ECLI:NL:RBZWB:2023:5380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
02-154731-22 (zaak A) en 02-192951-22 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrechtelijke uitspraak over poging tot doodslag en zware mishandeling met vrijspraak en schadevergoeding

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 18 juli 2023. De officier van justitie, mr. L. den Braber, beschuldigde de verdachte ervan [slachtoffer 1] te hebben geprobeerd te doden door hem met kracht tegen het hoofd en lichaam te schoppen, terwijl hij op de grond lag. Daarnaast werd de verdachte verweten een ruit van de woning van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te hebben beschadigd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] te schoppen, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, maar kreeg een jeugddetentie van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur.

In de zaak van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd een schadevergoeding van € 672,04 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van begeleiding voor de verdachte, die onder toezicht van de jeugdreclassering staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-154731-22 (zaak A) en 02-192951-22 (zaak B)
vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. L. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ten aanzien van zaak A
heeft geprobeerd [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] of het slachtoffer) te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met kracht tegen zijn hoofd en/of lichaam te schoppen dan wel dat hij [slachtoffer 1] samen met een ander heeft mishandeld;
ten aanzien van zaak B
een ruit van de woning van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft vernield of beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, getuigenverklaringen en de camerabeelden. Die beelden zijn gezien en spreken voor zich. Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, met geschoeide voet geschopt en gestampt tegen zijn hoofd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij denkt en hoopt dat het slachtoffer de schoppen hard heeft gevoeld en dat het hoofd de beste plek is. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Er is een kans op de dood als je daar hard tegen wordt getrapt. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard.
Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ruit van een woning heeft beschadigd. Verdachte heeft bekend dat hij een steen tegen de ruit van die woning heeft gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor schade ontstaat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt niet dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] had dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Op de twee filmpjes, die de advocaat samen met verdachte heeft bekeken, is volgens de verdediging te zien dat het gaat om relatief zachte trappen (zonder aanloop), die voor het grootste deel niet op het hoofd van het slachtoffer zijn. De kans op het intreden van de dood dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel lijkt daarmee nihil, mede omdat het slachtoffer zijn hoofd met zijn armen heeft beschermd. De verdediging wijst daarbij ook op het geringe letsel van [slachtoffer 1]. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling.
Voor wat betreft de in zaak B tenlastegelegde vernieling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
zaak A
De rechtbank heeft - evenals de officier van justitie en de verdediging die het niet nodig vonden de beelden ter zitting te laten tonen - bij de voorbereiding de twee in het dossier aanwezige filmpjes gezien. Vast staat dat verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl deze op de grond lag. Verdachte heeft dit schoppen ook bekend. De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair) of poging tot zware mishandeling (subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijk zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1].
Poging tot doodslag (primair)
Uit het dossier en de behandeling op zitting blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Ondanks de vaststelling dat verdachte, nadat [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, naar hem toe is gelopen en hem meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. Op de zich in het dossier bevindende beelden die door getuigen zijn gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank te zien dat verdachte [slachtoffer 1] eenmaal tegen zijn bovenlichaam en eenmaal tegen het hoofd schopt, maar is niet te zien of de overige schoppen ook tegen zijn hoofd zijn of dat deze tegen zijn lichaam zijn. Op grond van het dossier kan de rechtbank dus niet vaststellen hoe vaak en ook niet met welke kracht verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt. Ook wordt uit het dossier niet duidelijk of hij is geraakt op een plek die levensbedreigend zou kunnen zijn. Het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 1] kan om die reden niet bewezen worden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling (subsidiair)
Anders dan de raadsman van verdachte acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is ook hierbij niet gebleken. Door [slachtoffer 1] nadat hij in kwetsbare toestand op de grond lag met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd en tegen het bovenlichaam te schoppen bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval, echter wel een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen/op het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Dat geldt zeker ook voor het bovenlichaam waar zoveel kwetsbare organen en botten zitten. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat [slachtoffer 1] zijn hoofd met zijn armen beschermde maakt dit niet anders. Verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
zaak B
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit van de woning van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft beschadigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het met kracht gooien van een steen tegen een ruit, zoals verdachte heeft gedaan, deze op zijn minst beschadigd raakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zaak A subsidiair
op 20 juni 2022 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen/op het hoofd en het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak B
op 13 maart 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woning aan de [adres], die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van
6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder ook de voorwaarde dat hij moet meewerken aan het huidige behandeltraject vanuit Mindzorg. Zij heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet past bij de situatie. Verdachte heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis een jaar geleden aan alle voorwaarden gehouden. Hij is begeleid door de jeugdreclassering en heeft daarnaast therapie gevolgd. De verdediging heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Ten aanzien van de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan de behandeling door Mindzorg heeft zij opgemerkt dit een lastige te vinden. Verdachte is gemotiveerd om dit behandeltraject voort te zetten, maar de kans is groot dat hij - als het hem als keiharde voorwaarde wordt opgelegd - daar niet meer voor gemotiveerd is en hij zijn kont tegen de krib zal gooien.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer, terwijl deze weerloos op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd en het (boven)lichaam te schoppen. Verdachte is ‘helemaal los gegaan’. Het spreekt voor zich dat dit een buitengewoon gewelddadige actie is geweest van verdachte. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Het is heel zorgelijk dat verdachte geen spijt heeft van zijn handelen, omdat hij is uitgedaagd door het slachtoffer. Zelfs uitgaande hiervan had verdachte, toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, niet moeten handelen zoals hij heeft gedaan.
