ECLI:NL:RBZWB:2023:5514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
02/136782-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in bezit hebben van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de productie of bewerking van amfetamine

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023, is de verdachte veroordeeld voor het in bezit hebben van 13.030 gram amfetamine en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie of bewerking van amfetamine. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 26 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. H. van Asselt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 25 mei 2021 opzettelijk 13.030 gram amfetamine in haar bezit had en voorbereidingshandelingen verrichtte voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de amfetamine en de benodigde materialen in de schuur en slaapkamer van de verdachte zijn aangetroffen, wat duidt op haar wetenschap van de aanwezigheid van deze goederen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zwangerschap en de zorg voor haar dochter. De rechtbank overwoog dat de verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is, en dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/136782-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met anderen 13.030 gram amfetamine heeft geproduceerd dan wel in haar bezit heeft gehad;
feit 2:samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de productie of bewerking van amfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 gaat hij er vanuit dat verdachte 13.030 gram amfetamine in haar bezit heeft gehad. Hij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie over de amfetamine die in de vriezer in de schuur van verdachte is aangetroffen en de rapporten van het NFI. Ten aanzien van feit 2 baseert hij zich op de bevindingen van de politie over de spullen die in de schuur en in de woning van verdachte (slaapkamer) zijn aangetroffen. Gelet op de aard en de combinatie van de aangetroffen spullen staat volgens de officier van justitie vast dat deze bestemd zijn om amfetamine mee te vervaardigen of bewerken. Daar komt nog bij dat er ook resten amfetamine op een weegschaal in de schuur zijn aangetroffen. Aangezien de amfetamine in de vriezer in de schuur en de spullen om amfetamine mee te vervaardigen op verschillende plaatsen in het zicht in de schuur van verdachte, waar zij regelmatig kwam om te roken zijn aangetroffen, en in een kledingkast van de slaapkamer van verdachte verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen, moet verdachte volgens de officier van justitie wetenschap hiervan hebben gehad. De verklaring van verdachte dat de aangetroffen goederen van haar vriend waren en verdachte van niets wist, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine in de vriezer in de schuur. De amfetamine was van de vriend van verdachte, die op dat moment ook regelmatig in de woning verbleef. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 25 mei 2021 in de vriezer in de schuur van verdachte 13.030 gram amfetamine is aangetroffen. De amfetamine was verdeeld over 28 voorraadbakjes. Ook lagen er in de vriezer kannen met methanol, een stof die gebruikt wordt om amfetamine te bewerken. In de schuur zelf zijn verder nog lege voorraadbakjes met bijbehorende doorzichtige dekseltjes, een weegschaal met amfetamineresten, een lamineerapparaat, maatbekers en acht zakken met cafeïnepoeder (een versnijdingsmiddel voor amfetamine) aangetroffen. Deze lagen in het zicht. Ook lag er poeder op één van de stoelen die in de schuur stond. Daarnaast zijn in de ingebouwde kledingkast op de slaapkamer van verdachte drie grote dozen met lege voorraadbakjes met bijbehorende doorzichtige dekseltjes aangetroffen. Dit zijn deels dezelfde voorraadbakjes als die in de vriezer en de schuur zijn gevonden.
Verdachte heeft zich bij de politie op haar zwijgrecht beroepen. Zij heeft op zitting heel kort verklaard dat de aangetroffen goederen van haar vriend waren en dat zij daar zelf niets van wist. Hij heeft dat haar pas verteld nadat ze door de politie werd vrijgelaten. Wel kwam ze vaak in de schuur om te roken. Verdachte heeft op verdere vragen geen antwoord willen of durven geven.
In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat personen die in een woning verblijven wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de aangetroffen goederen van de vriend van verdachte waren, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij zelf van niets wist niet geloofwaardig. Gelet op de plaatsen waar de goederen zijn aangetroffen, te weten in de vriezer en op verschillende plaatsen in het zicht in de schuur, waar verdachte regelmatig kwam om te roken, en op haar slaapkamer in grote dozen in het zicht in de kledingkast, kan het niet anders zijn dan dat verdachte daarvan wetenschap moet hebben gehad en dat verdachte feitelijke macht over de goederen kon uitoefenen in de zin dat zij daarover kon beschikken. Verdachte had toegang tot de schuur en kwam daar ook regelmatig. Uit haar mededeling tegenover verbalisanten blijkt dat zij de schuur gebruikte om te chillen en ter zitting heeft ze verklaard dat ze de schuur gebruikte om te roken.
