2.2.De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat sprake is voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster geen recht op een bijstandsuitkering heeft omdat onderzoek heeft aangetoond dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden en niet heeft aangetoond dat zij als alleenstaande kan worden aangemerkt. Volgens het college voert verzoekster een gezamenlijke huishouding met haar (ex-)partner [naam partner] .
4. Verzoekster bestrijdt dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] . De relatie met [naam partner] is verbroken in januari 2023. [naam partner] was ten tijde van het huisbezoek in haar woning om hun dochter te bezoeken. Verzoekster stelt dat de tijdens het huisbezoek aangetroffen kledingstukken gebruikt worden door haar broers die af en toe bij haar logeren. Verder helpt [naam partner] haar en doet hij regelmatig de boodschappen voor hun dochter.
5. Omdat verzoekster een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend, rust de bewijslast op haar. Verzoekster is onder meer verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over haar woon- en leefsituatie omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het college om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Het college heeft in dat kader administratief onderzoek verricht, waarnemingen verricht bij verzoeksters woning en op 27 juni 2023 een huisbezoek afgelegd.
6. Omdat verzoekster en [naam partner] samen een kind hebben, is bepalend voor het voeren van een gezamenlijke huishouding of verzoekster en [naam partner] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Vaststaat dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres verzoekster] in [woonplaats verzoekster] . Verzoekster en [naam partner] stonden in de te beoordelen periode op verschillende adressen in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven. Dat staat echter op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. Aannemelijk zal moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert. Van belang is dus dat ook [naam partner] zijn hoofdverblijf op dat adres heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het standpunt dat [naam partner] op het adres van verzoekster woont onvoldoende onderbouwd en ligt niet in de rede dat het college dat alsnog kan onderbouwen met de thans in het dossier bekende gegevens. Vaststaat dat tijdens de verschillende verrichte heimelijke waarnemingen bij de woning van verzoekster [naam partner] noch zijn auto zijn gesignaleerd. Het college heeft voorts niet de woning van [naam partner] op het adres [adres partner] in [woonplaats partner] bezocht. Het college heeft evenmin bij zijn woning heimelijke waarnemingen verricht. Het feit dat [naam partner] tijdens het eenmalige huisbezoek op 27 juni 2023 in de woning van verzoekster is aangetroffen en hij daar had overnacht, is onvoldoende voor het aannemen van hoofdverblijf. [naam partner] mag immers verzoekster en hun dochter bezoeken. In de woning zijn herenkledingstukken aangetroffen, waarvan het college niet heeft gecontroleerd of deze [naam partner] ’s maat hadden. Bovendien blijkt uit de toelichting ter zitting niet dat dat meer dan enkele kledingstukken waren.
Verder zijn in de woning geen spullen van [naam partner] , zoals bijvoorbeeld poststukken of administratie aangetroffen. Dat verzoekster op 4 juni 2023 een foto van haar met [naam partner] op Instagram heeft geplaatst kan eveneens niet bijdragen aan de conclusie dat [naam partner] op verzoeksters adres zijn hoofdverblijf heeft.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is en ziet daarin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat het college verzoekster voorschotten moet verstrekken op een bijstandsuitkering naar de alleenstaande norm met ingang van 1 augustus 2023. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat het verzoek wordt toegewezen. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.