ECLI:NL:RBZWB:2023:5515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
02-325788-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen, beledigingen en smaadschrift via Facebook in het kader van een familieconflict

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen, beledigingen en smaadschrift via Facebook. De zaak is ontstaan uit een langdurig familieconflict, waarbij de verdachte eerder al was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 juli 2021 tot en met 14 april 2022 verschillende bedreigende en beledigende berichten heeft verzonden naar meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vier bedreigingen, drie beledigingen en smaadschrift, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, evenals een contactverbod van vijf jaar met de slachtoffers. De rechtbank wees ook gedeeltelijk vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €500,- aan immateriële schade aan elk van de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hebben gehad, en oordeelde dat er geen ruimte was voor een lichtere straf gezien het recidivepatroon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/325788-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1952 in [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. Klootwijk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn ter zitting de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] behandeld en is namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 [slachtoffer 4] op Facebook met de dood heeft bedreigd;
feit 2:op 11 juli 2021 [slachtoffer 4] via Facebook Messenger heeft beledigd;
feit 3:op 21 januari 2021 [slachtoffer 4] op Facebook heeft beledigd;
feit 4:in de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 de eer en goede naam van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangetast door hen op Facebook te beschuldigen van oplichting, dan wel die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op Facebook heeft beledigd;
feit 5:in de periode van 5 juli 2021 tot en met 12 juli 2021 [slachtoffer 1] via Facebook Messenger met de dood heeft bedreigd;
feit 6:in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 [slachtoffer 3] heeft gestalkt, dan wel via Facebook Messenger heeft beledigd;
feit 7:in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 [slachtoffer 3] via Facebook Messenger met de dood heeft bedreigd;
feit 8:in de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 [slachtoffer 2] heeft gestalkt, dan wel via Facebook Messenger heeft beledigd;
feit 9:in de periode van 11 maart 2022 tot en met 14 april 2022 [slachtoffer 2] via Facebook Messenger met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de feiten 2, 3 en 4, voor zover dat ziet op [slachtoffer 4] . Op grond van artikel 261 lid 2 en artikel 266 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vindt vervolging voor smaadschrift en belediging niet plaats dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. In het dossier bevindt zich geen klacht. Ook uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt niet van een uitdrukkelijke wens tot vervolging. Daar komt bij dat [slachtoffer 4] zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt - onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2023:13 - dat de wens tot vervolging bij de klachtdelicten voldoende blijkt uit de aangiftes. De officier van justitie erkent dat een klacht van [slachtoffer 4] in het dossier ontbreekt. In het dossier bevindt zich echter wel een aangifte van [slachtoffer 4] . Deze aangifte is gedaan hangende een eerdere strafprocedure tegen verdachte ter zake belediging. [slachtoffer 4] heeft in haar aangifte vermeld dat zij de schade wil verhalen op verdachte en dat zij op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het onderzoek. Daarmee is volgens de officier van justitie voldaan aan het klachtvereiste.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een formele klacht bij klachtdelicten zoals belaging, smaadschrift en belediging niet zonder mee hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Naar de huidige stand van de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2023:13) kan worden gesteld dat het voldoende is als komt vast te staan dat het slachtoffer tijdig (binnen de klachttermijn van drie maanden) kenbaar heeft gemaakt vervolging van verdachte te wensen.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan voor wat betreft [slachtoffer 4] sprake is. Ten tijde van haar aangifte in 2021 liep er een strafzaak tegen verdachte wegens onder andere belediging van [slachtoffer 4] . De omstandigheid dat [slachtoffer 4] in haar aangifte heeft vermeld dat zij in 2019 ook al aangifte van belediging heeft gedaan tegen verdachte, dat de officier van justitie haar geadviseerd heeft om nogmaals aangifte te doen, dat zij de schade wil verhalen op verdachte en dat zij geïnformeerd wenst te worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak duidt er duidelijk op zij bij het doen van de aangifte de bedoeling had dat verdachte zou worden vervolgd. Gelet hierop en op het feit dat [slachtoffer 4] in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2022 ook niet expliciet heeft aangegeven dat ze geen strafvervolging (meer) wenst, acht de rechtbank het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4, voor zover dat ziet op [slachtoffer 4] .
