ECLI:NL:RBZWB:2023:5354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
C/02/406749 / FA RK 23-901
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Hopmans
  • mr. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van beide moeders over minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van twee moeders over hun minderjarige kinderen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van beide moeders te beëindigen, met als doel de stabiliteit en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeders, ondanks eerdere hulpverlening, niet in staat zijn gebleken om samen te werken in het belang van de kinderen. De kinderen hebben in het verleden veel onrust en spanning ervaren door de conflicten tussen de moeders, wat hun ontwikkeling heeft geschaad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag van beide moeders wordt beëindigd, en heeft Stichting Jeugdbescherming West Zeeland benoemd tot voogdes over de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/406749 / FA RK 23-901
datum uitspraak: 25 juli 2023

beschikking beëindiging van het gezag

in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
locatie Middelburg,
betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige01] ,geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedag01] 2007, hierna te noemen [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02] ,geboren in [geboorteplaats02] op [geboortedag02] 2009, hierna te noemen [minderjarige02] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:

[de moeder01] , hierna te noemen [de moeder01] ,

wonende te [plaats01] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,

[de moeder02] , hierna te noemen [de moeder02] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Middelburg,

[de pleegmoeder01] , hierna te noemen de pleegmoeder van [minderjarige02] ,

wonende te [woonplaats01] ,

[pleegouders01] , hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige01] ,

wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 23 februari 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- het emailbericht van de GI d.d. 19 juni 2023 met als bijlage een brief van [minderjarige02] .
Het verzoek van de Raad is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 20 juni 2023. Daarbij waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad, [de moeder01] en [de moeder02] , bijgestaan door hun advocaten, en de pleegouder(s) van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de GI.
De rechtbank heeft op 28 maart 2023 het keuzeformulier van [minderjarige01] retour ontvangen, waarop hij heeft aangekruist een gesprek te willen met de rechter. Op 16 juni 2023 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige01] gesproken. [minderjarige02] heeft haar mening kenbaar gemaakt aan de rechtbank in haar op 19 juni 2023 ingekomen brief.

De feiten

[de moeder01] en [de moeder02] zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum01] is de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum02] is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Uit [de moeder02] zijn tijdens het huwelijk met [de moeder01] de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige01] , geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedag01] 2007;
- [minderjarige02] , geboren in [geboorteplaats02] op [geboortedag02] 2009.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 oktober 2019 is doorhaling gelast van de aantekening in het gezagsregister dat [de moeder02] en mevrouw [de pleegmoeder01] gezamenlijk met het gezag zijn belast over [minderjarige01] en [minderjarige02] . Daarbij heeft de rechtbank in deze beschikking aangegeven te verstaan dat [de moeder01] en [de moeder02] het gezamenlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] uitoefenen.
Bij afzonderlijke beschikkingen van 4 maart 2020 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld van de GI tot 4 maart 2021. Tevens is ten aanzien van [minderjarige02] een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [de pleegmoeder01] , verleend tot 4 maart 2021 en ten aanzien van [minderjarige01] een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder met het gezag, te weten mevrouw [de moeder01] , tot 4 maart 2021.
Bij beschikking van 25 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd tot 4 maart 2022. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 4 maart 2021 en verlengd tot 4 maart 2022.
Bij beschikking van 3 maart 2023 zijn de voornoemde maatregelen ten aanzien van beide minderjarigen laatstelijk verlengd tot 4 september 2023.
Op grond van voornoemde machtigingen verblijft [minderjarige02] bij mevrouw [de pleegmoeder01] en [minderjarige01] bij [pleegouders01] .

