ECLI:NL:RBZWB:2023:561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02/064804-22 en 02/213304-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met gebruik van een mes

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 maart 2022, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig letsel opliep door geweldshandelingen van de verdachte en een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer meermalen hebben geslagen en gestompt, en dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank vaststelde dat de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie zochten en niet handelden uit zelfverdediging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk de mishandeling van [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/064804-22 en 02/213304-18 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1974 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 11 maart 2022 samen met een ander een diefstal met geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] , dan wel heeft geprobeerd om samen met een ander [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel samen met een ander zwaar lichamelijk letsel toe heeft gebracht aan [slachtoffer 1] , dan wel samen met een ander heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] .
feit 2
in de periode van 12 maart 2022 en 13 maart 2020 [slachtoffer 2] , zijnde zijn levensgezel, heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Met betrekking tot feit 1 acht hij het primaire feit, te weten het medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijst hiervoor naar de aangifte en de aanvullende verklaring van aangever, de verklaringen van [getuige 1] , de letselverklaring van aangever en de verklaring van [medeverdachte] dat er geld en sleutels zijn weggenomen. De alternatieve lezing van verdachte is niet aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte strookt niet met de verklaring van [medeverdachte] en andersom. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm merkt de officier van justitie op dat er sprake is van een vooropgezet plan en een duidelijke rolverdeling. Daarmee is opzet op het feit en de samenwerking voor beide verdachten een gegeven. Voor feit 2 wijst de officier van justitie op de aangifte en de verklaring van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, de letselverklaring en de verklaring van [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op het volgende. Ten aanzien van hetgeen primair onder feit 1 aan verdachte ten laste is gelegd merkt de verdediging op dat aan de hand van de door diverse personen afgelegde verklaringen niet is vast te stellen wat er precies is gebeurd en door wie wat is gedaan. De verdediging stelt hierbij dat de verklaringen van aangever en medeverdachte onbetrouwbaar zijn. Een bewezenverklaring kan op basis van het dossier dan ook niet volgen. Voor hetgeen subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste is gelegd merkt de verdediging op dat verdachte niet kan worden aangewezen als de persoon die de ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft gepleegd en hij niet als medepleger van de ten laste gelegde handelingen kan worden bestempeld. Er is onvoldoende wettig, overtuigend en betrouwbaar bewijs dat verdachte één of meer van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht en al helemaal niet met het opzet iemand te doden of (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen. Verdachte dient van dit feit vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat er maar één bron – een onbetrouwbare bron – uit het dossier naar voren komt waaruit blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] mishandeld zou hebben, namelijk de aangifte van [slachtoffer 2] . Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient verdachte ook van dit feit vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangever op 11 maart 2022 is gebeld door [medeverdachte] om naar zijn woning in [plaats] te komen. Aangever is naar de woning toegegaan waar vervolgens geweld op hem is toegepast. In de woning zijn naast [medeverdachte] ook verdachte en [getuige 1] aanwezig. Uit de letselverklaring van aangever volgt dat er sprake is van een gebroken neus en meerdere (snij)wonden in het aangezicht. Met name boven en onder het linkeroog van aangever. Voorts is sprake van een grote en rafelige wond op de linker bovenlip en binnenzijde van de linkerwang en lip. De geschatte duur van genezing wordt gesteld op 2 tot 6 weken. Ter zitting is gebleken dat aangever zeer waarschijnlijk nog zal moeten worden geholpen aan de littekens in zijn gezicht.
Verklaringen aangever
De rechtbank constateert dat aangever ten aanzien van het specifieke onderdeel van de tenlastelegging, namelijk de diefstal, wisselend en op sommige punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen van aangever over dit aspect worden daarom door de rechtbank met de nodige behoedzaamheid en voorzichtigheid betracht.