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ook ontvankelijk in de vervolging van de feiten 6 en 7 ten aanzien van [slachtoffer 3] , met uitzondering van de onder 6 primair ten laste gelegde belaging. [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van bedreiging en belediging, samen met een klacht voor belediging. Volgens de tenlastelegging bestond de belaging uit het veelvuldig via Facebook berichten sturen naar [slachtoffer 3] . Zijn aangifte ziet echter niet op berichten die naar hemzelf zijn gestuurd, maar op berichten aan zijn schoonmoeder en zijn vader. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aangifte en de klacht niet dat [slachtoffer 3] vervolging wenst voor belaging.
Hoewel er geen formele klachten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liggen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat zij ten tijde van het doen van aangifte ( [slachtoffer 2] heeft zelfs tweemaal aangifte gedaan) wensten dat tegen verdachte vervolging zou worden ingesteld. Zo hebben zij aangegeven dat zij de schade willen verhalen op verdachte en dat zij geïnformeerd wensen te worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak. Zij hebben ook daadwerkelijk een vordering tot schadevergoeding ingediend. Namens [slachtoffer 2] is zelfs het spreekrecht uitgeoefend. Dit betekent dat de officier van justitie ook ontvankelijk is in de vervolging van de feiten 4, 5, 8 en 9.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 4 kan een bewezenverklaring volgen voor smaadschrift, zoals primair tenlastegelegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiftes van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de bij de aangiftes gevoegde berichten en de verklaring van verdachte bij de politie dat hij die berichten op Facebook heeft geplaatst en via Facebook Messenger heeft gestuurd. De verklaring van verdachte op zitting dat zijn Facebookaccount gehackt is en dat iemand anders die berichten heeft geplaatst en (door)gestuurd, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Niet kan worden bewezen dat de berichten door verdachte rechtstreeks naar [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn gestuurd. Verdachte heeft wel berichten op Facebook geplaatst maar dit was op zijn eigen pagina en dus niet zichtbaar voor anderen. Vervolgens is het Facebookaccount van verdachte gehackt en heeft een ander persoon screenshots van die berichten gemaakt en deze naar [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] gestuurd. Verdachte heeft een e-mail overlegd waaruit dit blijkt. Daarnaast kan niet worden bewezen dat de berichten ook in de ten laste gelegde periode naar de aangevers zijn gestuurd, aangezien bij de berichten de jaartallen ontbreken. Dit geldt ook voor de berichten die [slachtoffer 1] heeft ontvangen. Verder zijn de uitlatingen van verdachte uitingen van woede en onmacht geweest. Het opzet van verdachte was er niet op gericht om bij de aangevers redelijke vrees teweeg te brengen dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel hen te beledigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt allereerst vast dat [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] meerdere berichten hebben ontvangen waarin – naar het oordeel van de rechtbank – steeds beledigende c.q. bedreigende teksten werden geuit. De berichten zijn via Facebook Messenger rechtstreeks naar hen en/of naar hun familieleden gestuurd door de gebruiker van het [Facebookaccount] . Ook zijn er berichten openbaar op dat Facebookaccount gezet.
Verdachte heeft verklaard dat het Facebookaccount van hem is. Hij ontkent echter dat hij de berichten heeft verzonden en stelt dat zijn account gehackt is.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het account van verdachte gehackt zou zijn of dat een ander persoon juist en uitsluitend deze berichten, en overigens geen enkel ander bericht, verstuurd dan wel geplaatst zou hebben. Verdachte heeft, op een enkele e-mail (zonder datering) na, niets overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken, terwijl het op zijn weg had gelegen om deze stelling concreet en verifieerbaar te onderbouwen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij uit boosheid meerdere berichten naar [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en/of hun familieleden heeft gestuurd en berichten over hen op Facebook heeft gezet. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte is geweest die de berichten via Facebook Messenger heeft verzonden en op Facebook heeft geplaatst.