Het verzoek

De Raad heeft de rechtbank verzocht om het gezag van [de moeder01] en [de moeder02] te beëindigen. Hij heeft daarbij het advies gegeven om Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te benoemen tot voogdes over [minderjarige01] en [minderjarige02] . De Raad heeft daarbij gevraagd om de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De Raad handhaaft zijn verzoek om het gezag ten aanzien van beide moeders te beëindigen. [minderjarige01] en [minderjarige02] kennen een belast verleden, waarbij de strijd tussen de moeders op de voorgrond staat. Zij hebben ieder op hun eigen manier hiervan last ondervonden en gaan hier inmiddels op hun eigen manier mee om. Het inzetten van hulpverlening heeft in de afgelopen jaren niet tot de gewenste verbetering geleid. De samenwerking tussen [de moeder01] , [de moeder02] en [de pleegmoeder01] verloopt nog altijd stroef. [de moeder02] vindt dat zij goed in staat is om invulling te geven aan haar rol als gezaghebbende ouder, maar het valt de Raad op dat de ouders nog steeds vooral naar elkaar wijzen en de verantwoordelijkheid voor de situatie die is ontstaan bij elkaar leggen. De ouders verliezen de belangen van de kinderen uit het oog en dit is geen sleutel tot succes. De Raad concludeert dat beide kinderen moeten blijven waar ze zijn en dat de aanvaardbare termijn om in onduidelijkheid te verkeren omtrent hun verzorging en opvoeding voor hen is verstreken. De situatie dient zoals die nu is geformaliseerd te worden. Indien de rechtbank het verzoek ten aanzien van de gezagsbeëindiging toewijst, adviseert de Raad de betrokken GI te benoemen als voogdes over de kinderen. Er is nog met regelmaat sprake van onrust binnen het systeem en het is voor beide kinderen van belang dat er een neutrale partij betrokken blijft om de opvoedsituatie van de kinderen zo rustig mogelijk te kunnen houden. De Raad merkt aanvullend op het zorgelijk te vinden dat zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] de huidige situatie – waarin zij geen dan wel een beperkt contact hebben met beide moeders – prima lijkt te vinden en het niet duidelijk is of zij dit vinden omdat het contact zo stroef verloopt of omdat zij bang zijn om opnieuw geconfronteerd te worden met contactverlies. De Raad vindt het belangrijk om daar zicht op te houden.
[de moeder02] voert verweer tegen het verzoek om haar gezag te beëindigen. Zij wil haar gezag behouden en stelt in dit kader dat haar situatie positief is veranderd. Zij erkent dat de kinderen veel hebben meegemaakt. Zeker op het moment dat relaties werden beëindigd hebben de kinderen veel meegekregen. [de moeder02] heeft destijds bewust afstand genomen van de situatie door Zeeland te verlaten. Het gaat inmiddels weer goed met [de moeder02] en zij heeft haar leven weer op de rit. Zij wil graag een rol in het leven van de kinderen en is voornemens om een verzoek tot omgang bij de rechtbank in te dienen. In het contact met [minderjarige01] merkt [de moeder02] dat hij opgroeit in een neutraal pleeggezin. Zij hoopt in de toekomst dit contact te kunnen uitbreiden. Ten aanzien van [minderjarige02] stelt [de moeder02] dat zij het gevoel heeft dat contactherstel uitblijft, omdat [de pleegmoeder01] haar hierin tegenhoudt. [de moeder02] ziet geen noodzaak om haar gezag te beëindigen. Zij heeft nooit zaken voor de kinderen belemmerd of haar medewerking geweigerd. Ook voelt zij zich prima in staat om haar gezag uit te oefenen. Zij wil graag vooruit kijken en staat open voor een samenwerking met de andere (pleeg)moeder(s). Bij afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging kan vanuit het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt worden aan het contactherstel, waarbij wel de rust en stabiliteit voor de kinderen behouden moet blijven.
