ECLI:NL:RBZWB:2023:5501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
02/188570-21, 02/004856-22, 02/245399-22 en 02/324318-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, belaging en vernieling met gevangenisstraf als gevolg

In deze meervoudige strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2023, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belaging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-vrouw [slachtoffer01] en haar nieuwe partner [slachtoffer02], evenals aan het stelselmatig lastigvallen van hen via verschillende communicatiemiddelen. De verdachte heeft in de periode van 14 november 2021 tot en met 15 november 2021 bedreigingen geuit aan [slachtoffer01] in het bijzijn van hun kinderen, en heeft haar ook via e-mail en sociale media bedreigd. Daarnaast heeft hij op 4 juni 2022 de autobanden van [slachtoffer01] vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod ten behoeve van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag en heeft zich niet gehouden aan eerdere contactverboden, wat de rechtbank zorgwekkend acht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 3.425,= heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/188570-21, 02/004856-22, 02/245399-22 en 02/324318-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2023
in de strafzaken tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedag01] 1969 te [geboorteplaats01] , [geboorteland01]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn gevoegd en zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2023. Verdachte is niet ter zitting verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsman verschenen. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/004856-22 is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/188570-21
op 28 februari 2021 [slachtoffer01] heeft bedreigd;
in de periode van 22 december 2020 tot en met 1 juni 2021 [slachtoffer01] heeft gestalkt;
in de periode van 27 januari 2021 tot en met 7 april 2021 en/of 4 juni 2021 tot en met 9 juni 2021 [slachtoffer02] heeft gestalkt;
in de periode van 4 juni 2021 tot en met 9 juni 2021 en/of op 26 juni 2021 [slachtoffer02] heeft bedreigd;
02/004856-22
in de periode van 14 november 2021 tot en met 15 november 2021 [slachtoffer01] heeft bedreigd;
02/245399-22
op 12 juni 2022 [slachtoffer01] heeft bedreigd;
op 7 april 2022 [slachtoffer03] heeft bedreigd;
op 4 juni 2022 fietsen en autobanden van [slachtoffer01] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/188570-21
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 wegens het ontbreken van voldoende (direct) bewijs. De verweten gedragingen worden door verdachte ontkend en de telefoonnummers waarvan gebruik is gemaakt, kunnen niet (direct) aan hem worden gelinkt.
02/004856-22
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
02/245399-22
De verdediging stelt zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op het standpunt dat de vertaalde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat uit het dossier niet blijkt dat er gebruik is gemaakt van een beëdigde vertaler in de Turkse taal. Als gevolg daarvan moet verdachte worden vrijgesproken van die feiten, omdat er onvoldoende bewijs resteert. Ook bepleit de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde feit 3 wegens gebrek aan voldoende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Er is sprake van drie dagvaardingen met in totaal acht feiten. De rechtbank constateert dat al deze feiten direct of indirect verband houden met de relatie tussen verdachte en zijn ex-vrouw [slachtoffer01] . Alle feiten en gebruikte bewijsmiddelen moeten dan ook bezien worden in onderling verband en samenhang.
Voor de begrijpelijkheid en leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank afwijken van de chronologische volgorde van de zaken en starten met parketnummer 02/004856-22.
02/004856-22
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 14 en 15 november 2021 de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen over aangeefster [slachtoffer01] heeft gedaan ten overstaan van hun zoons [slachtoffer04] en [slachtoffer05] via appberichten en spraakberichten. Verdachte heeft bekend dat hij de spraakberichten heeft ingesproken. Aangeefster heeft daadwerkelijk kennisgenomen van de bedreigingen en naar het oordeel van de rechtbank kon bij aangeefster ook de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de bedreigingen daadwerkelijk zou kunnen uitvoeren. Dat sprake is van strafbare bedreigingen wordt ook niet door de verdediging weersproken. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer01] meermalen heeft bedreigd met de dood.
Tussenconclusie
Uit voormeld dossier leidt de rechtbank ook af dat de bedreigingen die verdachte op 14 en 15 november 2021 via appberichten en spraakberichten richting zijn ex-vrouw [slachtoffer01] heeft geuit, lijken te zijn ingegeven door de omstandigheid dat hij het niet kan verkroppen dat zij een relatie heeft met een andere man. Verdachte gaat dan over tot extreme bedreigingen. Hoewel niet alles terugkomt in de tenlastelegging, leidt de rechtbank uit de appberichten en spraakberichten in dit dossier ook af dat verdachte niet alleen vaak dreigt met “doodmaken”, “schieten” en “kogels”, maar dat hij ook vaak de woorden “bastaard”, “hoer” en “hoerenkind” gebruikt. Verder komt in die berichten terug dat hij zijn ex-vrouw verwijt naar “ [slachtoffer02] ” toe te zijn gegaan, met “ [slachtoffer02] ” te zijn getrouwd en gemeenschap met “ [slachtoffer02] ” te hebben gehad. Gelet op de verwijten en de overige stukken in het dossier, begrijpt de rechtbank dat verdachte hiermee [slachtoffer02] bedoelt.
