ECLI:NL:RBZWB:2023:5607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/394954 / HA ZA 22-9
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling erfdeel en legitieme portie in nalatenschap met betrekking tot bezwaard vermogen en uitsluitingsclausule

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de vaststelling van het erfdeel en de legitieme portie van eiseres in de nalatenschappen van haar overleden ouders. Eiseres, in haar hoedanigheid van erfgenaam en legitimaris, vorderde de rechtbank om de hoogte van haar erfdeel in de nalatenschap van haar moeder vast te stellen, evenals haar legitieme portie in de nalatenschap van haar vader. De moeder van eiseres overleed op [datum 1] en had in haar testament bepaald dat haar echtgenoot, de vader van eiseres, haar enige erfgenaam was. Na het overlijden van de vader op [datum 2] werd eiseres onterfd, maar had zij recht op een legitieme portie. De rechtbank moest beoordelen hoe het bezwaarde vermogen, dat voortkwam uit de nalatenschap van de moeder, moest worden vastgesteld, evenals de legitieme portie van eiseres in de nalatenschap van de vader. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarde vermogen bestond uit de helft van het totale vermogen van de vader, en dat eiseres recht had op een erfdeel van € 44.280,10 in de nalatenschap van haar moeder en een legitieme portie van € 23.370,13 in de nalatenschap van haar vader. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/394954 / HA ZA 22-91
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
1.
[eiseres]in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
[erflater 1]en in haar hoedanigheid van legitimaris in de nalatenschap van
[erflater 2], wonende te [woonplaats 1] (Bulgarije),
2.
[eiseres]in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[naam 1]en
[naam 2], wonende te [woonplaats 1] (Bulgarije),
eiseressen
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.M.J. van Uitert te Waalwijk,
tegen
1.
[gedaagde 1]in haar hoedanigheid van erfgenaam van
[erflater 1]en in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater 2], wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2]in haar hoedanigheid van erfgenaam van
[erflater 1] ,wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3]in haar hoedanigheid van erfgenaam van
[erflater 1], wonende te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2022
- de akte houdende in het geding brengen stukken met producties 24 tot en met 27 van [eiseres]
- het door mr. Rademakers toegezonden afschrift van het testament van vader (leesbaar exemplaar van productie 5 bij dagvaarding)
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn zussen.
2.2.
Op [datum 1] is hun moeder, mevrouw [erflater 1] overleden. Zij heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 16 augustus 2013, inhoudende dat de vader van partijen haar enige erfgenaam was, met de bepaling dat hetgeen hij uit haar nalatenschap heeft verkregen en bij zijn overlijden onverteerd achterlaat, toekomt aan [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gezamenlijk en voor gelijke delen (tweetrapsmaking).
2.3.
In het testament van moeder is verder opgenomen:
“(…)
3. Bepalingen met betrekking tot de tweetrapsmaking
Voor de verhouding tussen de bezwaarde en de verwachters met betrekking tot mijn nalatenschap, hierna ook te noemen: het bezwaarde vermogen, geldende volgende bepalingen:
a. De bezwaarde moet binnen een jaar na mijn overlijden bij notariële akte een beschrijving opmaken van het bezwaarde vermogen. De alsdan in leven zijnde verwachters hebben het recht bij die beschrijving aanwezig te zijn en dienen daartoe tijdig door de desbetreffende
notaris te worden opgeroepen. Deze verwachters hebben het recht de aangifte erfbelasting en het aanslagbiljet met eventuele bijlagen in te zien.
b. De bezwaarde is niet verplicht om het bezwaarde vermogen afzonderlijk van zijn overige vermogen te administreren en te beleggen.
c. Tot het bezwaarde vermogen behorende goederen die bij vervreemding van de oorspronkelijke vermogensbestanddelen daarvoor door zaaksvervanging overeenkomstig artikel 1:124 lid 2 Burgerlijk Wetboek in de plaats zijn getreden.