Feit 1 (bedreiging van [slachtoffer 4] )
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] in de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 meerdere berichten van verdachte heeft ontvangen, waarin zij en haar partner werden bedreigd. Deze berichten waren duidelijk gericht aan personen.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat degene die wordt bedreigd ook daadwerkelijk op de hoogte is van de bedreiging. Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vereisten voldaan. Het verweer van de verdediging dat de berichten bij [slachtoffer 4] niet de redelijke vrees hebben opgewekt dat zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, volgt de rechtbank niet. De woorden “De volgende keer steek ik een hamer in je racistische mond. Jij en je lelijke [slachtoffer 4] slet.” en “I will kill you and your kids and whore wife.” zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer 4] in de redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 4] en verdachte en dat [slachtoffer 4] in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
Feit 2 (belediging van [slachtoffer 4] )
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] op 11 juli 2021 meerdere berichten van verdachte heeft ontvangen, al dan niet via haar echtgenoot, waarin steeds beledigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 4] en haar familie.
De teksten van deze berichten zijn zodanig grof en beledigend dat er geen reden is om te twijfelen aan de opzet van verdachte om [slachtoffer 4] te beledigen. Dat hij boos was doet daar niets aan af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging.
Feit 3 (belediging van [slachtoffer 4] )De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Het ten laste gelegde bericht “Krijg de kolere, politie teef. jij snotterige dikke koe slet. Je zou van je dikke luie koe reet af moeten komen. en misdaden onderzoeken. Waar je verdomme voor betaald hebt” betreft een openbaar bericht op Facebook. De rechtbank kan niet buiten gerede twijfel vaststellen dat dit bericht gericht was aan [slachtoffer 4] , noch dat dit bericht is gedateerd op 21 januari 2022. [slachtoffer 4] heeft immers op 22 juli 2021 aangifte van belediging gedaan en daarbij berichten overgelegd die dateren van 2021. Uit het dossier blijkt niet wanneer dit bericht is overgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Feit 4 (smaadschrift ten aanzien van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 meerdere berichten openbaar op Facebook heeft geplaatst, waarin hij [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] oplichters heeft genoemd.
De rechtbank moet vaststellen of verdachte met deze uitlatingen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft beledigd of dat er sprake is van smaadschrift. Smaadschrift is een specifieke vorm van belediging. Bij smaadschrift heeft de opsteller van het bericht de bedoeling ruchtbaarheid aan de opzettelijke aantasting van iemands goede naam of eer te geven door tenlastelegging van een bepaald feit, terwijl bij de belediging de aantasting specifiek op de ontvanger als individu is gericht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bedoeling heeft gehad om ruchtbaarheid te geven aan zijn uitlatingen, omdat hij deze niet alleen aan [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht, maar ook openbaar op Facebook heeft geplaatst. Het is verder duidelijk, mede door de eerdere veroordeling van verdachte voor soortgelijke feiten ten aanzien van [slachtoffer 2] en het feit dat de andere aangevers familieleden van [slachtoffer 2] zijn, dat waar de goede naam of eer van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangetast door de uitlatingen van verdachte, verdachte hier opzet op heeft gehad, op zijn minst in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift, zoals primair ten laste is gelegd.
Feit 5 (bedreiging van [slachtoffer 1] )
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 5 juli 2021 een bericht heeft verzonden dat gericht is aan [slachtoffer 2] , de moeder van [slachtoffer 1] , waarin ook bedreigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 1] . Dit bericht is ook bij [slachtoffer 1] terechtgekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlating, te weten “I will kill you dead before this year.. You both...basta!”, van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 1] en verdachte en dat [slachtoffer 1] in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voor de overige uitlatingen in de tenlastelegging kan de rechtbank niet vaststellen dat deze gericht zijn aan of betrekking hebben op [slachtoffer 1] . Zij zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Feit 6 subsidiair en feit 7 (belediging en bedreiging van [slachtoffer 3] )
De rechtbank stelt vast dat de schoonmoeder en vader van [slachtoffer 3] in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 meerdere berichten van verdachte hebben ontvangen, waarin ook regelmatig beledigende en bedreigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 3] . Deze berichten zijn ook bij [slachtoffer 3] terechtgekomen.