Al de hiervoor bedoelde elementen komen hierna ook terug in de andere zaken.
02/188570-21
Onderzoek telefoonnummers
Gebleken is dat twaalf bij de ten laste gelegde bedreiging en stalking gebruikte simkaarten, die elkaar in tijd hebben opgevolgd en maar een korte tijd in gebruik zijn geweest, een verbondenheid met elkaar hadden door de gebruikte mobiele telefoons en dat er een soort van web met connecties ontstond tussen alle simkaarten en gebruikte mobiele telefoons. Door de twaalf telefoonnummers werd gebruik gemaakt van vier verschillende mobiele telefoons, waarvan één dualsim-telefoon.
Anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de twaalf onderzochte telefoonnummers in gebruik waren bij één en dezelfde persoon. Ook stelt de rechtbank op grond daarvan vast dat verdachte de gebruiker is geweest van alle nummers en telefoons. Zo is onder meer de stem van de gebruiker van één van die nummers herkend als de stem van verdachte, straalde één van die nummers op 4 en 18 maart 2021 zendmasten aan in Middelburg waar verdachte op dat moment in detentie verbleef, straalde een ander nummer op 18 maart 2021 (de dag van zijn vrijlating) masten aan in Middelburg en enkele uren later in Tilburg en werden de andere nummers tijdens zijn detentieperiode niet gebruikt. Daar komt bij dat alle telefoonnummers bijna alleen maar zendmasten in Tilburg centrum hebben aangestraald, waar verdachte destijds woonde en werkte. Verder valt op dat eind maart 2021 zendmasten worden aangestraald in de regio [plaats01] , waar [slachtoffer02] woont, die in die periode verdachte daar ook gezien heeft.
feit 1 bedreiging [slachtoffer01]
Uit de verklaring van [slachtoffer02] volgt dat verdachte in een telefoongesprek op 28 februari 2021 heeft gedreigd om [slachtoffer01] “te laten schieten”. Dat er op die datum een telefoongesprek tussen [slachtoffer02] en verdachte heeft plaatsgevonden staat voor de rechtbank vast. [slachtoffer02] is immers gebeld door één van de nummers (eindigend op [nummer01] ), waarvan reeds is vastgesteld dat verdachte daarvan de gebruiker is geweest. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer02] dat verdachte in dat gesprek heeft gedreigd dat hij [slachtoffer01] zou laten schieten geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende.
Schakelbewijs
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad mag er onder omstandigheden als steunbewijs gebruik worden gemaakt van bewijsmiddelen, die aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggen; zogenoemd schakelbewijs. Hiervoor is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheiden feiten (gedragingen) zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Dat wil zeggen dat het complex van de gedragingen wijst op een overeenkomstige “modus operandi” (werkwijze), dus daderschap van dezelfde persoon.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende redengevende omstandigheden zijn op grond waarvan via de constructie van schakelbewijs bewezen kan worden dat verdachte in het telefoongesprek met [slachtoffer02] op 28 februari 2021 heeft gedreigd om [slachtoffer01] te laten schieten. De aard, het onderwerp en het taalgebruik van de dreigementen die verdachte later op 14 en 15 november 2021 ten overstaan van hun gezamenlijke kinderen jegens [slachtoffer01] heeft geuit in de zaak met parketnummer 02/004856-22 en die hij ook heeft bekend, komen zo sterk overeen met de bedreiging in deze zaak, dat sprake is van eenzelfde modus operandi. De bedreigende woorden die volgens [slachtoffer02] zijn geuit passen immers helemaal in de bedreigingen die verdachte later in november 2021 heeft geuit. Namelijk het doodschieten van [slachtoffer01] wegens de vermeende relatie met [slachtoffer02] . Ook komt in deze zaak het woord “hoerenkind” en “bastaard” terug.
