ECLI:NL:RBZWB:2023:5521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3265 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om recreatief verhuren van woningen

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit Mediator B.V., Marx Company B.V., een derde verzoekster en een vierde verzoeker, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek houdt in dat cliënten en hun huidige en toekomstige kopers moeten worden behandeld alsof er door de gemeente Noord-Beveland toestemming is verleend voor het recreatief verhuren van woningen. De achtergrond van het verzoek ligt in een omgevingsvergunning die op 2 juni 2022 is verleend aan verzoekster 2 en verzoeker 4 voor het bouwen van een appartementencomplex. Deze vergunning bevatte echter een voorschrift dat het gebruik voor logiesverhuur niet is toegestaan, maar enkel voor eigen gebruik.

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een e-mail van het college van 6 juni 2023, waarin werd medegedeeld dat er geen toezegging was gedaan om het voorschrift aan te passen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de noodzaak van 'onverwijlde spoed' beoordeeld, wat inhoudt dat de gevolgen van een besluit niet onomkeerbaar mogen zijn.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekers onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond. Hoewel zij financiële risico's aanvoeren, hebben zij niet overtuigend aangetoond dat er een financiële noodsituatie dreigt. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3265

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2023 in de zaak tussen

1. Mediatore B.V.,te Kamperland , verzoekster 1,
2. Marx Company B.V.,te Kamperland , verzoekster 2,
3. [naam verzoekster 3] B.V.,te [plaatsnaam 2] , verzoekster 3,
4. [naam verzoeker] ,te [plaatsnaam 1] , verzoeker 4,
(gemachtigde: mr. K.M. Moeliker),
Tezamen, verzoekers,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland.

Inleiding

Op 2 juni 2022 is een omgevingsvergunning verleend aan verzoekster 2 en verzoeker 4 voor het bouwen van een groter aantal woningen (appartementencomplex) aan de [adres] te [plaatsnaam 1] dan in het bestemmingsplan is toegestaan. Aan die vergunning heeft het college als voorschrift verbonden dat de appartementen niet mogen worden gebruikt voor logiesverhuur, maar uitsluitend voor eigen gebruik (hierna: het voorschrift).
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van het college van 6 juni 2023 waarin het college aan verzoekers heeft medegedeeld dat op een eerder moment niet is toegezegd door het college dat het voorschrift zou worden aangepast. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening inhoudende dat cliënten en hun (huidige en toekomstige) kopers moeten worden behandeld als ware hun door verweerder toestemming respectievelijk een vergunning verleend voor het recreatief verhuren van de woningen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Verzoekers stellen een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Het niet aanpassen van het voorschrift brengt voor verzoekers onaanvaardbare grote financiële risico’s met zich mee. Vijf van de acht appartementen zijn verkocht aan derden: vier als permanente bewoning en vier als recreatiewoning. Deze zijn verkocht met een garantie van Woningborg. Die garantie vervalt wanneer verzoekers niet uiterlijk voor 1 juli 2023 minimaal zes van de totaal acht appartementen verkocht hebben. Dat is alleen mogelijk, wanneer verzoekers de koper(s) de absolute zekerheid kunnen bieden dat de geprojecteerde vier recreatiewoningen recreatief verhuurd mogen worden. Verzoekers hebben er daarom het grootst mogelijke (financiële) belang bij om voor 1 juli 2023 absolute zekerheid te hebben dat recreatieve verhuur zal zijn toegestaan.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat verzoekers geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen het verlenen van de omgevingsvergunning en het daarin opgenomen voorschrift. Het bij wijze van voorlopige voorziening in het kader van een e-mailbericht – dat de voorzieningenrechter voorlopig aanmerkt als bestuurlijk rechtsoordeel – verlenen van toestemming voor het recreatief verhuren is een te vergaande maatregel, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekers hebben echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat een dergelijke noodsituatie dreigt. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers onvoldoende spoedeisend belang hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek zal afwijzen. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 14 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.