(…)
h. De bezwaarde is onvoorwaardelijk bevoegd om de tot het vermogen behorende goederen te vervreemden en om het vermogen te verteren. Ook is het de bezwaarde toegestaan om bij wijze van gift over bestanddelen van het bezwaarde vermogen te beschikken. Vertering van vermogen door de bezwaarde (het doen van giften daaronder begrepen) geschiedt, tenzij de bezwaarde de verwachters uitdrukkelijk anders te kennen geeft, voor de helft ten laste van het bezwaarde vermogen en voor dc andere helft ten laste van het overige vermogen van de bezwaarde.
i. Na het eindigen van het recht van de bezwaarde rust op hem of op zijn rechtverkrijgenden de verplichting om het bezwaarde vermogen ter beschikking van de verwachters te stellen.
Bij het einde van het bezwaar zal het bewijs van vervreemding en vertering op (de erfgenamen van) de bezwaarde rusten, zodat de verwachters afgifte van alle aan de bezwaarde uit mijn nalatenschap opgekomen goederen en hetgeen daarvoor in de plaats mocht zijn getreden zal kunnen eisen zonder tot enig bewijs verplicht te zijn.
Behoudens tegenbewijs wordt het bezwaarde vermogen geacht te bestaan uit de helft van het totale ten tijde van het eindigen van het recht van de bezwaarde aanwezige vermogen.
(…)”
2.4.
Moeder was ten tijde van haar overlijden gehuwd met vader. Moeder en vader hebben hun huwelijksgoederenregime bij akte van 16 augustus 2013 gewijzigd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.5.
Moeder had op 14 september 2004 een bedrag van € 150.234,66 geërfd van haar moeder, mevrouw [naam 3] , de oma van partijen. Het testament van oma bevatte een uitsluitingsclausule, inhoudende dat hetgeen uit haar nalatenschap werd verkregen niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen.
2.6.
Op [datum 2] is de vader van partijen, de heer [erflater 2] , overleden. Vader woonde ten tijde van zijn overlijden samen met mevrouw [naam 4] (hierna: [naam 4] ). Op 19 juni 2018 hebben vader en [naam 4] een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald:
“(…)
Inboedel
Artikel 4
1. De inboedel (in de zin van artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek) in de huidige woning, aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, is eigendom van partij 2 (de vrouw), tenzij schriftelijk anders blijkt.
De inboedel vermeld op de aan de akte gehechte lijst is eigendom van partij 1 (de man).
(…)
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 5
5. In afwijking op het hiervoor onder 3. bepaalde constateren partijen dat partij 1 bij de aanvang van hun samenwoning in de woning van partij 2, partij 1 investeringen heeft gedaan in de woning van partij 2, onder meer met de gedachte dat hij van haar woning ook zijn thuis wilde maken. Om onduidelijkheden terzake te voorkomen zijn partijen met elkaar
overeengekomen dat terzake van de tot op heden gedane investeringen geen schuld is ontstaan van partij 2 aan partij 1. Mocht achteraf toch worden geconstateerd dat partij 1 hierdoor een vordering mocht hebben gekregen op partij 2, dan scheidt partij 1 deze schuld van partij 2 kwijt, mede in verband met de door hem gevoelde verplichting van moraal en
fatsoen om haar verzorgd achter te laten, ook bij het einde van hun samenwoning als bedoeld in artikel 6 sub a tot en met c.
(…)
Verblijvingsbeding
Artikel 7
1. Indien de overeenkomst eindigt door overlijden verblijven alle gemeenschappelijke inboedelgoederen, vervoermiddelen en (en/of) huishoudrekeningen (dus geen spaarrekeningen), aan de andere partij.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien de langstlevende van partijen binnen dertig dagen na de dag van het overlijden van een partij eveneens overlijdt. (…)”
2.7.
Vader heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 19 juni 2018. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en de kinderen van [eiseres] gezamenlijk zijn tot erfgenamen benoemd, ieder voor 1/4 deel (dus [naam 1] en [naam 2] ieder voor 1/8 deel). Aan [naam 4] is het gebruik van zijn gehele (privé) inboedel gelegateerd. [gedaagde 1] is benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder en zij heeft die benoeming aanvaard.
2.8.