Gelet hierop en de omstandigheid dat de indirect geuite bedreiging [slachtoffer01] heeft bereikt en bij haar ook de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij haar op 28 februari 2021 heeft bedreigd met de dood.
feit 2 belaging (stalking) [slachtoffer01]
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 25 februari 2021 tot en met 1 juni 2021 veel berichten heeft gestuurd naar [slachtoffer01] via WhatsApp, TikTok en Instagram, en dat er veelvuldig door hem is geprobeerd om telefonisch contact met haar te zoeken. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte meerdere berichten via TikTok naar de zus en dochter van [slachtoffer01] heeft gestuurd.
Van zes telefoonnummers (eindigend op [nummer02] , [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] , [nummer01] en [nummer06] ), waarmee berichten via WhatsApp zijn gestuurd en waarmee gebeld is, is immers reeds vastgesteld dat verdachte daarvan de gebruiker is geweest. Hoewel niet is onderzocht of verdachte ook de gebruiker was van de TikTok- en Instagram-accounts, acht de rechtbank via de constructie van het schakelbewijs ook bewezen dat verdachte degene is geweest die via deze accounts de berichten naar [slachtoffer01] en haar zus en dochter heeft gestuurd. Ook hier verwijzen de namen in, en de inhoud van de berichten naar de vermeende relatie tussen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , en wordt haar verweten dat zij met een getrouwde man samen is. Daarbij komt dat dit allemaal heeft plaatsgevonden in een korte tijdspanne.
Bij de beantwoording van de vraag of deze gedragingen zijn te kwalificeren als belaging in de zin van de wet, is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Voorts dienen de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer mede in aanmerking te worden genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer01] ruim drie maanden veelvuldig en met een variëteit aan gedragingen lastig gevallen. Hij heeft haar op verschillende manieren berichten gestuurd. Via WhatsApp, TikTok en Instagram. Ook heeft hij berichten gestuurd naar haar zus en dochter en heeft hij haar veelvuldig geprobeerd te bellen. Aangeefster is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van het contact met verdachte. De inhoud en de strekking van die berichten is steeds hetzelfde. Namelijk het willen doden van haar wegens de vermeende relatie tussen haar en [slachtoffer02] . Verdachte lijkt het niet te kunnen verkroppen als er een andere man in haar leven is. Voorts is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van aangeefster is beïnvloed en dat zij hiervan veel last ondervindt. Aangeefster leeft in angst en voelt zich onveilig. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer01] met het oogmerk haar te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer01] . De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat verdachte berichten heeft gestuurd via Facebook. Ten aanzien van de periode komt de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring vanaf 25 februari 2021, aangezien het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de periode daarvoor. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van de niet bewezen geachte onderdelen.
feit 3 belaging (stalking) [slachtoffer02]
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periodes veelvuldig WhatsAppberichten heeft gestuurd naar [slachtoffer02] en dat hij brieven naar hem en zijn buren heeft gestuurd. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte zich op hinderlijke wijze heeft opgehouden voor de woning en in de straat van [slachtoffer02] . Van zes telefoonnummers (eindigend op [nummer07] , [nummer01] , [nummer05] , [nummer08] , [nummer09] , [nummer03] ), waarmee de berichten via WhatsApp zijn gestuurd is immers reeds vastgesteld dat verdachte daarvan de gebruiker is geweest. De telefoonnummers (eindigend op [nummer10] en [nummer11] ), waarmee de appberichten op 4 en 9 juni 2021 zijn verzonden, kunnen weliswaar niet via het telefoonnummer-onderzoek worden gekoppeld aan verdachte, maar de rechtbank acht ook hier via het eerder genoemde schakelbewijs bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van deze telefoonnummers en dus de verzender is van de berichten op 4 en 9 juni 2021. Ook hier komt de inhoud van die berichten overeen met de berichten waarvan reeds is vastgesteld dat verdachte de verzender is geweest. Namelijk de vermeende relatie tussen [slachtoffer02] en [slachtoffer01] . Verder komen ook de woorden “bastaard”, “hoerenkind”, “doden” en “schieten” steeds terug. Bovendien is het nummer eindigend op [nummer11] hetzelfde telefoonnummer waarmee verdachte zijn zoons berichten heeft gestuurd en gebeld in de zaak met parketnummer 02/004856-22.