Verder heeft verdachte een ruit van een woning beschadigd door er een steen tegen aan te gooien, alleen omdat de eigenaar verdachte en diens vriend slecht heeft bejegend. Hij laat hiermee zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking met de politie is geweest vanwege een geweldsincident.
Door de Raad is op 17 maart 2023 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. De Raad maakt zich zorgen over de wijze waarop verdachte naar de delicten kijkt. Hij lijkt onvoldoende doordrongen te zijn van de ernst van met name het geweldsdelict en de gevolgen die het had kunnen hebben. Het is van belang dat hem andere oplossingen worden geleerd dan wietgebruik om zijn gedachten en gevoelens onder controle te krijgen. Daarnaast moet er worden ingestoken op het vergroten van zijn vaardigheden door het inzetten van prosociaal gedrag in risicovolle situaties. De Raad schat de kans op herhaling van delicten laag in. Hoewel de afgelopen periode een positieve ontwikkeling zichtbaar is, is deze nog pril. De Raad is van mening dat het huidige ingezette behandeltraject bij Mindzorg dient te worden voortgezet. Geadviseerd wordt om - als hij schuldig wordt bevonden - aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport, waaronder ook de voorwaarde dat hij moet meewerken aan het behandeltraject vanuit Mindzorg. Het is mooi dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is voor hulpverlening, maar het is noodzakelijk om ook te borgen dat hij de behandeling blijft volgen. Daarnaast adviseert hij een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hij adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verdachte staat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van de jeugdreclassering. De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat er bij verdachte een positieve ontwikkeling zichtbaar is. Hij is gestopt met het gebruik van verdovende middelen, woont bij zijn vader en op school gaat het redelijk. Door zijn stoornis zit hij vast in bepaalde denkpatronen en is het voor hem moeilijk om daaruit te komen. Hij heeft daar hulp bij nodig. Verdachte is gemotiveerd voor het behandeltraject bij Mindzorg. De afspraken komt hij meestal na. Een zorg is wel dat als hem deze behandeling als voorwaarde wordt opgelegd, de kans aanwezig is dat hij niet meer gemotiveerd zal zijn. Nadat de Raad in zijn rapport heeft opgeschreven dat verdachte moet meewerken, is geconstateerd dat hij zijn afspraken minder nakomt. Hij wil het zelf doen, maar het is wel belangrijk dat hij ook doorzet en afspraken nakomt, want anders heeft de behandeling geen zin. De jeugdreclassering kan zich voorstellen dat als voorwaarde wordt opgenomen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte moet meewerken aan het voortzetten van het behandeltraject bij Mindzorg. De jeugdreclassering kan zich verder vinden in het advies van de Raad.
De strafoplegging
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij zal mede om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten. Uitgaande van de LOVS-oriëntatiepunten voor jeugdigen is hiervoor een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enkele maanden op zijn plaats. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede dat hij nu op de goede weg lijkt te zijn, hier niet toe moet worden overgegaan. Dit past bij het uitgangspunt van jeugdrecht dat een sanctie pedagogisch dient te zijn. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten meer dan een jaar geleden zijn gepleegd. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie van 104 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan het huidige ingezette behandeltraject vanuit Mindzorg. Door en namens verdachte is tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij gemotiveerd is om dit traject in een vrijwillig kader te volgen en dat een gedwongen kader er zeer waarschijnlijk toe zal leiden dat hij niet meer gemotiveerd is. Door het niet opleggen van deze voorwaarde geeft de rechtbank verdachte een kans. Zij gaat er vanuit dat hij de afspraken met Mindzorg zal blijven nakomen, zoals ook door hem tijdens de zitting is toegezegd. Als hij deze niet nakomt heeft de jeugdreclassering de mogelijkheid om in te grijpen. De rechtbank is uitgegaan van een voorarrest van 14 dagen. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis als hij zich aan de voorwaarden houdt. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 100 uur opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Om te voorkomen dat alle kaders voor verdachte wegvallen en de kans op het weer gebruiken van geweld tegen een ander verder toeneemt zal de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, zoals bedoeld in artikel 77za Wetboek van Strafrecht nu hij al eerder een geweldsdelict heeft gepleegd hoewel dit toen met een voorwaardelijk sepot is afgedaan.