[de moeder01] kan zich vinden in het verzoek van de Raad en het bijbehorend advies. Zij vindt het heel triest hoe de afgelopen jaren zijn verlopen en hoeveel last de kinderen ervan hebben ondervonden. [de moeder01] heeft regelmatig contact met [minderjarige01] en wil graag op geleide van [minderjarige02] werken aan een contactherstel met haar. [de moeder01] wil graag de band met haar kinderen behouden, maar beseft dat de strijd tussen de moeders en [de pleegmoeder01] schadelijk is voor hen. De deur zal altijd open blijven staan voor [minderjarige01] en [minderjarige02] en [de moeder01] vindt behoud van haar gezag daarbij niet per se nodig. [de moeder01] voorziet wel problemen als [de moeder02] haar gezag behoudt en [de moeder01] niet. [de moeder01] heeft er weinig vertrouwen in dat de ouders tot een samenwerkingsrelatie zullen komen en is bang dat zij dan door [de moeder02] volledig buiten spel zal worden gezet. Zij voert daartegen dan ook verweer.
De pleegmoeder van [minderjarige02] benoemt dat [minderjarige02] het goed doet op school. Zij is een echte puber, maar zit wel goed in haar vel. De pleegmoeder heeft het gevoel dat [minderjarige02] klem zit. In de afgelopen jaren is er zowel vanuit een vrijwillig kader als het gedwongen kader geprobeerd om de situatie tussen alle betrokkenen te verbeteren. Helaas is dit niet gelukt. De kinderen verblijven nu in een stabiele omgeving en ervaren rust. Op het moment dat [minderjarige02] contact wil met (één van) haar moeders, zal [de pleegmoeder01] dit niet in de weg staan. Zij acht wel van belang dat dit dan goed begeleid wordt en dat afspraken worden nagekomen, daar zij het lastig vindt om de teleurstelling en het verdriet bij de kinderen te zien op het moment dat een contactmoment niet doorgaat. [de pleegmoeder01] staat achter het benoemen van de GI als voogdes over de kinderen.
[minderjarige01] is volgens zijn pleegouders in de afgelopen jaren erg gegroeid. Eerder was hij bang om voor zichzelf op te komen, maar inmiddels weet hij goed wat hij wil en wat niet. De pleegouders vinden het belangrijk dat hij kan opgroeien in een stabiele omgeving en zij zijn goed in staat hem dit te bieden. Het is daarbij wel noodzakelijk dat duidelijk wordt wie verantwoordelijk is voor zaken rondom [minderjarige01] . Volgens de pleegouders moet dit een neutrale partij zijn zodat voorkomen wordt dat de pleegouders tussen de ouders in komen te staan. De pleegouders staan open voor het contact met beide moeders. Op dit moment is er geen contact met [de moeder02] , wel met [de moeder01] en [de pleegmoeder01] .
De GI staat achter het verzoek van de Raad. Er is geen communicatie tussen de verschillende ouders en zij zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en [minderjarige02] gezamenlijk op zich te nemen. Beide kinderen zijn eerlijk en open over het contact met hun ouders. [minderjarige01] vindt het fijn om met beide moeders contact te hebben. Het contact tussen hem en [de moeder02] is nog maar net opgestart. De GI ziet dat [minderjarige02] weinig vertrouwen heeft in beide moeders en dat [de pleegmoeder01] moeite heeft om daar stappen in te zetten. [minderjarige02] heeft besloten het voor nu te laten voor wat het is. De GI acht in het belang van de kinderen dat er een neutrale partij betrokken blijft om het contact op termijn te kunnen herstellen of te waarborgen. In de afgelopen jaren is het namelijk niet gelukt om een samenwerkingsrelatie tussen [de moeder02] , [de moeder01] en [de pleegmoeder01] tot stand te brengen. De GI heeft er weinig vertrouwen in als één van de moeders haar gezag behoudt, want dit zou de situatie vooral voor de kinderen erg ingewikkeld maken.
[minderjarige01] heeft in een afzonderlijk gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer zijn mening kenbaar gemaakt. [minderjarige01] vindt dat het goed met hem gaat. Hij is heel erg met zijn toekomst bezig en doet dan ook erg zijn best op school om goede cijfers te behalen. [minderjarige01] vond het in eerste instantie moeilijk om de overstap te maken naar het pleeggezin. Achteraf gezien is dit een goede beslissing geweest. [minderjarige01] heeft zijn draai gevonden in het pleeggezin en ervaart inmiddels veel meer rust. [minderjarige01] heeft af en toe contact met [de moeder02] en [de moeder01] en hij heeft geen contact met moeder [de pleegmoeder01] . Hij vindt het prima zoals het nu is. Hij wil graag uit de strijd van zijn ouders blijven. [minderjarige01] kan zich vinden in de gezagsbeëindiging en wil het liefst de pleegouders als zijn voogd, maar begrijpt het als de GI langer betrokken moet blijven.