Dat de enveloppen met brieven aan zowel [slachtoffer02] als zijn buren van verdachte afkomstig zijn, leidt de rechtbank af uit het feit dat daarin een kopie van de eerste aangifte van [slachtoffer02] jegens verdachte zat. Het ligt niet in de rede dat iemand anders dan [slachtoffer02] en verdachte hierover kunnen beschikken. Dat verdachte zich op hinderlijke wijze heeft opgehouden voor de woning en in de straat van [slachtoffer02] , leidt de rechtbank verder af uit de aangifte en het feit dat op het moment dat [slachtoffer02] verdachte op 27 maart 2021 omstreeks 17:30 uur / 18:00 uur op straat bij zijn woning zag, ook de telefoon van verdachte blijkens de telefoongegevens een zendmast aanstraalde in de buurt van de woning.
Verdachte heeft [slachtoffer02] over een periode van meerdere maanden veelvuldig en met een variëteit aan gedragingen lastig gevallen. Op obsessieve en indringende wijze blijft hij hem allerlei nare verwijten maken. De inhoud en de strekking van die verwijten is steeds hetzelfde. Namelijk het willen doden van [slachtoffer02] en [slachtoffer01] wegens de vermeende relatie tussen hen. Verdachte lijkt het niet te kunnen verkroppen als er een andere man in haar leven is. Voorts is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van [slachtoffer02] is beïnvloed en dat hij hiervan veel last ondervindt. [slachtoffer02] en ook zijn gezin leven in angst en voelen zich onveilig. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer02] met het oogmerk hem te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 27 januari 2021 tot en met 7 april 2021 en 4 juni 2021 tot en met 9 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer02] .
feit 4 bedreiging [slachtoffer02]
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat in de ten laste gelegde periode de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen via appberichten jegens [slachtoffer02] zijn geuit. Het telefoonnummer eindigend op [nummer11] , waarmee appberichten aan [slachtoffer02] zijn gestuurd, is hetzelfde nummer waarmee verdachte zijn zoons berichten heeft gestuurd en gebeld in de zaak met parketnummer 02/004856-22. Hoewel de andere telefoonnummers (eindigend op [nummer10] en [nummer12] waarmee appberichten naar [slachtoffer02] zijn verzonden, niet direct aan verdachte kunnen worden gelinkt, acht de rechtbank via het eerder genoemde schakelbewijs ook bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van deze telefoonnummers en daarmee dus ook de verzender is van de berichten. Ook hier komt de inhoud van de appberichten overeen met de berichten waarvan reeds is vastgesteld dat verdachte de verzender is geweest. Namelijk over de vermeende relatie tussen [slachtoffer02] en [slachtoffer01] . Ook de woorden als “hoerenkind”, “bastaard”, “schieten” en “kogels” komen hier terug en uit de berichten blijkt dat verdachte het niet kan verkroppen wanneer zijn ex-vrouw een andere relatie heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij [slachtoffer02] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou uitvoeren. Dat sprake is van strafbare bedreigingen wordt overigens niet door de verdediging betwist. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer02] in de ten laste gelegde periode meerdere malen heeft bedreigd met de dood.
02/245399-22
feit 1 bedreiging [slachtoffer01]
De verdediging heeft bepleit dat de via e-mail verzonden berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten en heeft daartoe gesteld dat de vertalingen daarvan onbetrouwbaar zijn, omdat niet is komen vast te staan dat daarbij gebruik is gemaakt van een daartoe beëdigde vertaler.
Uit het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat bij de vertalingen gebruik is gemaakt van Acolad Webportal, voorheen Livewords Translations. De officier van justitie heeft aangevoerd dat via Google kan worden vastgesteld dat Acolad Webportal alleen gebruik maakt van beëdigde tolken. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De inhoud van de teksten en de vertalingen daarvan worden overigens ook niet door de verdediging betwist. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de klacht dat de verdediging de juistheid van de vertaalde berichten niet heeft kunnen controleren, al in een eerder stadium van het proces als onderzoekswens had kunnen worden ingediend. Het verweer wordt daarom verworpen. De vertaalde berichten kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [slachtoffer01] via het [e-mailadres01] de in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen heeft ontvangen. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte de verzender is geweest van deze bedreigingen. Verdachte heeft immers bekend dat hij haar in ieder geval een e-mail heeft gestuurd en het e-mailadres waarvan gebruik is gemaakt, is bij zijn voormalig werkgever Tempo Team bekend als het e-mailadres van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij [slachtoffer01] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou kunnen uitvoeren. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer01] op 12 juni 2022 meerdere malen heeft bedreigd met de dood.
feit 2 bedreiging [slachtoffer03]
De verdediging heeft bepleit dat de via Facebook Messenger verzonden berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten en heeft daartoe gesteld dat de vertalingen daarvan niet betrouwbaar zijn, omdat niet is komen vast te staan dat daarbij gebruik is gemaakt van een daartoe beëdigde vertaler.