Oorbellen
Aangever heeft het op 13 maart 2022 over oorbellen die door verdachte zijn afgepakt. Later in datzelfde verhoor gaat het over één oorbel en nog verder in het verhoor zegt hij niet zeker te weten of de oorbel door verdachte is afgepakt. Hij kan de oorbel verloren zijn toen ze aan het duwen of trekken waren. In de aangifte verklaart aangever niks over dit punt, terwijl hij op 12 maart 2022 vertelt dat hij een oorbel kwijt is geraakt. En op 4 april 2022 verklaart hij wederom anders door te stellen dat “ze die oorbel hebben gestolen”.
Geld
Op 13 maart 2022 heeft aangever over het geld verklaard dat dit door verdachte zou zijn afgepakt. Het zou gaan om een bedrag van 50 of 60 euro, verdachte zou de rits van de zak van aangevers’ trainingsbroek hebben geopend en het geld hebben gepakt. Op 12 maart 2022 noemt hij ook een bedrag van 50 of 60 euro dat is weggenomen, maar niet de wijze waarop. In de aangifte wordt door aangever in het geheel niet over dit geld gesproken. Op 4 april 2022 verklaart aangever dat hij 50 euro uit zijn broekzak is kwijtgeraakt.
(Auto)sleutels
In de verklaring van 13 maart 2022 heeft aangever verklaard dat verdachte de sleutels had. Hij zou deze hebben afgepakt en later hebben teruggegeven. Later in het verhoor geeft hij aan dat hij er vanuit gaat dat verdachte de sleutels uit zijn jaszak heeft gepakt toen hij (verdachte) bovenop hem zat. In de aangifte wordt door aangever hier niet over gesproken. Op 12 maart 2022 verklaart aangever dat verdachte zijn huissleutels wilde meenemen, maar dat hem dat niet is gelukt. De autosleutels heeft verdachte eerst van hem afgepakt, maar die heeft hij voordat ze de auto in stapten weer teruggekregen van verdachte.
Nu de verklaringen van aangever over de diefstal van de oorbellen, het geldbedrag en de (auto)sleutels, wisselend en inconsistent zijn en het dossier daarnaast geen steunbewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte die wegnemingshandelingen heeft verricht, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde, te weten de diefstal met geweld tezamen en in vereniging gepleegd.
Waar aangever wel consistent over heeft verklaard, is dat verdachte en [medeverdachte] samen door geweldshandelingen letsel aan hem hebben toegebracht. Aangever is door verdachte bij zijn keel gegrepen en gewurgd waardoor hij bijna geen lucht meer kreeg. Verder is hij door verdachte geslagen op zijn hoofd. Hij had overal pijn en zijn hoofd bloedde. Aangever is meerdere keren geslagen en gestompt op zijn hoofd. Op enig moment tijdens deze handelingen zag hij [medeverdachte] een mes pakken. Aangever is enige tijd bewusteloos geweest. Nadat hij bij kwam zag hij hoe verdachte voor hem stond en hem met zijn voet in het gezicht aan het trappen was. [medeverdachte] zat bij aangevers benen. Hierna ging verdachte de woning uit en is aangever op de sofa gaan zitten. Toen hij daar zat kwam [medeverdachte] op hem af met een mes. Hij wilde aangever steken. Ze hadden het mes samen vast. Op het moment dat aangever het mes los liet had [medeverdachte] het nog steeds vast. Aangever kreeg hierdoor snijwondjes aan zijn hand. Hierna kwam verdachte de woonkamer weer binnen.
De verklaring van aangever wordt op deze onderdelen ondersteund door het bij hem geconstateerde (type) letsel, zoals volgt uit de medische verklaring en het letselonderzoek. Voorts wordt zijn verklaring over de geweldshandelingen en wie deze verrichtte(n) verder ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Hij heeft verklaard dat verdachte aangever op de grond gooide en vervolgens heeft geslagen. Dit gebeurde zeker vier keer met vol geweld. Tijdens het slaan kwam [medeverdachte] met een slagersmes op het slachtoffer afgelopen. Hij hoorde aangever “aah” zeggen en toen kreeg deze een klap. Voorts heeft [getuige 1] gezegd steekbewegingen vanuit [medeverdachte] richting aangever te hebben gezien. Meer in het bijzonder: verdachte zat op zijn stoel te wachten op het juiste moment en [medeverdachte] ging naar de keuken om een mes te pakken. Verdachte viel aangever aan en had hem in een nekklem. Hierna kwam [medeverdachte] met het mes.