De beoordeling

Brief [minderjarige02]
De rechtbank overweegt allereerst dat na de mondelinge behandeling de brief van [minderjarige02] , overgelegd door de GI en ingekomen op 19 juni 2023, haar ter kennis is gekomen. Weliswaar is deze brief niet besproken op de mondelinge behandeling en hebben partijen niet kunnen reageren op de inhoud van de brief, maar nu, zoals uit het navolgende volgt, de inhoud van deze brief in lijn is met hetgeen [minderjarige02] bij de Raad heeft verklaard, zal de rechtbank de brief bij haar beoordeling betrekken. Partijen worden hierdoor niet in hun belangen geschaad.
[minderjarige02] heeft in haar brief aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij op haar plek zit bij [de pleegmoeder01] . Zij ziet [de pleegmoeder01] als haar moeder. Hoewel ze wel eens onderling ruzie hebben, staat zij altijd voor haar klaar. [minderjarige02] vindt het voor nu prima zo. Zij weet dat zij altijd contact kan opnemen met [de moeder02] , maar zij laat dit nu voor wat het is. Ten aanzien van [de moeder01] schrijft [minderjarige02] dat zij nooit een band hebben kunnen opbouwen. [minderjarige02] heeft geen behoefte aan contact met haar. Zij wil lekker haar leven kunnen leiden zonder gedoe.
Gezag
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Niet is gebleken dat [de moeder02] en [de moeder01] het gezag over [minderjarige02] en [minderjarige01] misbruiken. Wel vindt de rechtbank dat er sprake is van de eerste grond voor de beëindiging van het gezag van beide ouders. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] namelijk geschaad als beide moeders hun gezag behouden. De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
[minderjarige02] en [minderjarige01] zijn geboren uit het huwelijk van [de moeder02] en [de moeder01] . Sinds de moeders uit elkaar zijn, hebben [minderjarige02] en [minderjarige01] veel meegemaakt. Zo zijn zij meermaals gewisseld van opvoedomgeving en hebben zij wisselende opvoeders gekend. Na de echtscheiding heeft [de moeder02] een relatie gekregen met mevrouw [de pleegmoeder01] . Uit deze inmiddels geëindigde relatie is [minderjarige03] geboren, het halfbroertje van [minderjarige02] en [minderjarige01] . [minderjarige02] is samen met [minderjarige03] blijven wonen bij mevrouw [de pleegmoeder01] , terwijl [minderjarige01] bij [de moeder02] is gaan wonen. In 2020 is [minderjarige01] vanuit de situatie van [de moeder02] geplaatst bij [de moeder01] . Omdat [de moeder01] vanwege mentale problemen niet langer voor [minderjarige01] kon zorgen, is destijds in overleg met de GI besloten dat hij verder zal opgroeien in een pleeggezin. Beide kinderen zijn in de afgelopen jaren veelvuldig belast met spanningen en onderlinge ruzies binnen dit gezinssysteem en hebben hierdoor veel onveiligheid ervaren. Dit heeft zich bij [minderjarige01] geuit in zorgen over zijn weerbaarheid en zijn identiteitsontwikkeling en bij [minderjarige02] in hevige gedragsproblemen. De spanningen binnen het systeem hebben er ook toe geleid dat [minderjarige02] en [minderjarige01] lange tijd geen contact hebben gehad met hun beide moeders. Ondanks de inzet van hulpverlening lukt het de moeders niet samen te werken en om tot afspraken te komen omtrent de verzorging en opvoeding van [minderjarige02] en [minderjarige01] . Zowel [de moeder02] als [de moeder01] heeft op een gegeven moment de keuze gemaakt om zich volledig terug te trekken uit het leven van [minderjarige02] en [minderjarige01] . Beide kinderen lijken zich inmiddels neer te leggen bij de situatie. [minderjarige02] zegt geen band te ervaren met [de moeder01] en heeft geen behoefte aan contact met haar. Wel heeft zij onlangs contact gezocht met [de moeder02] , maar dit heeft opnieuw onrust veroorzaakt waardoor dit niet verder van de grond is gekomen. [minderjarige01] heeft geen contact met mevrouw [de pleegmoeder01] en [de moeder01] en een beperkt contact met [de moeder02] . De onderlinge verhoudingen binnen het systeem zijn zodanig verstoord dat er in de afgelopen jaren een situatie is ontstaan waarin [minderjarige02] en [minderjarige01] geen onbelast contact kunnen hebben met de beide moeders. Deze situatie vormt naar het oordeel van de rechtbank een ernstige bedreiging voor de (identiteits-) ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] . Een onbelast contact met beide ouders is immers van cruciaal belang voor een dergelijke ontwikkeling.