Hoewel uit het dossier niet kan worden afgeleid of bij de vertaling gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de vertalingen te twijfelen. Zoals ook hiervoor reeds is overwogen wordt de juistheid van de teksten en de vertalingen niet door de verdediging betwist. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de klacht dat de verdediging de juistheid van de vertalingen niet heeft kunnen controleren, al in een eerder stadium van het proces als onderzoekswens had kunnen worden ingediend.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen omstreeks 7 april 2022 via Facebook Messenger jegens [slachtoffer03] zijn geuit. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bevestigd dat hij Facebook-contact heeft gehad met [slachtoffer03] . Ook hier acht de rechtbank mede via de constructie van het eerder genoemde schakelbewijs bewezen dat verdachte de verzender van de berichten is geweest, omdat de inhoud van de berichten overeenkomt met de berichten waarvan reeds is vastgesteld dat verdachte de verzender is geweest. Ook in deze berichten komt weer de vermeende relatie tussen [slachtoffer01] en “ [slachtoffer02] ” [slachtoffer02] terug en de woorden “hoer”, “kogels”, “doodmaken” en “bastaard”. Bovendien zijn de bedreigingen ook hier weer gericht aan een nieuwe man in het leven van zijn ex-vrouw ( [slachtoffer03] is haar nieuwe echtgenoot), wat verdachte kennelijk niet kan verkroppen.
Naar het oordeel van de rechtbank kon bij [slachtoffer03] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou uitvoeren. Dat er sprake is van strafbare bedreigingen is overigens ook niet door de verdediging betwist. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks 7 april 2022 [slachtoffer03] meerdere malen heeft bedreigd met de dood.
feit 3 vernielingen
Uit de aangifte van [slachtoffer01] leidt de rechtbank af dat op 4 juni 2022 vier autobanden en de achterbanden van drie fietsen zijn lek gestoken. Volgens [slachtoffer01] was duidelijk zichtbaar dat in alle banden een snee zat die met een scherp voorwerp moet zijn aangebracht. Getuige [slachtoffer03] heeft verklaard dat hij die nacht geluiden had gehoord en dat hij zag dat er een fiets was omgevallen. Toen hij deze ging rechtzetten, hoorde hij iemand in het Turks vloeken en zag hij verdachte met een mes in zijn handen staan. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan deze herkenning van verdachte door [slachtoffer03] . Uit de getuigenverklaring leidt de rechtbank voorts af dat [slachtoffer03] de situatie in eerste instantie niet aan [slachtoffer01] heeft verteld om haar niet ongerust te maken, maar pas nadat de buren de volgende ochtend bij hen aanbelden om te vertellen dat de autobanden waren lek gestoken. Dit maakt dat de rechtbank de getuigenverklaring dusdanig authentiek acht, dat zij op grond hiervan, in combinatie met de aangifte, wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte degene is geweest die de banden heeft lek gestoken met een mes.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/188570-21
1.
op 28 februari 2021 te Tilburg [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van [slachtoffer02] dreigend de woorden geuit - zakelijk weergegeven - “dat hij mij ( [slachtoffer02] ) zou laten schieten en zijn ex vrouw ( [slachtoffer01] ) zou laten schieten” en welke dreigende woorden waren gericht aan (het adres van) en bestemd voor [slachtoffer01] ;
2.
in de periode van 25 februari 2021 tot en met 1 juni 2021 te Tilburg wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door
- veelvuldig berichten te sturen via WhatsApp en TikTok en Instagram naar voornoemde [slachtoffer01] en diens familieleden en
- veelvuldig telefonisch contact te zoeken en trachten te zoeken met voornoemde [slachtoffer01]
met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
3.
in de periode van 27 januari 2021 tot en met 7 april 2021 en van 4 juni 2021 tot en met 9 juni 2021 te Krommenie wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer02] , door
- veelvuldig berichten via WhatsApp te sturen naar die [slachtoffer02] en
- brieven te sturen naar die [slachtoffer02] en diens buren en
- zich op hinderlijke wijze op te houden voor de woning en in de straat van die [slachtoffer02]
met het oogmerk die [slachtoffer02] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
4.