In het testament van vader is onder meer bepaald:
“(…)
D. ERFSTELLING EN ONTERVING
(…)
Onterving
Ik sluit mijn dochter, [eiseres] (…), geboren op (…), uitdrukkelijk uit als erfgename in mijn nalatenschap. Indien zij een beroep mocht doen op haar legitieme portie, bepaal ik dat de vordering van de legitimaris alleen kan worden ingesteld tegen haar eigen kinderen (de
erfgenamen als hiervoor onder 4 bedoeld) en derhalve in mindering komt op het erfdeel van haar kinderen, tezamen ieder voor een gelijk deel.
(…)
G. AFWIKKELINGSBEWIND
Ik benoem voornoemde beheersexecuteur tot bewindvoerder voor de
afwikkeling van mijn nalatenschap. Deze is gerechtigd tot alle daden van beheer en beschikking om de nalatenschap in staat van verdeling te brengen en de nalatenschap geheel zelfstandig te verdelen tussen mijn erfgenamen zulks met inachtneming van een ieders erfdeel in mijn nalatenschap en mijn erfgenamen daarin te vertegenwoordigen.(…)”
2.9.
[eiseres] heeft tijdig een beroep gedaan op haar legitieme portie in de nalatenschap van vader. Zij heeft op haar aandeel in de nalatenschap van moeder een voorschot ontvangen van € 30.000,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na wijziging van eis dat de rechtbank de hoogte van haar erfdeel in de nalatenschap van moeder vaststelt, de hoogte van haar legitieme portie in de nalatenschap van vader vaststelt en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] veroordeelt tot uitkering van deze bedragen, rekening houdend met het voorschot en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis. [eiseres] vordert tevens afgifte van de op de lijst van productie 22 genoemde spullen en veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt zich hierbij op het standpunt dat haar erfdeel in de nalatenschap van moeder € 60.887,82 bedraagt en dat haar legitieme portie in de nalatenschap van vader € 30.514,76 bedraagt.
De vorderingen die [eiseres] heeft ingesteld in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger ten behoeve van haar minderjarige kinderen [naam 1] en [naam 2] heeft zij ingetrokken.
3.3.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met compensatie van de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiseres] hebben betrekking op de nalatenschappen van moeder en vader en strekken er allereerst toe om vast te stellen hoe groot het erfdeel van [eiseres] is in de nalatenschap van moeder en hoe groot haar legitieme portie is in de nalatenschap van vader. [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds hebben over de omvang van het erfdeel en de legitieme portie standpunten ingenomen. Daarbij gaan zij er allen van uit dat allereerst de omvang van het totale vermogen bij overlijden van vader moet worden vastgesteld. Geschilpunten hierbij zijn de waarde van de Rabo Toekomstuitkering, de waardering van de inboedel en of een vordering uit een overeenkomst van geldlening onderdeel uitmaakt van het totale vermogen.
Vervolgens is tussen partijen niet in geschil dat de nalatenschap van moeder bezwaard vermogen betreft dat aan [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als verwachters ieder voor 1/4 deel toekomt, bestaande uit al dan niet aanwezig privévermogen van moeder plus de helft van het dan resterende totale vermogen. Of sprake is van privévermogen van moeder, is tussen partijen in geschil.
Terzake de nalatenschap van vader (de andere helft van het totale vermogen) moet de omvang van de legitimaire massa worden bepaald, waarbij diverse schenkingen in geschil zijn.
De rechtbank zal het bovenstaande als leidraad nemen ter beoordeling van de vorderingen.
4.2.
Omvang totale vermogen bij overlijden vader
4.2.1.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] stellen dat de omvang van het totale vermogen op het moment van overlijden van vader € 294.455,00 bedroeg plus het (nog nader te bepalen) netto equivalent van de Rabo Toekomstuitkering. Zij verwijzen daarbij naar de aangifte erfbelasting die door [gedaagde 1] is gedaan als executeur in de nalatenschap van vader. [eiseres] neemt dit bedrag eveneens als vertrekpunt, maar meent dat het totale vermogen groter is. In geschil is, zoals reeds overwogen, de waarde van de Rabo Toekomstuitkering, de waardering van de inboedel en of een vordering uit een overeenkomst van geldlening onderdeel uitmaakt van het totale vermogen.