De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar nu de verklaring van [getuige 1] op meerdere onderdelen steun vindt in de verklaring van aangever. Verder is de verklaring van [getuige 1] gedetailleerd is en ziet de rechtbank niet in welk belang hij zou kunnen hebben om anders te verklaren. Tot slot acht de rechtbank het feit dat aangever zijn verklaring niet heeft kunnen afstemmen met [getuige 1] (omdat zowel [getuige 1] als aangever kort na het incident zijn aangehouden) bijdragen aan de betrouwbaarheid.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde geweldshandelingen. Deze handelingen kunnen echter niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag zoals dit subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte het onvoorwaardelijk opzet had om aangever te doden. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte met deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen aangever zou komen te overlijden, aangezien het dossier geen informatie bevat over de richting waarin en de kracht waarmee is gestoken. De enkele vaststelling van letsel is hiervoor niet afdoende. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het aan aangever toegebrachte letsel, te weten een gebroken neus en meerdere wonden in het aangezicht en een grote en rafelige wond op de linker bovenlip en binnenzijde van de linkerwang en lip, gelet op de aard daarvan en in samenhang bezien, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat er vanuit dat enkele verwondingen in het gezicht van aangever zijn toegebracht met een mes. De rechtbank overweegt hiertoe dat door de forensisch art is vastgesteld dat sprake is van snijverwondingen. De rechtbank heeft op basis hiervan en de bijgevoegde foto’s in het dossier geen enkele aanleiding hieraan te twijfelen.
Als gevolg van het neusletsel is voorts medisch ingrijpen – het operationeel rechtzetten van de neus – noodzakelijk geweest. De geschatte duur van genezing werd gesteld op 2 tot 6 weken. Ter zitting is echter gebleken dat aangever – 10 maanden na het incident – nog altijd fysiek en psychisch hinder ondervindt van zijn letsel en dat hij zeer waarschijnlijk zal moeten worden behandeld aan de littekens in zijn gezicht, om de diepte van de littekens te verminderen.
Gelet op de aard van de letsels – waaronder de snijverwondingen – en de totaliteit daarvan, de noodzaak van het medische ingrijpen, het feit dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk zal moeten worden geholpen aan zijn littekens en er geen uitzicht is op volledig herstel van voornoemde littekens, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Medeplegen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met [medeverdachte] de geweldshandelingen tegen aangever heeft gepleegd. Voor medeplegen is vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en [medeverdachte] hebben geweld gepleegd tegen aangever, bestaande uit het bij de keel grijpen, slaan en stompen op het hoofd en het steken met een mes. Uit het dossier volgt een duidelijke rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] . De één vloert aangever en houdt hem vast en de ander komt met een mes. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook wanneer deze feitelijk door de medeverdachte zijn verricht. Kortom: er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en daarmee van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het overwogene, van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van zware mishandeling, wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 2] is mishandeld waardoor zij letsel heeft opgelopen. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat
verdachte[slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank wijst in dit verband naar de verklaring van [slachtoffer 2] waaruit naar voren komt dat zij op 12 maart 2022 in de avond door verdachte zou zijn mishandeld. Op 13 maart 2022 heeft zij samen met verdachte de woning rond 05:00 uur verlaten waarna zij ergens rond 7:00 uur opnieuw door hem zou zijn mishandeld. [getuige 2] is op 13 maart rond 17:02 gebeld en vervolgens naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan waar hij haar trillend en met letsel heeft aangetroffen. Dit is ruim 10 uur nadat [slachtoffer 2] zou zijn mishandeld door verdachte. Door dit tijdsbestek kan niet worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte het letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. De aangifte wordt op het punt dat
verdachtede mishandeling heeft gepleegd niet ondersteund door een ander bewijsmiddel.
