ECLI:NL:RBZWB:2023:5584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3716 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 7 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had de aanvraag van verzoekster op 27 juni 2023 afgewezen, met als reden dat verzoekster de inlichtingenplicht zou hebben geschonden en niet kon aantonen dat zij als alleenstaande kon worden aangemerkt. Verzoekster betwistte deze claim en stelde dat haar relatie met haar (ex-)partner in januari 2023 was verbroken. Tijdens een huisbezoek door het college was haar (ex-)partner wel in haar woning aangetroffen, maar verzoekster stelde dat dit slechts was om hun dochter te bezoeken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij concludeerde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat verzoekster en haar (ex-)partner een gezamenlijke huishouding voerden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorste het bestreden besluit en bepaalde dat het college aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2023 voorschotten op de bijstandsuitkering moest verstrekken. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is geanonimiseerd gepubliceerd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3716 PW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. Z.M. Alaca,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college), verweerder,
gemachtigde: S.S. Hyder.

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster haar een bijstandsuitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft verzoeksters aanvraag met het besluit van 27 juni 2023 (bestreden besluit) afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
2.2.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat sprake is voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster geen recht op een bijstandsuitkering heeft omdat onderzoek heeft aangetoond dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden en niet heeft aangetoond dat zij als alleenstaande kan worden aangemerkt. Volgens het college voert verzoekster een gezamenlijke huishouding met haar (ex-)partner [naam partner] .
4. Verzoekster bestrijdt dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] . De relatie met [naam partner] is verbroken in januari 2023. [naam partner] was ten tijde van het huisbezoek in haar woning om hun dochter te bezoeken. Verzoekster stelt dat de tijdens het huisbezoek aangetroffen kledingstukken gebruikt worden door haar broers die af en toe bij haar logeren. Verder helpt [naam partner] haar en doet hij regelmatig de boodschappen voor hun dochter.
5. Omdat verzoekster een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend, rust de bewijslast op haar. Verzoekster is onder meer verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over haar woon- en leefsituatie omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het college om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Het college heeft in dat kader administratief onderzoek verricht, waarnemingen verricht bij verzoeksters woning en op 27 juni 2023 een huisbezoek afgelegd.
6. Omdat verzoekster en [naam partner] samen een kind hebben, is bepalend voor het voeren van een gezamenlijke huishouding of verzoekster en [naam partner] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Vaststaat dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres verzoekster] in [woonplaats verzoekster] . Verzoekster en [naam partner] stonden in de te beoordelen periode op verschillende adressen in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven. Dat staat echter op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. Aannemelijk zal moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert. Van belang is dus dat ook [naam partner] zijn hoofdverblijf op dat adres heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het standpunt dat [naam partner] op het adres van verzoekster woont onvoldoende onderbouwd en ligt niet in de rede dat het college dat alsnog kan onderbouwen met de thans in het dossier bekende gegevens. Vaststaat dat tijdens de verschillende verrichte heimelijke waarnemingen bij de woning van verzoekster [naam partner] noch zijn auto zijn gesignaleerd. Het college heeft voorts niet de woning van [naam partner] op het adres [adres partner] in [woonplaats partner] bezocht. Het college heeft evenmin bij zijn woning heimelijke waarnemingen verricht. Het feit dat [naam partner] tijdens het eenmalige huisbezoek op 27 juni 2023 in de woning van verzoekster is aangetroffen en hij daar had overnacht, is onvoldoende voor het aannemen van hoofdverblijf. [naam partner] mag immers verzoekster en hun dochter bezoeken. In de woning zijn herenkledingstukken aangetroffen, waarvan het college niet heeft gecontroleerd of deze [naam partner] ’s maat hadden. Bovendien blijkt uit de toelichting ter zitting niet dat dat meer dan enkele kledingstukken waren.
Verder zijn in de woning geen spullen van [naam partner] , zoals bijvoorbeeld poststukken of administratie aangetroffen. Dat verzoekster op 4 juni 2023 een foto van haar met [naam partner] op Instagram heeft geplaatst kan eveneens niet bijdragen aan de conclusie dat [naam partner] op verzoeksters adres zijn hoofdverblijf heeft.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is en ziet daarin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat het college verzoekster voorschotten moet verstrekken op een bijstandsuitkering naar de alleenstaande norm met ingang van 1 augustus 2023. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat het verzoek wordt toegewezen. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2023 voorschotten moet verstrekken op een bijstandsuitkering naar de voor haar geldende norm;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2023 door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.