Rabo ToekomstUitkering
4.2.2.
De Rabo ToekomstUitkering betreft een financieel product waarbij periodieke uitkeringen worden gedaan uit opgebouwd vermogen. Na het overlijden van vader ontvangen zijn erfgenamen de resterende periodieke uitkeringen via een eigen Rabo ToekomstUitkering die bij hen zijn belast. Tussen partijen is niet in geschil dat de brutowaarde van de Rabo ToekomstUitkering bij overlijden van vader € 85.407,93 bedroeg en dat de nettowaarde deel uitmaakt van het totale vermogen.
4.2.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een belastinglatentie van 30% zodat de nettowaarde € 59.785,55 bedraagt, ondanks dat haar kinderen in Bulgarije geen inkomstenbelasting over de uitkering hoeven te betalen, zodat de werkelijke netto-waarde mogelijk nog wat hoger ligt.
4.2.4.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] stellen zich op het standpunt dat er nog geen concrete nettowaarde bepaald kan worden. Zij vinden dat [eiseres] eerst duidelijk moet maken of de uitkeringen van [naam 1] en [naam 2] zijn afgekocht en als dat niet het geval is, welke uitkeringen zij ontvangen. Pas daarna zullen zij informatie verschaffen over hun uitkeringen.
4.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de door [eiseres] gestelde nettowaarde van de Rabo ToekomstUitkering onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft de verzochte informatie als productie 27 voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding gebracht en tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] had verwacht mogen worden dat zij eerder inzicht hadden gegeven in hun uitkeringen en een standpunt hadden ingenomen over de nettowaarde. Zij hebben bovendien aan het einde van de mondelinge behandeling verklaard geen behoefte te hebben om zich hierover nader uit te laten of te reageren op productie 27. De rechtbank zal daarom uitgaan van een nettowaarde van € 59.785,55.
Waarde inboedel
4.2.6.
In het bedrag van € 294.455,00 aan totaal vermogen is inbegrepen een bedrag van € 1.553,00 terzake de waarde van de privé-inboedelgoederen van vader, zijnde die van de lijst behorend bij de samenlevingsovereenkomst (r.o. 2.6). [gedaagde 1] heeft toegelicht dat dit de verkoopwaarde is van de goederen die via Marktplaats zijn verkocht, plus de waarde van de laptop en de elektrische fiets.
4.2.7.
[eiseres] stelt dat de toegekende waarde te laag is, zij vindt dat deze getaxeerd moet worden maar schat de waarde zelf in op € 10.000,00. De ouders hadden een inboedel, die na het overlijden van moeder aan vader is toegekomen met partijen als verwachters. Ook de goederen die bij vervreemding van de oorspronkelijke vermogensbestanddelen door zaaksvervanging in de plaats zijn gekomen, behoren tot het bezwaarde vermogen. Die goederen zijn kennelijk niet meegenomen. Bovendien heeft vader blijkens de bankafschriften in 2014 en in 2017/2018 meubels gekocht.
4.2.8.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dat er inboedelgoederen buiten beschouwing zijn gebleven. Er is geen beschrijving van de inboedel van de ouders. Er kan ook niet zomaar van uit worden gegaan dat sprake is van zaaksvervanging – deels is dat in ieder geval niet aan de orde. Zo is het oude bed een logeerbed geworden. Er zijn dan ook niet meer inboedelgoederen waarmee rekening moet worden gehouden in het totale vermogen. Uit de samenlevingsovereenkomst blijkt voorts dat vader en [naam 4] geen gemeenschappelijke inboedel hadden. Alle overige privé-inboedelgoederen van vader heeft vader aan [naam 4] gelegateerd.