De rechtbank kan dan ook op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte het letsel aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht en aldus haar heeft mishandeld. De rechtbank acht bij deze stand van zaken dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 maart 2022 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een ander,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en meerdere wonden in het aangezicht, waaronder een grote rafelige wond aan de
linker bovenlip en aan de binnenzijde van de linkerwang en lip, heeft
toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd en lichaam te stompen
en te trappen en die [slachtoffer 1] met een mes in zijn gezicht
en zijn lichaam te steken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd aangevallen door aangever. Voorts vielen aangever en [medeverdachte] elkaar ook op verschillende momenten aan tijdens welke momenten verdachte heeft ingegrepen en beide mannen heeft verdedigd tegen de ander.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Niet kan worden aangenomen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Een beroep op noodweerexces kan daarom ook niet slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verweten gedraging was gericht tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding moet gaan. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, wanneer de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Al aannemende dat aangever geweld heeft toegepast op verdachte, is het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk gemaakt door de verdediging. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte zichzelf zou hebben moeten verdedigen met geweld tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel een dreiging daarvan door aangever. Het waren verdachte en [medeverdachte] die in de woning van [medeverdachte] vrijwel direct zijn begonnen met het uitoefenen van geweld op aangever. De gedragingen van verdachte en [medeverdachte] waren gericht op confrontatie. Van gestelde verdedigingshandelingen kan hierom geen sprake zijn.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
48 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. Tevens vordert de officier van justitie de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in geval van een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Op deze wijze kan het risico op recidive tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. De maatregel op basis van 38z Wetboek van Strafrecht hoeft niet te worden opgelegd naast zo’n lange proeftijd. Het is niet “en-en”.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Aangever is naar de woning van verdachte gekomen. Na binnenkomst in de woning is vrijwel direct grof geweld op hem toegepast. Ze hebben aangever meermalen tegen hoofd en lichaam gestompt en getrapt en hem met een mes gestoken. Aangever heeft hierdoor een gebroken neus, meerdere (snij)wonden in het aangezicht – waaronder een grote rafelige wond aan de linker bovenlip en aan de binnenzijde van de linkerwang en lip – opgelopen.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Een gewelddadige aanval is bijzonder beangstigend. Slachtoffers van een dergelijk delict kunnen in de regel nog geruime tijd lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van aangever. Hij geeft aan dat zowel de fysieke als emotionele littekens hem zullen herinneren aan de valsheid, het egoïsme en de harteloosheid van de verdachten. Voor de eerste keer in zijn leven is hij ook intens verdrietig in plaats van boos voor het onrecht dat hem is aangedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 september 2022 waaruit blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest, ook op het gebied van geweldsdelicten.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank verder kennis genomen van de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Uit het psychiatrisch onderzoek dat op 21 oktober 2022 door dr. [psychiater] is uitgevoerd komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis en mogelijk een stoornis in gebruik van alcohol en cocaïne. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt ingeschat als hoog. Vanwege het ontbreken van een delictscenario, de onduidelijkheid omtrent een doorwerking, het ontbreken van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid is een advies omtrent interventiemogelijkheden niet goed mogelijk. De psychiater geeft de rechtbank in overweging om verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen conform artikel 38z Wetboek van Strafrecht. Met deze maatregel kan verdachte in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering. Dit kader biedt een langdurig forensisch vangnet. Het vermindert daarmee in de toekomst mogelijk de kans op de recidive. Ook uit het psychologische onderzoek dat op 30 september 2022 door drs. [psycholoog] over verdachte is opgemaakt komt naar voren dat dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in middelengebruik (afhankelijk van cannabis en cocaïne) en een posttraumatische stressstoornis. Ook de psycholoog geeft de rechtbank in overweging over te gaan tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Als onderdeel van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zou dan sprake moeten zijn van een regelmatig reclasseringstoezicht, het maken van een delictscenario, het meewerken aan begeleid wonen en periodieke controles op alcohol- en drugsgebruik en dienen er gedurende deze proeftijd geen strafbare feiten te worden gepleegd.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van
