In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 7 juni 2022 tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) van 2 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 7 juni 2022, en het UWV had uiterlijk op 22 december 2022 moeten beslissen. Eiser heeft het UWV op 27 december 2022 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen, maar geeft het UWV vier maanden om een zorgvuldige heroverweging te maken, gezien de achterstand door een tekort aan verzekeringsartsen.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het UWV het griffierecht van € 50,- en een proceskostenvergoeding van € 418,50 aan eiser vergoeden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt het UWV op om binnen vier maanden een besluit op bezwaar bekend te maken. Eiser verzoekt ook om vergoeding van de bezwaarkosten, maar dit wordt afgewezen omdat er geen herroeping van het besluit heeft plaatsgevonden.