4.2.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat sprake is van zaaksvervanging terzake van de inboedelgoederen van vader en moeder samen en dit is nadrukkelijk betwist. Dat van zaaksvervanging sprake is, komt daarmee niet vast te staan. Vader heeft zijn privé-inboedelgoederen aan [naam 4] gelegateerd. Deze spelen daarom nog wel een rol in de bepaling van de legitimaire massa (zie verderop in dit vonnis), maar niet in de bepaling van het totale vermogen. De waardering van overgebleven goederen (privé-inboedelgoederen die niet aan [naam 4] zijn gelegateerd) zijn gewaardeerd op € 1.553,00. Dit bedrag is verder niet inhoudelijk betwist, zodat van dat bedrag zal worden uitgegaan. Dit bedrag is, zoals vermeld, al inbegrepen in de € 294.455,00 aan totaal vermogen.
Vordering uit overeenkomst van geldlening
4.2.10.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat bij het totale vermogen ook een vordering van € 35.000,00 uit een overeenkomst van geldlening moet worden meegerekend. Zij baseert zich op de aangifte inkomstenbelasting 2017 van vader, waarin die post is opgenomen, en op de brief van [gedaagde 1] van 10 juni 2019 aan de belastingdienst, waarin eveneens is vermeld dat dit een lening betreft (zij het niet per 1 januari 2017 maar pas per eind 2017).
4.2.11.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dat er sprake is van een vordering uit een overeenkomst van geldlening. Deze vordering stond wel opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting van vader uit 2017 en daarom ging [gedaagde 1] aanvankelijk ook uit van het bestaan ervan, vandaar haar brief aan de belastingdienst. Later bleek echter dat dit geen geldlening betrof, maar een investering van vader in de woning van [naam 4] omdat hij daar zelf ging wonen. Uit artikel 5 lid 5 van de samenlevingsovereenkomst blijkt dat vader en [naam 4] zijn overeengekomen dat terzake geen schuld is ontstaan en dus geen sprake is van een vordering uit geldlening. Evenmin is sprake van een gift.
4.2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank komt, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en de bepaling in de samenlevingsovereenkomst, die dateert van na de aangifte inkomstenbelasting 2017, niet vast te staan dat sprake is van een vordering uit een overeenkomst van geldlening.
Tussenconclusie omvang totale vermogen bij overlijden van vader
4.2.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de omvang van het totale vermogen bij overlijden van vader € 354.240,55 bedraagt, namelijk € 294.455,00 + € 59. 785,55 terzake de waarde van de Rabo ToekomstUitkering.
4.3.
Privévermogen moeder
4.3.1.
[eiseres] stelt dat moeder ten tijde van haar overlijden beschikte over een privévermogen van € 150.234,66 uit de erfenis van haar moeder, dat door de uitsluitingsclausule geen onderdeel uitmaakte van de gemeenschap van goederen tussen vader en moeder. Op het moment van overlijden had moeder een eigen bankrekening met een saldo van € 89.425,00. Subsidiair stelt [eiseres] dat dit het privévermogen van moeder vormde. Vader had op basis van het testament van moeder een beschrijving moeten maken van het bezwaarde vermogen en dus ook van het privévermogen van moeder, wat hij voor zover bekend niet heeft gedaan.
4.3.2.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dat er (nog) sprake is van privévermogen van moeder. Voor zover er op het moment van overlijden van moeder nog privévermogen was, hetgeen zij betwisten, is het na haar overlijden opgegaan in het bezwaarde vermogen waarover vader nagenoeg onbeperkt kon beschikken en wat hij niet afzonderlijk hoefde te administreren. Er is dus geen bewijs dat nu nog steeds sprake is van privévermogen.
4.3.3.