29 december 2022 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Er is volgens de reclassering sprake van een zorgelijke situatie waarbij voornamelijk criminogene factoren worden gezien. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en het ontbreekt hem daarbij aan een zinvolle dagbesteding en een inkomen. Hoewel verdachte meerdere reclasseringstrajecten heeft doorlopen, acht GGZ reclassering Fivoor (langdurige) behandeling en begeleiding nog altijd geïndiceerd. Een behandeling, gericht op verslavingsproblematiek binnen een klinische setting, wordt hierbij als belangrijke eerste stap gezien. Aansluitend aan de behandeling acht de reclassering een begeleid woontraject geïndiceerd. Zolang verdachte zich in Tilburg bevindt wordt de kans op recidive ingeschat als hoog. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatieverbod en meewerken aan schuldhulpverlening. Hoewel de reclassering geen bezwaar heeft tegen oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geven zij de rechtbank mee deze maatregel pas in te laten gaan na een mogelijke voorwaardelijke veroordeling. Vlak voor het einde van de proeftijd zal dan getoetst worden of de maatregel nog altijd nodig wordt geacht en zo ja, met welke voorwaarden. De reclassering adviseert bij verdachte een proeftijd van 3 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met gebruikmaking van een mes bedraagt 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij weegt de rechtbank als strafverzwarende factoren mee dat het feit gepleegd is samen met [medeverdachte] , en er sprake is van recidive.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van
24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaar. Aan de voorwaardelijke straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld
meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, contactverbod en locatieverbod en meewerken aan schuldhulpverlening. Met deze voorwaardelijke gevangenisstraf en langere proeftijd beoogt de rechtbank verdachte te motiveren behandeling te ondergaan en hulp te aanvaarden en om hem ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.
Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden zal de rechtbank ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van voorwaardelijke straf onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico’s noodzakelijk is. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf plaatsvinden

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 5.178 waarvan € 1.178,- aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering, broek, oorbel, geld en toekomstige medische kosten) en € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte schuldig is aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.435,-, waarvan € 435,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 maart 2022. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor de oorbel en het geld heeft te gelden dat verdachte is vrijgesproken van de diefstal waaruit deze schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De materiële schade aangaande het eigen risico van € 385,- en de broek van € 50,- komen wel voor vergoeding in aanmerking. Voor het overige, te weten de toekomstige medische behandeling is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Niet duidelijk is of aangever de medische behandeling zal ondergaan. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.581,50
voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38z, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de voorwaardelijke straf van
4 maanden gevangenisstraf en 1 week hechtenis die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 4 september 2020 onder parketnummer 02/213304-18 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering aangepast, in die zin dat hij 4 maanden gevangenisstraf heeft gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend de hele vordering toe te wijzen, gelet op het feit dat er naast de gevorderde gevangenisstraf nog een week hechtenis wordt gevorderd. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 4 maanden gevangenisstraf toewijzen en voor het overige afwijzen.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden bij Novadic-Kentron reclassering en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat opnemen in een nader te noemen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* dat verdachte zich aansluitend aan een klinische behandeling ambulant laat behandelen door een nader te noemen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte aansluitend aan de klinische behandeling verblijft bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld.
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1985, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat van het slachtoffer: [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
Gedragsbeïnvloedende maatregel
legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 4.435,-, waarvan € 435,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 4.435,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 54 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 4 maanden gevangenisstraf en 1 week hechtenis, die bij vonnis d.d. 4 september 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/213304-18, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 4 maanden gevangenisstraf;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.
Mrs. Sterk en Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.