ECLI:NL:RBZWB:2023:5382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
02/208118-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord/doodslag met veroordeling voor weigering bloedonderzoek

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en doodslag, alsook van het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 juli 2023, waarbij de officier van justitie vrijspraak voor poging tot moord bepleitte, maar de poging tot doodslag als bewezen achtte. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak van feit 1, stellende dat er geen opzet was op de aanrijding met het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er wel wettig bewijs was voor de aanrijding, maar dat dit niet overtuigend genoeg was om opzet te bewijzen. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord en doodslag, maar werd wel veroordeeld voor het niet meewerken aan een bloedonderzoek, wat resulteerde in een geldboete van € 1.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het eerste feit, maar wel voor het tweede feit, en dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/208118-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zaanstad
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. Tax en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 16 augustus 2022, al dan niet met voorbedachten rade, geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden, althans zwaar te mishandelen door met zijn auto op hem in te rijden en
feit 2:op 17 augustus 2022 geen medewerking heeft verleend aan een gevorderd bloedonderzoek.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord. De officier van justitie acht de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wel bewezen. Hij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat verdachte met aanmerkelijke snelheid op aangever (hierna: [slachtoffer] ) is ingereden, waardoor er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met een aanmerkelijke snelheid inrijden op een voetganger een aanmerkelijke kans op de dood geeft. Hoewel de exacte snelheid niet uit het dossier blijkt, wijst de officier van justitie erop dat getuigen hebben verklaard over het rijden met piepende banden en het gas geven door verdachte. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard door niet te remmen. Het onder 2 tenlastegelegde feit kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor feit 1 integrale vrijspraak bepleit. De voorbedachte raad kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat er geen sprake is geweest van kalm beraad bij verdachte. Bovendien heeft verdachte geen opzet gehad op een aanrijding met [slachtoffer] . Het is [slachtoffer] geweest die de confrontatie heeft gezocht met de auto van verdachte en verdachte heeft hem juist willen ontwijken. Voor het door verdachte bekende feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vrijspraak feit 1
Opzet wel wettig, maar niet overtuigend te bewijzen
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling op zitting vast dat een door verdachte bestuurde Ford Focus op 16 augustus 2022 rond 21:42 uur in aanraking is gekomen met [slachtoffer] met een dubbele beenbreuk van [slachtoffer] als gevolg. Dat gebeurde op het grote parkeerterrein van het Emmausplein in Sint Willebrord, dat is omgeven door winkels en een aantal straten. Ook de rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is af te leiden dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De vraag die ter discussie stond, is of verdachte opzet heeft gehad op het aanrijden van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank kan die opzet wel wettig, maar niet overtuigend worden bewezen. Alleen al om die reden zal verdachte integraal worden vrijgesproken van feit 1. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Twee scenario’s
[slachtoffer] en de meeste getuigen uit zijn vriendengroep verklaren bij de politie - kort samengevat - dat verdachte die avond bewust op [slachtoffer] is ingereden en kort daarvoor ook al bedreigingen had geuit tegen [slachtoffer] en zijn vriendengroep, die op het terras van de [naam café] aan het Emmausplein zaten. Verdachte zou onder andere hebben gedreigd het terras op te rijden. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op het terras al een klap van verdachte heeft gekregen en dat hij verdachte uit zelfverdediging een klap heeft gegeven toen die hem met een bierflesje wilde slaan. Hij is daarna een stukje achter verdachte aangerend. Bij de politie had [slachtoffer] al verklaard dat hij naar de auto van verdachte is gegaan toen verdachte teruggekomen was met die auto en dat hij toen heeft geprobeerd het portier te openen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij daarna op de weg stond tussen de parkeervakken in toen verdachte hem aanreed: [slachtoffer] zag de koplampen op zich afkomen en de auto heeft hem frontaal geraakt.