De rechtbank overweegt dat door de uitsluitingsclausule in het testament van de oma van partijen, het bedrag dat moeder van oma heeft geërfd niet in de gemeenschap van goederen tussen vader en moeder is gevallen, voor zover het bij de wijziging van de huwelijksgoederenregime nog aanwezig was. Met [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is de rechtbank echter van oordeel dat eventueel nog aanwezig privévermogen van moeder na haar overlijden onderdeel is geworden van het bezwaarde vermogen. Door de bepalingen in het testament van moeder is dit bovendien één geheel geworden met de rest van het bezwaarde vermogen, bestaande uit de helft van de huwelijksgoederengemeenschap. Weliswaar is in het testament bepaald dat vader binnen een jaar na het overlijden van moeder een beschrijving moet opmaken van het bezwaarde vermogen, maar eveneens is bepaald dat vader niet verplicht is om het bezwaarde vermogen afzonderlijk van zijn overige vermogen te administreren en dat hij onvoorwaardelijk bevoegd is om de tot het vermogen behorende goederen te vervreemden, het vermogen te verteren en om er bij wijze van gift over te beschikken. Voorts is bepaald dat behoudens tegenbewijs het bezwaarde vermogen wordt geacht te bestaan uit de helft van het totale aanwezige vermogen. Omdat vader niet verplicht was het bezwaarde vermogen afzonderlijk van zijn eigen vermogen te administreren en dit feitelijk ook niet heeft gedaan, moet er nu van uit worden gegaan dat het bezwaarde vermogen bestaat uit de helft van het totale aanwezige vermogen, dus zonder dat (nog) sprake is van privévermogen van moeder. Dat moeder door de erfenis van oma in 2004 privévermogen heeft gehad, is gelet op het voorgaande onvoldoende om als tegenbewijs te kunnen dienen.
4.4.
Omvang erfdeel van [eiseres] in nalatenschap moeder
Op grond van het testament van moeder komt het bezwaarde vermogen na het overlijden van vader toe aan [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , tezamen en voor gelijke delen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaarde vermogen de helft van het totale vermogen betreft, en daarmee € 177.120,28 (de helft van € 354.240,55). Het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van moeder bedraagt 1/4 deel hiervan, dus
€ 44.280,10.
4.5.
Legitieme portie [eiseres] in nalatenschap vader
4.5.1.
[eiseres] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie in de nalatenschap van vader. Tussen partijen is niet in geschil dat haar legitieme breukdeel 1/8 is. De legitieme portie wordt op grond van artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap (in ieder geval bestaande uit de helft van het totale vermogen, dus € 177.120,28), verminderd met bepaalde schulden, waarvan in deze zaak alleen de uitvaartkosten van € 9.517,00 een rol spelen, en vermeerderd met in aanmerking te nemen giften. Welke giften in aanmerking moeten worden genomen, is in geschil en zal hierna worden beoordeeld.
Legaten zijn schulden van de nalatenschap die niet worden genoemd in artikel 4:65 BW. Dat betekent dat de waarde van legaten moet worden meegerekend bij de legitimaire massa.
Gezamenlijke huishoudrekening van vader en [naam 4]
4.5.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de helft van het saldo van de gezamenlijke huishoudrekening van vader en [naam 4] bij de Rabobank, eindigend op -2499 meegenomen moet worden bij de bepaling van de legitimaire massa. Het gaat dan om een bedrag van € 207,78 (de helft van € 417,56).
Privé-inboedel
4.5.3.
Vader heeft aan [naam 4] zijn privé-inboedelgoederen gelegateerd. Naar de rechtbank begrijpt stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de waarde hiervan omstreeks € 10.000,00 betreft (zie ook r.o. 4.2.7.). [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] stellen zich op het standpunt dat er geen waarde toegekend hoeft te worden aan de inboedelgoederen die onder het legaat van [naam 4] vallen.
Zoals hiervoor overwogen moet de waarde van legaten wel worden meegerekend bij de bepaling van de legitimaire massa. Vastgesteld moet daarom worden wat de waarde is van de privé-inboedelgoederen die aan [naam 4] zijn gelegateerd (productie 22 van [eiseres] : TV kast, TV en soundbox, TV, salontafel, dressoirkast, springboxbed inclusief beddengoed, telefoon en airfryer). Anders dan [eiseres] kennelijk meent, gaat het niet om de aanschafwaarde maar om de waarde op de datum van overlijden van vader. De rechtbank ziet, gelet op de beperkte omvang, aanleiding om de waarde hiervan te schatten op € 1.000,00. Met dit bedrag moet rekening worden gehouden bij de legitimaire massa.
Giften
4.5.4.
