thans gemotiveerd tot het aangaan van een klinische verslavingsbehandeling, waarna hij wenst te verblijven in een begeleide woonsetting. Verdachte toonde zich in het verleden vaker gemotiveerd, maar dit hield vaak niet lang stand. Dit neemt echter niet weg dat de reclassering een behandeling en een verblijf in een instelling geïndiceerd acht. Binnen het lopende voorwaardelijke strafdeel werd een klinische behandeling niet opgelegd, omdat dit eerder niet geïndiceerd leek. Vanuit het reclasseringstoezicht werd verdachte toch toegeleid naar een vrijwillige klinische verslavingsbehandeling, omdat bleek dat inzet hiervan noodzakelijk was. Verdachte staat al geruime tijd op de wachtlijst bij de Forensische Verslavingsafdeling (FVA) van Novadic-Kentron, maar er is tot op heden geen zicht op een plaatsingsdatum. Om de kans van slagen van een dergelijk behandeltraject te vergroten is inzet hiervan binnen een gedwongen kader noodzakelijk, gevolgd door een forensische ambulante behandeling. De ambulante behandeling dient gepaard te gaan met een begeleid wonen traject en financiële hulpverlening. Zolang de problemen op de verschillende leefgebieden niet worden aangepakt wordt het risico op recidive ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met gebruikmaking van een mes bedraagt 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij weegt de rechtbank als strafverzwarende factoren mee dat het feit gepleegd is samen met zijn medeverdachte, en er sprake is van recidive.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van
24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaar. Aan de voorwaardelijke straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening, een contactverbod en een locatieverbod. Met deze voorwaardelijke gevangenisstraf en langere proeftijd beoogt de rechtbank verdachte te motiveren behandeling te ondergaan en hulp te aanvaarden en om hem ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij J [slachtoffer] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 5.178 waarvan € 1.178,- aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering, broek, oorbel, geld en toekomstige medische kosten) en € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte schuldig is aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.435,-, waarvan € 435,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 maart 2022. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor de oorbel en het geld heeft te gelden dat verdachte is vrijgesproken van de diefstal waaruit deze schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De materiële schade aangaande het eigen risico van € 385,- en de broek van € 50,- komen wel voor vergoeding in aanmerking. Voor het overige, te weten de toekomstige medische behandeling is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Niet duidelijk is of aangever de medische behandeling zal ondergaan. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit mede is begaan met betrekking tot in ieder geval één van de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 3 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 17 juni 2021 onder parketnummer 02/298459-20 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd zich zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op telefoonnummer 0113-5837500 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat opnemen in de forensische verslavingskliniek van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke
opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich aansluitend op de klinische behandeling laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte kan vanuit het reclasseringstoezicht worden aangemeld voor een verblijf in een dergelijke instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1985, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat van het slachtoffer: [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Mes 117 Sv - (Omschrijving: g2438783);
* 1 STK Buis 117 Sv - (Omschrijving: g2438786);
* 1 STK Mes 117 Sv - (Omschrijving: g2438787);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.435,-, waarvan € 435,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 4.435,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 54 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 17 juni 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/298459-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.
Mrs. Sterk en Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.