op tijdstippen in de periode van 4 juni 2021 tot en met 9 juni 2021 en op 26 juni 2021 te Krommenie [slachtoffer02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door berichten te sturen (onder andere) inhoudende de teksten in de Turkse taal
- “ ik zal jou en je geliefde afmaken pooier” en
- “ ik zal je anaal neuken, bastaard” en
- “ ik heet [verdachte01] , ik neuk en zal jou en jouw familie altijd blijven neuken. Ik zal je afmaken door in je hoofd te schieten, hoerenkind” en
- “ ik maak je af met kogels” en
- “ ik ga eerst jou afmaken“ en
- “ ik zal je afmaken als mijn jeugdliefde” en
- “ ik maak je af met kogels”;
02/004856-22
op tijdstippen in de periode van 14 november 2021 tot en met 15 november 2021 te Tilburg [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van [slachtoffer04] en [slachtoffer05] dreigend de woorden geuit middels meerdere spraakberichten en WhatsApp berichten in de Turkse taal - zakelijk weergegeven
- "... ik ben [verdachte01] niet als ik jouw geen kogelgek maak" en
- "... als ik geen kogels op hem/haar afvuur dan heet ik geen [verdachte01] " en
- "... hij/zij zal als een beest sterven" en
- " ik ga haar afmaken, zij gaat het zien" en
- "... anders ga ik haar dood maken, ik laat haar niet leven" en
- ".. zij wil dit, zij wil de kogel... maar ik kan haar neerknallen",
en welke dreigende woorden waren gericht aan en/of bestemd voor [slachtoffer01] ;
02/245399-22
1.
op 12 juni 2022 te Tilburg [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door e-mailberichten te sturen inhoudende de teksten:
- Luister naar mij, hoer. Ik zal vandaag die bastaard van jou, [naam01] en jou in een doodskist verzenden. ..., ik zal die hongerige bastaardhond van een [naam02] samen met [naam01] in een doodskist verzenden. Ik ga jou, [naam02] en [naam01] helemaal gek maken van de kogels. ... Jij bent een levende dode. ... Ik ben lafaard als ik je laat leven" en
- " de kogels zullen mijn huwelijksgeschenk voor jou zijn" en
- " ik ga je doodmaken, hoer";
2.
omstreeks 7 april 2022 te Tilburg [slachtoffer03] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door berichten te sturen via Facebook Messenger inhoudende de teksten:
- " ik ga de trekker ook bij jou overhalen" en
- " wanneer je het ziet, ga je dood" en
- " ik ga de trekker ook bij je dochter overhalen" en
- " ik ga jullie bedolven onder kogels" en
- " ik ga zowel jou, je dochter als die hoer doodmaken" en
- " jij bent dood" en
- " dat weet Allah, maar jij, je dochter en die hoer zullen sterven";
3.
op 4 juni 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk drie fietsen en autobanden, die aan [slachtoffer01] toebehoorden, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod ten behoeve van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . Daarnaast vordert de officier van justitie ten behoeve van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] het straat- en contactverbod ook op te leggen als vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 5 jaar, met bepaling dat per overtreding van deze maatregel één maand hechtenis wordt toegepast. Ten slotte vordert de officier van justitie te bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en subsidiair om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel, met aftrek en met oplegging van het gevorderde straat- en contactverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst feiten
Verdachte heeft zich verspreid over anderhalf jaar schuldig gemaakt aan verschillende nare strafbare feiten. Hij heeft zijn ex-vrouw [slachtoffer01] meerdere keren ernstig bedreigd en haar gedurende ruim drie maanden stelselmatig lastiggevallen. Verdachte heeft zijn ex-vrouw veelvuldig gebeld en haar en haar familieleden veelvuldig nare berichten met onder andere ernstige doodsbedreigingen gestuurd. Uit alle berichten komt naar voren dat hij het niet kan verkroppen als zijn vrouw contact of een relatie heeft met een andere man. Hij lijkt hier volledig door geobsedeerd. Ter bescherming heeft zijn ex-vrouw vanwege alle nare gebeurtenissen een Aware-systeem van de politie