Op grond van artikel 4:67 BW moeten bij de berekening van de legitieme portie sommige door erflater gedane giften in aanmerking worden genomen. In dit geval zijn de giften aan [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in geschil (artikel 4:67 aanhef en onder d BW) en giften aan de kleinkinderen van vader die hebben plaatsgevonden binnen vijf jaar na overlijden (artikel 4: 67 aanhef en onder e BW). Op grond van artikel 4:69 lid 1 sub b BW blijven gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig waren, buiten beschouwing.
Giften aan [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.5.5.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat giften aan [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] van ieder € 21.000,00 én giften aan ieder van hen van € 5.100,00, dus in totaal € 63.000,00 en € 15.300,00 in aanmerking moeten worden genomen. Gedaagden betwisten dat: de giften van € 21.000,00 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn door moeder gedaan en deze heeft [eiseres] ook ontvangen, en de giften van € 5.100,00 in 2013 zijn gebruikelijke en niet bovenmatige giften.
4.5.6.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen in geschil is of de schenkingen van € 21.000,00 zijn gedaan door moeder, door de ouders samen of door vader. Ten aanzien van [gedaagde 3] staat vast dat zij de schenking van € 21.000,00 van vader heeft ontvangen, aangezien dit plaatsvond na het overlijden van moeder. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze schenking bij het bepalen van de legitimaire massa voor de helft, dus voor € 10.500,00 in aanmerking worden genomen, aangezien op grond van de bepaling E.3.h in moeders testament het doen van giften, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, voor de helft ten laste van het bezwaarde vermogen en voor de helft ten laste van vaders eigen vermogen geschiedt.
4.5.7.
Ten aanzien van de schenkingen van € 21.000,00 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en de schenking aan [eiseres] overweegt de rechtbank dat zij alledrie zonder onderbouwing stellen hun eigen schenking van moeder te hebben ontvangen, doch dit (eveneens zonder onderbouwing) betwisten van de wederpartij. De rechtbank ziet hierin aanleiding om ervan uit te gaan dat zij alledrie hun schenking hebben ontvangen van moeder. Dat betekent dat zij bij de berekening van de legitieme portie niet in aanmerking genomen hoeven te worden.
4.5.8.
Anders dan [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] acht de rechtbank de schenkingen van ieder € 5.100,00 die zij in 2013 hebben ontvangen in de omstandigheden van dit geval te groot van omvang om niet-bovenmatig te zijn. Bovendien is niet gebleken dat het gebruikelijke giften betreft, het lijkt eerder eenmalig te zijn gedaan. Deze giften moeten dan ook in aanmerking worden genomen. Ook hier geldt dat op grond van bepaling E.3.h in moeders testament de helft van het bedrag in aanmerking zal worden genomen, derhalve € 7.650,00.
Giften aan de kleinkinderen.
4.5.9.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat schenkingen aan de kleinkinderen vanaf 2014 in aanmerking moeten worden genomen, in totaal € 21.000,00. Gedaagden betwisten dit, zij vinden dat het gebruikelijke en niet bovenmatige giften zijn.
4.5.10.
De rechtbank overweegt dat deze schenkingen jaarlijks zijn gedaan, ook al vóór 2014, en dat het om één jaarlijkse gift van € 1000,00 of € 2.000,00 per kleinkind gaat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hier uit dat het om gebruikelijke giften gaat, aangezien zij jaarlijks werden herhaald, en zijn zij gelet op de bedragen in de gegeven omstandigheden niet bovenmatig. Met deze schenkingen moet dan ook geen rekening worden gehouden.
Concluderend: legitieme portie
4.5.11.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader als volgt wordt berekend:
½ totale vermogen (4.5.1): € 177.120,28
½ huishoudrekening (4.5.2): 207,78
Privé-inboedel (4.5.3): 1.000,00
½ schenking aan [gedaagde 3] (4.5.6) 10.500,00
½ schenkingen aan gedaagden (4.5.8) 7.650,00
€ 196.478,06‬
Uitvaartkosten 9.517,00 –
Legitimaire massa € 186.961,06
Uitgaande van het te hanteren breukdeel van 1/8e bedraagt de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader
€ 23.370,13.
4.6.
Afgifte van spullen
4.6.1.