Belediging
De uitlatingen van verdachte genoemd in feit 6 (subsidiair) kunnen zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien. De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van [slachtoffer 3] . Verdachte heeft door berichten via Facebook Messenger naar de schoonmoeder en vader van [slachtoffer 3] toe te zenden aanvaard dat deze berichten ook [slachtoffer 3] zouden bereiken. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] hierdoor in zijn eer en goede naam zou worden aangerand.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging.
Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de uitlatingen onder de gedachtestreepjes één en drie, nu de rechtbank niet kan vaststellen dat deze uitlatingen [slachtoffer 3] betreffen.
Bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen genoemd in feit 7 van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 3] en verdachte en dat [slachtoffer 3] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de uitlating onder het eerste gedachtestreepje, nu de rechtbank niet kan vaststellen dat deze uitlating op [slachtoffer 3] ziet.
Feit 8 (belaging dan wel belediging van [slachtoffer 2] )
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] in de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2023 meerdere berichten van verdachte heeft ontvangen, waarin steeds beledigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 2] .
Belaging
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring van belaging. Weliswaar is [slachtoffer 2] door verdachte met deze berichten lastig gevallen, maar het is onvoldoende intens en langdurig om een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer aan te nemen als bedoeld in artikel 285b Sr. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde belaging.
Belediging
De uitlatingen van verdachte kunnen zondermeer als beledigend worden gezien. De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft door deze berichten via Facebook Messenger toe te zenden aanvaard dat deze berichten [slachtoffer 2] zouden bereiken. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] hierdoor in haar eer en goede naam zou worden aangerand
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde belediging.
Feit 9 (bedreiging van [slachtoffer 2] )
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] in de periode van 11 maart 2022 tot en met 14 april 2022 meerdere berichten van verdachte heeft ontvangen, waarin steeds bedreigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 2] en verdachte en dat [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen in de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door via Facebook die [slachtoffer 4] en/of de man van [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen:
  • "Pronk nooit met je shit en rijkdom waar ik bij ben [naam 1] terwijl je meer dan tien jaar van je moeder steelt. DE VOLGENDE KEER STEEK IK EEN HAMER IN JE RACISTISCHE MOND. JIJ EN JE LELIJKE [slachtoffer 4] SLET. En je dikke Lul oplichter [voornaam 1] ook" en
  • "YOU EVER COME NEAR THIS CAFETARIA U R NEAR MY WIFE. I WILL KILL YOU AND YOUR KIDS AND WHORE WIFE. AND YOUR SPAMMER BRO .. THE STIEKEM SHIT MESSAGE HIS FRIENDS SEND TO ME";
2
op tijdstippen op 11 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk [slachtoffer 4] , bij geschrift, via Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 4] de woorden toe te voegen:
  • "Je Smerige hoer Judas vrouw... verstop zij nog steeds op Facebook... Typisch voor je lelijke [slachtoffer 4] hoer en [slachtoffer 4] kut familie." en
  • "YOUR A RACIST FUCKING CUNT LIKE YOUR BROTHER .. FATHER ... ALL THE BOOT AND GAMERS IGNORANT ONWETEND, FAMILY OF FASCIST CUNTS. BRO BRADER .. HARLEY SUKKEL BRANDSTICHTER PYROMAM FUCKING KUTTEN";
4
primair
in de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk de eer en de goede naam van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een of meerdere bepaalde feiten, telkens met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en afbeeldingen verspreid en/of door tekstberichten en/of daarbij afbeeldingen te plaatsen op de tijdlijn van zijn Facebook met daarin de volgende woorden:
  • "Kijk..de kanker kut kanker wout [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] [slachtoffer 4] familie van lelijke Hexen Bitter .. [straatnaam] van kutten oplichters" en
  • "Je hebt geluk Breda Smeris [naam 2] .. dat ik nooit over de tafel sprong en je corrupte kut Smeris tanden insloeg. MISSCHIEN DE VOLGENDE KEER.. je lelijke corrupte kut HÓÉR ..Kankerluier. De kut [slachtoffer 4] en gulzig dief snob famie heeft ons bedrijf oplichter voor bij naar 13,000Euro in Eten drink.. beer..over 15 jaaren . Teweil de heeft een bijna 5 million bedrijf .. 20 locaties en 130 medewerkers..geld zat. U [naam 2] Politie Smeris kut Slet.. my moeder is net overleden een paar weken geleden 2022 Jan. en jouw [slachtoffer 4] [slachtoffer 2] doen alweer hun vuile trucs om mij geld te oplichten. ROT OP HOER. EN ZE KUNNEN DE POT OP. GEEN FUCKING LELIJKE LESBISCHE SMERIS KUTTEN.. OOK POLITIE DIEVEN OPLICHTERS ALS MEINEED PLEGERS [naam 3] .. [slachtoffer 2] PROBEREN MIJ MOND DOOD TE MAKEN NOOIT OOIT";
5
op 5 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " "I WILL KILL YOU DEAD BEFORE THIS YEAR .. YOU BOTH... BASTA!";
6
subsidiair
op tijdstippen in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, opzettelijk [slachtoffer 3] , via Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 3] onder andere de woorden toe te voegen:
  • "I'll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs" en
  • "Ik trap je kut homo zoon in zijn hoofd ... helemal kapot";
7
op tijdstippen in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] via Facebook Messenger berichten dreigend de woorden toe te voegen:
  • "I'll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs’" en
  • “I’LL MAKE YOU ALL FUCKIN DEAD.” en
  • “I’LL MAKE YOU FUCKING DEAD .. LIKE YOUR RAPIST FATHER.” en
  • “I WILL PUT A MEAT CLEAVER IN YOUR HEADS” en
  • “Ik zal zeker zorgen dat u sterven.. voordat ik laat dit land”;
8
subsidiair
op tijdstippen in de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, [slachtoffer 2] bij geschrift, via Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 2] , onder andere de woorden toe te voegen:
  • "Blijf weg van mijn facebook .. je kanker kut lelijke hoer Lugenaar. Jou en je parasiet geld jager slet Teef dochter. Hoe [voornaam 2] de verkrachter ... he. Moeder F*cker man. Zieke vent ... als jou [voornaam 3] stalker" en
  • "you fucking twisted Whore" en
  • "Fuck off ugly whore from my facebook page” en
  • “Fuck off ugly polkadot cow stalking my facebook page. Every fucking hour your busy. You sick SLUT" en
  • "Nosey cunt spy";
9
op tijdstippen in de periode van 11 maart 2022 tot en met 14 april 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] via Facebook Messenger berichten onder andere dreigend de woorden toe te voegen:
  • "Next time I will smash a 5 kg hammer in your two faces. And your klote golfer boom aap [slachtoffer 3] ." en
  • "I will make sure you die .. you and your cunt daughter. I swear that on my grandmothers grave.".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast vordert hij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr voor een periode van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , met een vervangende hechtenis van 14 dagen per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de leeftijd van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak. De verdediging verzoekt om de vordering ex artikel 38v Sr af te wijzen, nu er geen sprake is van een acuut dreigende situatie. Sinds de scheiding van verdachte is het stil.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier bedreigingen, drie beledigingen en smaadschrift. Hij heeft [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] via Facebook Messenger diverse bedreigende en sterk beledigende berichten gestuurd. Ook heeft hij op Facebook kwetsende en bedreigende dingen over hen geschreven en ze beticht van oplichting. Er is sprake van een zeer langslepend familieconflict. Verdachte blijft de slachtoffers verwijten dat zij hem lastig vallen en problemen in zijn huwelijk zouden hebben veroorzaakt.
