ECLI:NL:RBZWB:2023:534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02/338557-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van verbalisanten met een klauwhamer

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van twee verbalisanten met een klauwhamer. De zaak werd behandeld op 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van de verbalisanten met de dood, wat plaatsvond op 16 december 2021 in Breda. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een klauwhamer op de verbalisanten afkwam, wat leidde tot een angstige situatie voor hen. De rechtbank achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat de verdediging geen verweer voerde tegen de beschuldigingen.

De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit plaatsvond. De officier van justitie had een hogere strafeis gedaan, maar de rechtbank vond de omstandigheden in het voordeel van de verdachte meewegen. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, de verbalisanten, die beiden een bedrag van € 600,- eisten. De rechtbank kende hen elk € 400,- toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de bedreiging. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen voor het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/338557-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee verbalisanten met de dood heeft bedreigd met een klauwhamer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . In hun processen-verbaal van bevindingen verklaren zowel [verbalisant 1] als [verbalisant 2] dat zij verdachte op hen af zagen rennen en dat verdachte hierbij een klauwhamer boven zijn hoofd had. Dit is ook te zien op camerabeelden die in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] zijn weergegeven. Beide verbalisanten verklaren dat dit een angstige situatie voor hen was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
De rechtbank stelt vast dat op 16 december 2021 de oudste zoon van verdachte bij zijn woning is aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 5] . Deze zoon van verdachte verzette zich hierbij tegen zijn aanhouding. Er ontstond een steeds meer gespannen situatie waarbij omstanders zich ook met de aanhouding gingen bemoeien. De jongste zoon van verdachte is enkele minuten later komen aanrijden en is op de verbalisanten afgelopen waarna er een escalatie heeft plaatsgevonden.
Bedreiging met de dood
Tijdens de escalatie is verdachte weggelopen en uit de camerabeelden blijkt dat hij zijn woning in is gelopen. Verdachte is vervolgens weer zijn woning uitgekomen met een klauwhamer in zijn handen. Zowel op basis van het proces-verbaal bevindingen van [verbalisant 3] van het uitkijken van de camerabeelden als de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] kan worden vastgesteld dat verdachte met deze klauwhamer, boven zijn hoofd geheven, op de verbalisanten is afgerend en hen tot twee meter is genaderd. De verbalisanten waren op dat moment nog doende met het onder controle krijgen van de zonen van verdachte en konden geen kant op en waren bang dat verdachte hen met de hamer op hun hoofd zou slaan. [verbalisant 2] heeft zich genoodzaakt gevoeld zijn vuurwapen ter hand te nemen. [verbalisant 1] heeft op dat moment zijn pepperspray gebruikt om verdachte op afstand te houden en heeft de noodknop ingeduwd.
Voor de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is deze situatie, waarbij verdachte met een hoog geheven klauwhamer op hen afsnelde en waarbij verdachte hen al dicht genaderd was van dien aard geweest dat er bij de verbalisanten een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden laten.
De rechtbank zal het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 december 2021, te Breda, [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door in tegenwoordigheid van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] een
klauwhamer ter hand te nemen en
die hamer omhoog te houden en met die hamer
in de richting van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] toe te lopen en
zich naar die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] te begeven;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte enkel een voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd. Verdachte heeft uit emotie gereageerd om zijn zonen te beschermen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee verbalisanten door op hen af te komen rennen met een opgeheven klauwhamer. Verdachte heeft een toch al explosieve situatie nog bedreigender gemaakt voor de verbalisanten die op dat moment zijn jongste en oudste zoon probeerden aan te houden. De bedreiging heeft veel impact gehad op de verbalisanten. Zo heeft [verbalisant 2] op het punt gestaan om zijn dienstwapen te gebruiken en heeft [verbalisant 1] uiteindelijk zijn pepperspray moeten gebruiken en de noodknop ingedrukt. Het betrof dan ook een voor de verbalisanten zeer angstige situatie waarbij zij, door het handelen van verdachte, hebben gevreesd voor hun eigen leven.
De rechtbank houdt rekening met het blanco strafblad van verdachte. Verdachte is, buiten het huidige incident, nog nooit met politie en justitie in aanraking gekomen. Hoewel het voorstelbaar is dat verdachte uit emotie en paniek heeft gehandeld, had verdachte een andere keuze moeten maken. De rechtbank zullen de omstandigheden, waaronder het feit heeft plaatsgevonden, wel in het voordeel van verdachte meewegen in de strafmaat.
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft als uitgangspunt voor een bedreiging met een slagwapen een taakstraf van 40 uur te gelden. De officier van justitie is tot een hogere strafeis gekomen gezien de strafverzwarende omstandigheden van een bedreiging van politieagenten. Gezien de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en gezien het feit dat verdachte first offender is acht de rechtbank een taakstraf van 40 uur, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering benadeelde partij van [verbalisant 2]heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend van € 600,-. [verbalisant 2] stelt dat verdachte door hem te bedreigen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verbalisant 2] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat [verbalisant 2] spanningsklachten heeft ervaren doordat hij door verdachte is bedreigd met een hamer en hij enige tijd slecht heeft geslapen. Hij dacht dat verdachte hem met de hamer zou gaan slaan. Gezien de aan de vordering gehechte jurisprudentie zal de rechtbank deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 400,-. Voor het overige deel zal de rechtbank [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 400,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 december 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag
7.2
De vordering benadeelde partij van [verbalisant 1]
heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend van € 600,-. [verbalisant 1] stelt dat verdachte door hem te bedreigen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verbalisant 1] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat [verbalisant 1] zich zeer ernstig bedreigd heeft gevoeld door verdachte en het incident nog meermaals door zijn hoofd heeft gespookt. Gezien de aan de vordering gehechte jurisprudentie zal de rechtbank deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 400,-. Voor het overige deel zal de rechtbank [verbalisant 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 400,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 december 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 400,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2] € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 400,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.