7.De benadeelde partij

7.1
De ingestelde vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in zaak A een schadevergoeding van
€ 1.384,96, waarvan € 384,96 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het materiële deel bestaat uit gemaakte kosten in verband met een (gedwongen) verhuizing (€ 312,92) en reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland en de zitting (€ 16,24 respectievelijk € 55,80).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade. Voor wat betreft de gevorderde materiële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat niet is vast te stellen of dit rechtstreekse schade is.
Voorts heeft de officier van justitie geadviseerd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Zij heeft aangevoerd dat het rechtstreekse verband tussen het geweldsincident en de (gedwongen) verhuizing ontbreekt. Voor wat betreft de reiskosten geldt dat deze onvoldoende zijn aangetoond. Ten aanzien van de immateriële schade is zij van mening dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De beoordeling van de toerekening van de mate van schuld levert een onevenredige belasting op voor het strafproces.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit in zaak A heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 72,04 zijnde de reiskosten (€ 16,24 naar Slachtofferhulp Nederland en € 55,80 naar de zitting). Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag, zoals gevorderd, vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ten aanzien van de reis naar Slachtofferhulp Nederland ontbreekt een datum. De rechtbank zal de datum van ondertekening van de vordering tot schadevergoeding, te weten 19 augustus 2022, aanhouden.
Gelet op de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte, te weten het tegen het hoofd en lichaam van de benadeelde partij schoppen, in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Eigen schuld kan onder omstandigheden leiden tot een correctie op een toe te kennen vergoeding van kosten. Verdachte heeft daarom verzocht. In deze zaak ziet de rechtbank geen redenen om het toe te wijzen bedrag te matigen vanwege eigen schuld van het slachtoffer. Verdachte is zelf ingegaan op de oproepen van het slachtoffer om te komen vechten. Nadat het slachtoffer door een ander was geslagen is hij op de grond gevallen. Vervolgens heeft verdachte hem geschopt en getrapt. Onder deze omstandigheden geweld gebruiken tegen iemand die weerloos op de grond ligt kan niet leiden tot medeschuld van het slachtoffer. De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het incident en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Zij stelt de hoogte van de vergoeding voor de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2022. Zij zal de vordering voor het overige afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de (gedwongen) verhuizing is de rechtbank van oordeel dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate, het bewezenverklaarde feit de verhuizing tot gevolg heeft gehad. Op basis van de processtukken en wat ter zitting hierover is besproken is onvoldoende informatie beschikbaar om causaal verband vast te stellen tussen de gevorderde kosten en het handelen van verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 672,04, waarvan € 72,04 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zoals hieronder in de beslissing vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partijen zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partij en geadviseerd door de officier van justitie, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in zaak A primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A, subsidiair:Poging tot zware mishandeling;
zaak B:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 104 (honderdenvier) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan het huidige ingezette behandeltraject vanuit Mindzorg en eventuele aanvullende noodzakelijk geachte hulpverlening gericht op het vergroten van zijn vaardigheden voor het inzetten van prosociaal gedrag in risicovolle situaties;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk;
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte tijdens de proeftijd geen verdovende middelen en/of alcohol mag gebruiken en moet meewerken aan urinecontroles wanneer en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 672,04 (zeshonderd tweeënzeventig euro en vier eurocent), waarvan € 72,04 (tweeënzeventig euro en vier eurocent) aan materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
* 19 augustus 2022 voor een bedrag van € 16,24 aan reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland;
* 18 juli 2023 voor een bedrag van € 55,80 aan reiskosten naar de terechtzitting;
* 20 juni 2022 voor een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade,
telkens tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (zaak A), € 672,04 (zeshonderd tweeënzeventig euro en vier eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de hiervoor genoemde data tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. G.E. van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2023.
Mrs. Toekoen en Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.