[eiseres] vordert afgifte van spullen, gespecificeerd op een lijst (productie 22). Namens haar is aangevoerd dat het aan [gedaagde 1] als afwikkelingsbewindvoerder is om te bepalen hoe zij de spullen verdeelt, maar dat [eiseres] graag bepaalde spullen zou willen ontvangen, ook al bestaat daar geen grondslag voor.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer. [eiseres] heeft bijna alles toegedeeld gekregen wat zij wilde hebben, alleen zij heeft de spullen die voor haar klaar staan nooit opgehaald en de toegezonden digitale bestanden nooit gedownload. Zij willen niet meer terugkomen op de reeds gedane verdeling.
4.6.2.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] als legitimaris in de nalatenschap van vader een aanspraak heeft op een deel van het vermogen van vader in waarde, maar dat zij geen recht heeft op goederen van de nalatenschap. In die nalatenschap is [gedaagde 1] bovendien op grond van het testament van vader als afwikkelingsbewindvoerder bevoegd om zelfstandig de nalatenschap te verdelen. In zoverre bestaat er geen grondslag voor toewijzing van deze vordering. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat zij wel recht heeft op goederen uit de nalatenschap van moeder en dat [gedaagde 1] daarin niet bevoegd is om zelfstandig te verdelen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. [eiseres] heeft immers niet gesteld en ook niet onderbouwd welke goederen dat dan zou betreffen en evenmin heeft zij gesteld waarom de verdeling zoals die gemaakt is, anders zou moeten zijn. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Ontvankelijkheidsverweer
4.7.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren als verweer aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering terzake de legitieme portie omdat in het testament van vader is bepaald dat zij deze vordering alleen kan instellen tegen haar eigen kinderen. Subsidiair voeren zij aan dat de bepaling uit het testament dat de vordering van [eiseres] in mindering strekt op het erfdeel van haar kinderen noopt tot het benoemen van een bijzonder curator voor de kinderen.
[eiseres] voert verweer tegen het beroep op de bepaling: zij vindt dat vader zijn testeervrijheid te buiten is gegaan en dat zij door deze bepaling wordt beperkt in haar mogelijkheden tot verhaal.
4.8.
Op grond van de wet heeft een legitimaris terzake van zijn legitieme portie een vordering op (voor zover nu van belang) de gezamenlijke erfgenamen. Deze bepaling is van dwingend recht. De bepaling in het testament van vader dat [eiseres] haar vordering als legitimaris enkel kan instellen tegen haar eigen kinderen, kan aan de bevoegdheid van [eiseres] om de gezamenlijke erfgenamen aan te spreken, geen afbreuk doen. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Het staat een erflater wel vrij om in zijn testament te bepalen ten laste van wie het beroep op de legitieme dient te komen, wie hiervoor draagplichtig zijn. Vader heeft dat gedaan, door te bepalen dat indien [eiseres] een beroep doet op haar legitieme portie, die vordering in mindering komt op het erfdeel van haar kinderen, tezamen ieder voor een gelijk deel. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de intrekking van de vorderingen namens de kinderen met zich mee dat er geen aanleiding bestaat om in dit verband een bijzonder curator ten behoeve van de kinderen te benoemen. [gedaagde 1] is door [eiseres] aangesproken in onder meer haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van vader. In die hoedanigheid vertegenwoordigt zij de gezamenlijke erfgenamen, waaronder de kinderen van [eiseres] .
De vorderingen
4.9.
Het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van moeder bedraagt € € 44.280,10 (r.o. 4.4). Zij heeft hierop een voorschot ontvangen van € 30.000,00, zodat een vordering van € 14.280,10 resteert. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden als erfgenamen veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
De legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader bedraagt € 23.370,13 (r.o. 4.5.11). [gedaagde 1] zal in haar hoedanigheid van executeur worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van moeder vast op een bedrag van € 44.280,10,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van € 14.280,10 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van betaling,
5.3.
stelt de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader vast op een bedrag van € 23.370,13,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in haar hoedanigheid van executeur tot betaling van het onder 5.3. genoemde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van betaling,
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.