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat [slachtoffer] op het cruciale moment zijn agressie richtte op verdachtes auto en dat hij zelf kort daarvóór ook al door hem aangevallen was. Op zitting heeft verdachte - kort samengevat - verklaard dat hij eerder die avond door meerdere personen is geslagen en geschopt op het terras van de [naam café] en dat hij is achterna gezeten toen hij daarvan wegrende. Hij heeft toen de politie gebeld. Dat laatste wordt bevestigd door een proces-verbaal van bevindingen. Verdachte is even later afgezet op het Emmausplein om zijn auto op te halen die daar nog geparkeerd stond. Hij is weggereden en kort daarna teruggekomen, omdat hij ervan uit ging dat de door hem gebelde politie nog ter plaatse zou komen. Beide keren is hij kort gestopt ter hoogte van het terras van de [naam café] . Toen hij de laatste keer over het parkeerterrein verder reed, kwam [slachtoffer] naar hem toe en begon aan de deuren van zijn auto te trekken. Toen heeft verdachte een draaibocht gemaakt en toen hij die 360-gradendraai had gemaakt, stond van [slachtoffer] schuin rechts voor hem op een parkeerplaats. Van [slachtoffer] kwam zijn kant uit gerend en sprong naar zijn rijdende auto. Verdachte heeft toen nog een arm en schouder op de rechterkant van de voorruit van zijn auto gezien en is weggereden.
De camerabeelden en de getuigenverklaringen
In het dossier bevinden zich camerabeelden van een groot deel van het parkeerterrein en de aangrenzende winkels en straten. Daarop is het cruciale incident zelf niet te zien, maar wat er aan vooraf gegaan is grotendeels wel, inclusief een deel van de 360-gradendraai.
In samenhang met de overige inhoud van het dossier bevestigen die beelden een belangrijk deel van het door verdachte geschetste scenario: verdachte zat op het terras van de [naam café] aan een tafel waaraan ook twee andere mannen zitten, van wie één met een geel shirt. [slachtoffer] zit met zijn groepje vrienden aan een tafel ernaast. Omstreeks 21:25 uur staat de man met het gele shirt op en begint op verdachte in te slaan. [slachtoffer] staat dan ook op en slaat van achteren in op verdachte. Verdachte rent weg, waarna [slachtoffer] achter hem aan rent en hem nog meer slaat en ook schopt. Geweld van verdachte tegen [slachtoffer] heeft de rechtbank op de beelden niet gezien. Integendeel, de rechtbank heeft gezien dat verdachte bij het wegrennen een (bier)flesje naar rechts weggooit en niet naar achteren waar [slachtoffer] zich dan bevindt.
Als verdachte enige tijd later zijn auto heeft opgehaald en heel kort daarna weer naar het parkeerterrein komt rijden, staat hij even stil ter hoogte van het terras. Verdachte heeft op zitting toegelicht dat zijn motor toen uitviel, wat wordt ondersteund doordat op de camerabeelden te zien is dat de koplampen van zijn auto even lijken uit te gaan en dan weer op normale sterkte schijnen. Dat de neus van zijn auto richting het terras stond, zoals [slachtoffer] en meerdere getuigen hebben verklaard, is niet waar. De auto staat parallel aan het terras. Op dat moment loopt [slachtoffer] al naar het bestuurdersportier van de auto. Verdachte rijdt dan verder over het parkeerterrein en [slachtoffer] rent dan achter hem aan, waarna [slachtoffer] en de auto van verdachte uit beeld verdwijnen en vervolgens de 360-gradendraai van de auto is te zien.
Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat het steeds [slachtoffer] is geweest die geweld tegen verdachte gebruikte en de confrontatie met (de auto van) verdachte zocht voorafgaand aan het cruciale incident. Geweld door verdachte is op de beelden niet te zien. Daarnaast hebben [slachtoffer] en getuigen uit zijn vriendengroep onderling tegenstrijdig verklaard over de beweerdelijke uitlatingen door verdachte en de wijze waarop [slachtoffer] zou zijn aangereden. Bovendien heeft een aantal van hen - en ook [slachtoffer] - bij de rechter-commissaris op onderdelen weer anders verklaard dan bij de politie. Bij de bewijswaarde van de verklaringen van [slachtoffer] en verschillende getuigen uit zijn vriendengroep zijn daarom kritische kanttekeningen te plaatsen.