Conclusie t.a.v. feit 1Nu niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen 13.030 gram amfetamine ook daadwerkelijk op de ten laste gelegde datum van 25 mei 2021 door verdachte is geproduceerd, bewerkt of iets dergelijks, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bereiden etc. van deze hoeveelheid amfetamine. Dat verdachte deze hoeveelheid amfetamine op 25 mei 2021 aanwezig heeft gehad, kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Conclusie t.a.v. feit 2Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen amfetamine in combinatie met de aangetroffen andere stoffen en voorwerpen die bestemd zijn om amfetamine te produceren of te bewerken kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine heeft verricht.
Medeplegen feiten 1 en 2
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte deze feiten samen met een ander heeft gepleegd. Hiertoe biedt het dossier te weinig bewijs. Verdachte zal dan ook van het onderdeel medeplegen partieel vrijgesproken worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 mei 2021 te Etten-Leur opzettelijk aanwezig heeft gehad 13.030 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 25 mei 2021 te Etten-Leur om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
goederen en middelen/stoffen voorhanden heeft gehad, te weten
- een grote hoeveelheid voorraadbakjes en bijbehorende doorzichtige dekseltjes en
- een vriezer en
- een weegschaal en
- een lamineerapparaat en
- maatbekers en
- acht zakken bevattende cafeïne poeder en
- kannen bevattende methanol,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op het blanco strafblad van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte draagt namelijk de zorg voor haar driejarige dochter en is inmiddels 11 weken zwanger.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van ruim 13 kilo amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de productie of bewerking van amfetamine.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als (zoals in dit geval) amfetamine, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. De productie van harddrugs brengt ook nadelige gevolgen met zich voor het milieu, aangezien men zich niet legaal kan ontdoen van het chemische afval, waardoor het afval wordt gedumpt of weggespoeld in het riool. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met haar handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 20 juli 2023. Daaruit blijkt dat verdachte een belast verleden kent en op verschillende leefgebieden problemen heeft. Zo heeft verdachte schulden en staat zij onder bewind. Ook is er sprake van een problematische partnerrelatie en psychosociale problemen. Verdachte heeft van jongs af aan contact met de hulpverlening. Het biedt haar in moeilijke periodes die zij zelfstandig niet het hoofd kan bieden de benodigde structuur. Ten tijde van de strafbare feiten was deze hulpverlening beperkt aanwezig. Er was alleen sprake van bewindvoering. De aanhouding van verdachte heeft geleid tot hernieuwd contact met de hulpverlenende instanties, waarin zij de benodigde handvatten aangereikt heeft gekregen. Omdat verdachte in de afgelopen twee jaar niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, wordt geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden wordt de kans op herhaling van een soortgelijk feit als laag ingeschat.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte verder rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is aangevangen. Dit kan anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen bij de inverzekeringstelling van verdachte op 25 mei 2021. De redelijke termijn is daarmee met ruim twee maanden overschreden, terwijl geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden.
De op te leggen straf
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is alleen al voor het in bezit hebben van ruim 13 kilo amfetamine een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden het uitgangspunt. Hoewel de rechtbank een dergelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf in geval van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid amfetamine én voorbereidingshandelingen voor de productie of bewerking van amfetamine in beginsel op zijn plaats acht, zal de rechtbank bij de strafbepaling in sterke mate rekening houden met de persoon van verdachte. De rechtbank heeft, gelet op haar houding en presentatie op zitting, in samenhang bezien met het reclasseringsadvies, de sterke indruk dat verdachte kwetsbaar, beïnvloedbaar en naïef is. Zij maakt daarin op de rechtbank een authentieke indruk. De rechtbank heeft ook sterk de indruk dat verdachte niet alles kon of durfde te vertellen. Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen, vanwege het ontbreken van bewijs, acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat zij niet alleen heeft gehandeld en niet degene is geweest die hierin een sturende (hoofd)rol heeft gehad. Dit neemt niet weg dat zij wel strafbaar is voor haar aandeel in het geheel.
Op grond van het vorenstaande en met name gelet op de indruk die de rechtbank gekregen heeft van de persoon van verdachte zal de rechtbank een straf opleggen die fors lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank in deze specifieke zaak het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De rechtbank acht een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarnaast legt zij aan verdachte de maximale voorwaardelijke gevangenisstraf op van 2 jaar met een proeftijd van 2 jaar om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2:een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 35.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2023.