gekregen, maar verdachte is alleen maar steeds verder gegaan in zijn laakbare gedrag. Niet alleen zijn ex-vrouw, maar ook haar hele omgeving wordt door hem ernstig lastig gevallen en/of ernstig bedreigd. Zo ook haar jeugdvriend [slachtoffer02] en haar nieuwe man [slachtoffer03] . Zelfs de gezamenlijke kinderen van verdachte en zijn ex-vrouw worden door hem erin betrokken, waarbij hij ook hen dreigt dood te schieten als ze zijn berichten doorgeven aan de politie. Ook de buren van [slachtoffer02] hebben brieven van verdachte ontvangen. Daarnaast heeft verdachte fietsen en autobanden van zijn ex-vrouw vernield. De aan hem opgelegde contact- en locatieverboden ten behoeve van zijn ex-vrouw en [slachtoffer02] en de detentieperiodes wegens het meermalen overtreden daarvan hebben verdachte ook niet ervan weerhouden om op obsessieve wijze door te gaan met zijn gedrag. Hij heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vrouw, [slachtoffer02] en [slachtoffer03] . Zijn gedragingen waren voor hen uiterst onaangenaam en zeer beangstigend. Dat komt ook duidelijk naar voren uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer02] en de onderbouwing van de schadevordering van zijn ex-vrouw. Zo blijkt hieruit dat zij nergens meer naartoe durfde te gaan en zich gevangen voelde in haar eigen huis, terwijl verdachte degene is die dit veroorzaakte maar die wel vrij rondliep.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. In het nadeel van verdachte wordt meegewogen dat hij op 31 december 2020 ook al is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken voor het bedreigen van zijn ex-vrouw, en op 29 maart 2021 voor eenzelfde feit tot een gevangenisstraf van 19 dagen. Verder is hij op 10 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen wegens het overtreden van een gedragsaanwijzing. Er is dus sprake van recidive en ook is artikel 63 Sr van toepassing.
Reclasseringsrapport
Uit het reclasseringsrapport van 14 maart 2022 blijkt dat door de reclassering het recidiverisico hoog wordt ingeschat. Hoewel de reclassering gedragsbeïnvloeding en risicomanagement noodzakelijk acht, ziet zij gezien de houding van verdachte geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte bij een veroordeling een zo lang mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte weigert ieder contact waardoor er geen mogelijkheden zijn voor bescherming van aangeefster middels elektronische controle. De reclassering vindt het enorm zorgelijk en ziet torenhoge risico's, omdat verdachte volhardend is in zijn delictgedrag en aangeefster en hun kinderen niet met rust kan laten. De vraag is volgens de reclassering hoe lang het nog te accepteren is dat verdachte elk hulpverleningstraject weigert, contact met controlerende instanties zoals de reclassering uit de weg gaat en zich niets lijkt aan te trekken van opgelegde contactverboden. Aangeefster en hun kinderen hebben al aangegeven dat aangifte doen weinig zinvol is, omdat er toch niets verandert. De vrees voor een familiedrama wordt door diverse personen/instanties uitgesproken. Daarom heeft de reclassering geadviseerd verdachte desnoods te plaatsen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Toerekenbaarheid
Verdachte is onderzocht door gedragsdeskundigen van het PBC. Uit het rapport van het PBC blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Uit de observatie zijn geen aanwijzingen gekomen voor een actueel psychiatrisch toestandsbeeld als een psychotische stoornis, een stemmings- of angst- stoornis. Uit de beschikbare informatie komt een beeld naar voren van disfunctioneren op verschillende levensgebieden. De informatie is echter beperkt. Meerdere perioden en levensgebieden zijn niet goed in beeld gekomen. Ook is de informatie over de vroegere levensloop grotendeels van aangeefster afkomstig en niet nader geobjectiveerd. In hoeverre verslaving dan wel reële tegenslag een rol speelden in het disfunctioneren, is onbekend. Indien betrokkene aan het onderzoek had meegewerkt zou zeer waarschijnlijk persoonlijkheidsdiagnostiek centraal hebben gestaan.