De schade aan de auto van verdachte
Tot slot is aan de auto van verdachte alleen schade geconstateerd aan de - vanuit de bestuurder gezien - rechterzijspiegel en op de rechterzijde van de voorruit. Die beperkte schade en de plaats ervan past naar het oordeel van de rechtbank bij het scenario van verdachte dat [slachtoffer] van rechts naar de auto is gesprongen. Bij een frontale aanrijding zoals door [slachtoffer] benoemd bij de rechter-commissaris zou naar het oordeel van de rechtbank normaliter meer schade - en op andere plekken op de auto -verwacht mogen worden, en ook meer en ander letsel bij [slachtoffer] . Daarvan blijkt niet uit het dossier. Naar op het wegdek aangetroffen sporen is geen nader onderzoek gedaan.
Conclusie
Zoals hiervoor overwogen, zijn er kritische kanttekeningen te plaatsen bij de bewijswaarde van de belastende verklaringen van [slachtoffer] en diverse getuigen uit zijn vriendengroep. Daartegenover wordt het door verdachte geschetste scenario over de aanloop naar het cruciale incident en het incident zelf ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Dat betekent dat er wel wettig bewijs is dat verdachte met opzet [slachtoffer] heeft aangereden, maar dat bewijs overtuigt de rechtbank niet.
Feit 2
Aangezien verdachte over het tenlastegelegde feit onder 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting d.d. 18 juli 2023;
  • Het proces-verbaal bevindingen van 17 augustus 2022 van [verbalisant 1] ;
  • Het proces-verbaal bevindingen van 17 augustus 2022 van [verbalisant 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 augustus 2022 te Breda, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Uitgaande van een bewezenverklaring van feit 1 primair, poging doodslag, en feit 2 vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 52 maanden met aftrek van voorarrest alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van feit 1, zodat duidelijk zal zijn dat de eis van de officier van justitie geen rol speelt bij het oordeel van de rechtbank over de strafmaat voor het wel bewezen verklaarde feit 2.
Verdachte heeft de dag na de aanrijding geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek om na te gaan of verdachte onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen. Hij heeft daarmee de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen, gefrustreerd.
De rechtbank heeft voor de strafoplegging aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het weigeren van een bloedonderzoek door de bestuurder van een motorvoertuig nemen die oriëntatiepunten een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van negen maanden als uitgangspunt.
Gelet op de ernst van de verweten gedraging acht de rechtbank de als uitgangspunt op te leggen geldboete van € 1.000,- passend en geboden. Nu verdachte ruim een jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor de verdenking onder feit 1 en daarvan wordt vrijgesproken, vindt de rechtbank het in deze zaak niet passend hem daarvoor nog een rijontzegging op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft ten aanzien van feit 1 een vordering ingediend van € 4.943,50 aan materiële schade en een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade die is geleden door zijn moeder en zus toen zij hem hebben moeten verzorgen vanwege zijn opgelopen letsel.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Alleen al om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Over de affectieschade van zijn moeder en zus merkt de rechtbank daarnaast nog op dat niet is gebleken dat de benadeelde partij gemachtigd was om namens hen die vordering in te dienen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
In het onderzoek van deze strafzaak is de auto van verdachte inbeslaggenomen, zijnde een grijze Ford met het [kenteken] .
De officier van justitie heeft gevorderd dat de auto verbeurd zal worden verklaard, omdat het strafbare feit ermee zou zijn begaan.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit is de door de officier van justitie gestelde grondslag van de gevorderde verbeurdverklaring komen te vervallen. De rechtbank zal daarom besluiten tot teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen auto.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Overtreding van artikel 163 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.000,-;
- beveelt dat bij niet-betaling van de geldboete
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 t/m 4;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.