Met dit oordeel komt de rechtbank vervolgens toe aan de vraag of de moeders in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding alsnog binnen een voor [minderjarige02] en [minderjarige01] aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vaststaat dat het de moeders nog altijd niet lukt om in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] met elkaar te communiceren en afspraken te maken. In de afgelopen jaren is zowel in het vrijwillig kader als vanuit de ondertoezichtstelling veel geprobeerd om tot verbetering van de onderlinge verhoudingen binnen het systeem te komen, waarbij de strijdbijl wordt begraven en alle betrokkenen zichzelf en elkaar een rol in het leven van de kinderen gunnen. Geconcludeerd moet worden dat dit niet is gelukt. Er is geen contact tussen [de moeder02] en [de moeder01] en beiden zijn nauwelijks bereikbaar voor de GI, waardoor de samenwerking moeizaam verloopt en er geen stappen kunnen worden gezet die in het belang van de kinderen nodig zijn. Zowel [de moeder01] als [de moeder02] geeft aan dat de houding en de opstelling van de ander haar ertoe heeft gedwongen om zich terug te trekken uit het contact met de kinderen. Hoewel [de moeder02] thans stelt haar gezag te willen behouden, heeft zij tijdens het raadsonderzoek nog aangegeven moe gestreden te zijn en zich te kunnen vinden in het verzoek en het advies van de Raad. Een deugdelijke motivering voor haar gewijzigde standpunt ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Het argument dat zij haar leven inmiddels op orde heeft en openstaat voor een samenwerking met [de moeder01] en de pleegouders acht de rechtbank te pril en onvoldoende onderbouwd en biedt volgens de rechtbank geen waarborg voor de toekomst. Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide moeders niet in staat om in onderling overleg en in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] beslissingen over hen te nemen en de verwachting bestaat niet dat dit op korte termijn alsnog zal veranderen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] verder wordt geschaad als beide moeders, of één van hen, het gezag over hen behouden en dat de aanvaardbare termijn van onzekerheid voor [minderjarige02] en [minderjarige01] over waar zij verder zullen opgroeien is verstreken. [minderjarige02] en [minderjarige01] wonen al meerdere jaren niet meer bij één van hun ouders. [minderjarige01] heeft inmiddels zijn draai gevonden in het gezin van [pleegouders01] en [minderjarige02] bij mevrouw [de pleegmoeder01] en zij lijken zich hier leeftijdsadequaat te ontwikkelen. De rechtbank acht in hun belang dat zij duidelijkheid krijgen omtrent hun perspectief. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voldaan is aan de vereisten zoals genoemd in artikel 1:266, eerste lid en onder a, BW, hetgeen leidt tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] is dat het gezag van beide moeders over hen wordt beëindigd. De rechtbank zal het hiertoe strekkende verzoek van de Raad daarom toewijzen.
Voogdij
Aangezien de beëindiging van het gezag van beide moeders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige02] en [minderjarige01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW te voorzien in de voogdij over [minderjarige02] en [minderjarige01] . Stichting Jeugdbescherming west Zeeland is naar het oordeel van de rechtbank de geëigende instelling om met de voogdij te worden belast, nu zij reeds betrokken is bij [minderjarige02] en [minderjarige01] en vanuit een neutrale positie tussen beide moeders, mevrouw [de pleegmoeder01] en de pleegouders van [minderjarige01] het beste in staat wordt geacht om de belangen van [minderjarige02] en [minderjarige01] te behartigen en beslissingen te nemen over zaken die in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk worden geacht. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden over [minderjarige02] en [minderjarige01] , zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes. Gelet op artikel 1:276 lid 1 BW zal de rechtbank beide moeders voorts veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind.
Uitvoerbaar bij voorraad
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Gezagsregister
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder02] , geboren te [geboorteplaats03] op [geboortedag03] 1963, en [de moeder01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedag04] 1972, over de minderjarigen [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats02] op [geboortedag02] 2019 en [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedag01] 2007;
benoemt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot voogdes over [minderjarige02] en [minderjarige01] ;
veroordeelt [de moeder02] en [de moeder01] tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Hopmans, kinderrechter, en mr. Kempen, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023 in aanwezigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.