In de beschikbare informatie zijn er meerdere aanwijzingen voor problemen in de emotie- en agressieregulatie. De ontstaansgeschiedenis en dynamiek van deze (veronderstelde) emotie/agressieregulatieproblemen hebben onderzoekers niet kunnen onderzoeken, waardoor zij geen uitspraken kunnen doen over de aard en ernst hiervan. Onderzoekers hebben ook onvoldoende zicht op het alcoholgebruik om hier diagnostische conclusies aan te verbinden. Derhalve is het onderzoek sterk ingeperkt door de weigering van betrokkene en hebben onderzoekers geen diagnostische conclusies kunnen trekken. De onderzoekers kunnen daarom ook geen advies uitbrengen over de mate van toerekenen van de ten laste gelegde feiten en eventuele interventies.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat de bewezen geachte feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gevangenisstraf
Gelet op het voorgaande, de ernst en de hoeveelheid van de feiten, acht de rechtbank de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en dat hij niet eens de moeite heeft genomen om naar de zitting te komen. Verdachte lijkt de ernst en het laakbare van zijn gedrag te bagatelliseren of niet in te zien, hetgeen de rechtbank veel zorgen baart. Zijn eerdere veroordelingen en schorsingen hebben kennelijk geen enkel effect op verdachte gehad. Daarom zal de rechtbank, conform het advies van de reclassering, verdachte uitsluitend afstraffen met een zo lang mogelijke gevangenisstraf. Daarvan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod ten behoeve van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , in de hoop dat dit verdachte ervan weerhoudt opnieuw dergelijke feiten te plegen. Om voldoende recht te kunnen doen aan de ernst van de feiten komt de rechtbank tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist, namelijk een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Gelet op het hoge recidiverisico zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaar verbinden.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v SrOok zal de rechtbank, gelet op de ernst, de hardnekkigheid van het gedrag van verdachte en het hoge recidiverisico, het contact- en locatieverbod ter bescherming van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] - overeenkomstig de eis - eveneens als een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen voor vijf jaar, met bepaling dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de feiten 1 en 2 in de zaak 02/188570-21 en voor het feit in de zaak 02/004856-22 van in totaal € 6.385,=, bestaande uit € 3.385,= aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade.
Omdat de benadeelde partij de hoogte van de door haar gevorderde materiële schade niet met stukken heeft onderbouwd, heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de rechtbank ter zitting verzocht om ten aanzien daarvan gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, omdat vast staat dat er verlies van inkomsten is geweest.
Ook heeft de raadsvrouw ter zitting de gevorderde schadevergoeding vermeerderd met een vergoeding voor feit 3 in de zaak 02/245399-22, waarbij ook is verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid van de rechtbank, omdat vast staat dat de banden zijn vernield en daardoor schade is geleden.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ter zake van het verlies aan inkomsten en het eigen risico. De omvang van de gevorderde schade is niet komen vast te staan, omdat deze schadeposten op geen enkele wijze met stukken zijn onderbouwd. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde schade ter zake van de auto- en fietsbanden zal de rechtbank een bedrag van € 425,00 toewijzen. Dit bedrag bestaat uit een naar billijkheid gemaakte schatting van de gemaakte herstelkosten (€ 35,00 per fiets x 3 fietsen en € 80,00 per band x 4 autobanden).
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het feit.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 3.000,= billijk. De rechtbank heeft onder meer acht geslagen op de lange periode waarover verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten, de indringendheid daarvan en dat hij het ook via hun gezamenlijke kinderen heeft gespeeld.
Wettelijke rente
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De wettelijke rente over de toegekende materiële schade van € 425,= zal worden toegewezen vanaf 4 juni 2022, de datum waarop deze schade is ontstaan. Voorts heeft de combinatie van meerdere feiten bijgedragen aan de toegekende immateriële schade van € 3.000,=. Voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, moet niet worden gekeken naar het moment waarop - met name - de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juni 2021. Er kan immers pas van belaging worden gesproken als sprake is van herhaaldelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer gedurende een bepaalde periode.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 31 december 2020, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/188570-21
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: belaging
feit 3: belaging
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
02/004856-22
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
02/245399-22
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer01], geboren op [geboortedag02] 1976, wonende aan de [adres01] te [plaats02] , en met
[slachtoffer02], geboren op [geboortedag03] 1973, wonende aan de [adres02] te [plaats01] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich niet zal bevinden in de
[adres01] te [plaats02] en in de [adres02] te [plaats01], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van deze verboden;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 jaar:
* op geen enkele wijze – direct of indirect via derden – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer01] en [slachtoffer02]en
* dat hij zich niet zal bevinden
in de [adres01] te [plaats02] en de [adres02] te [plaats01];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum duur van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 31 december 2020 is opgelegd in de zaak met parketnummer 02/324318-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 2 weken;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 3.425,=, waarvan € 3.000,= aan immateriële schade en € 425,= aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,= vanaf 1 juni 2021 en over € 425,= vanaf 4 juni 2022, beide tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen € 3.425,=, waarvan € 3.000,= aan immateriële schade (feit 1 en 2 van parketnummer 02/188570-21 en parketnummer 02/004856-22) en € 425,= aan materiële schade (feit 3 van parketnummer 02/245399-22), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,= vanaf 1 juni 2021 en over € 425,= vanaf 4 juni 2022, beide tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling
45 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2023.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.