De rechtbank acht dit ernstige feiten. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak gedurende langere periode gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waarin zij de impact benadrukken die de feiten op hen hebben gehad. Ze zijn enerzijds geschaad in hun eer en goede naam, maar anderzijds ook bang voor verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen gevoelens van woede, frustratie en ongenoegen. Daarbij heeft hij de grenzen van het acceptabele ver overschreden. Verdachte is, gelet op zijn uitlatingen en houding op zitting, nog steeds niet in staat enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Hij lijkt de reikwijdte, de ernst en de gevolgen van zijn gedragingen niet te beseffen. Dit baart de rechtbank zorgen.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat het niet de eerste is dat hij met justitie in aanraking komt. Verdachte is in november 2015, november 2016 en oktober 2021 veroordeeld voor soortgelijke feiten. In 2015 ging het om belaging en belediging van diverse mensen, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , in 2010 tot 2012. In november 2016 is hij veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf voor belaging en belediging van medewerkers van de reclassering. In oktober 2021 is hij veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden voor belediging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] . Al deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten jegens dezelfde slachtoffers en hun familieleden te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit dan ook zeer zwaar aan. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 10 juli 2023.
Volgens dit rapport is bij verdachte geen sprake van psychische- en/of persoonlijkheidsproblematiek die zijn gedrag beïnvloedt. Wel doen zijn gedragingen antisociaal, grensoverschrijdend en impulsief aan. Zijn overtuigingen en vasthoudendheid zijn buitenproportioneel. Hij lijkt daarin steeds meer verhard te zijn. Hij heeft de overtuiging volledig in zijn recht te staan en in geen enkel opzicht te ver te zijn gegaan. Omdat een psychische dan wel persoonlijkheidsproblematiek ontbreekt, kan er niet worden ingezet op een behandeling. Verdachte staat daar ook niet voor open. Zijn leeftijd speelt hierbij een grote rol. Het is de vraag in hoeverre hij nog leerbaar is. Bovendien zal elk contact waarin hem een bepaalde regie wordt ontnomen (door een meer gedwongen kader) enkel averechts bij hem werken en steeds meer oplopende strijd opleveren. Dit is ook opnieuw gebleken in de eerdere contacten met de reclassering. Gelet op de vastbesloten houding van verdachte, het forse delictpatroon en het feit dat niets qua strafrechtelijk ingrijpen hem weerhoudt om het gedrag te doen stoppen, wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. Omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het risico te beperken of het gedrag te veranderen, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte een eerder opgelegde taakstraf niet heeft uitgevoerd en eerder is veroordeeld tot al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraffen. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden zal worden opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de langdurige periode waarin dit alles zich heeft afgespeeld en de hardnekkigheid van verdachte, een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende 5 jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Iedere overtreding van dit contactverbod levert 1 week vervangende hechtenis op tot een maximum van 6 maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal tevens bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op het hiervoor beschreven gedrag van verdachte moet er naar het oordeel van de rechtbank immers ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen naar [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] toe.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor de feiten 4 en 5 een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door deze feiten.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 22 januari 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert voor de feiten 4, 8 en 9 een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door deze feiten.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 14 maart 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert voor de feiten 6 en 7 een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door deze feiten.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 13 juli 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 261, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen- verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte voor het onder
6 primairten laste gelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder
3 en 8 primairten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:smaadschrift, meermalen gepleegd;
feit 5:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 6 subsidiair:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
feit 7:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 8 subsidiair:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
feit 9:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden;
Maatregel- legt op de maatregel dat verdachte
voor de duur van 5 jaar op geen enkele wijze
-
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:* [slachtoffer 4]geboren op [geboortedag 2] 1974 in [geboorteplaats 2] , |
* [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag 3] 1980 in [geboorteplaats 3] ,
* [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag 4] 1954 in [geboorteplaats 3] , en
* [slachtoffer 3], geboren op [geboortedag 5] 1976 in [geboorteplaats 4] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraag
1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaanmet een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1]van
€ 500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijken bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2]van
€ 500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijken bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan
de benadeelde partij [slachtoffer 3]van
€ 500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijken bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2023.
Mr. Van der Linden is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.