ECLI:NL:RBZWB:2023:5335

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
02-155457-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige met mes, vrijspraak poging moord

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 30 juni 2023. De verdachte had op 22 juni 2022 in Roosendaal het slachtoffer, een andere minderjarige, met een mes in de buik gestoken. De officier van justitie achtte poging tot moord niet bewezen, maar wel poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorbedachte raad en dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een vooropgezet plan en sprak de verdachte vrij van poging tot moord. Echter, de rechtbank concludeerde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen, waaronder vier perforaties in de dunne darm. De rechtbank legde een jeugddetentie op van zeven maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 5.885,04, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-155457-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [verdachte] 2006 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. B.P.A. van Beers, te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] al dan niet met een vooropgezet plan van het leven te beroven dan wel dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn buik te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een poging tot moord niet bewezen. Onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] neer te steken. Verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer] ), de verklaring van verdachte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de medische gegevens. Door met een mes in de buik van [slachtoffer] te steken had verdachte de opzet, in ieder geval het voorwaardelijke opzet, om hem te doden. Uit de medische gegevens is gebleken dat de wond in ieder geval 5 centimeter diep was en dat de dunne darm van [slachtoffer] op vier plaatsen was geperforeerd. Om deze verwonding toe te brengen kan het niet anders dan dat het lemmet van het mes lang genoeg was en dat er met zekere kracht is gestoken. Er is immers ook door de kleding van [slachtoffer] gestoken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van het met voorbedachte raad te pogen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Van een vooropgezet plan was immers geen sprake.
Ook is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft immers niet het opzet gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Uit het dossier volgt volgens de verdediging niet dat de verwonding bij [slachtoffer] zodanig was dat hij heeft moeten vrezen voor zijn leven. Niet elke steekverwonding in de buik veroorzaakt de aanmerkelijke kans op overlijden. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde verzoekt de verdediging eveneens verdachte vrij te spreken van de voorbedachte raad. Voor de bewezenverklaring van het overige subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 juni 2022 heeft er een incident plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Hierbij heeft verdachte [slachtoffer] geslagen nadat [slachtoffer] verdachte had vastgepakt en verdachte had geprobeerd los te komen. Verdachte is vervolgens weggefietst.
Verdachte heeft na het incident op 21 juni 2022 thuis een mes uit de keukenlade gepakt en heeft dit bij zich gedragen in zijn jaszak. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet veilig voelde. Hij heeft diezelfde avond om 22.09 uur op Google Maps gezocht naar de straat waar [slachtoffer] woonde en hiervan een screenshot gemaakt. Ook is verdachte die avond toegevoegd aan een groep op Snapchat waarin ook [slachtoffer] en drie andere jongens zaten. In deze groep zijn verschillende berichten verzonden vanaf 21 juni 2022 om 22:43 uur. Het laatste contact via Snapchat is geweest op 22 juni 2022 om 22:11 uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 juni 2022 omstreeks 22.45 uur op weg was naar een vriend. Deze vriend woont vlakbij [slachtoffer] . De kortste weg om naar zijn vriend te gaan was door de brandgang achter de woning van [slachtoffer] . Verdachte is in de brandgang [slachtoffer] , [getuige 2] en [getuige 1] tegengekomen. [slachtoffer] scheen met een lampje in de ogen van verdachte en zei iets tegen hem. Vervolgens stak verdachte [slachtoffer] in zijn buik met een mes. Hierna is verdachte weggerend.
[slachtoffer] had een steekwond in zijn buik. Na beoordeling van de ambulance is hij naar de Huisartsenpost gegaan en daar bleek de pincet tot zeker 5 centimeter in te brengen in de wond. [slachtoffer] is vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat zijn dunne darm op vier plaatsen was geperforeerd. [slachtoffer] is met spoed aan zijn letsel geopereerd en is gedurende vijf dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Voorbedachte raad
Voorbedachte raad houdt in dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan, noch dat hij heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Van een poging tot moord is dus geen sprake en de rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet
Evenmin staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte echt de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Van ‘vol’ opzet is dan ook geen sprake.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals de dood van het slachtoffer. Daarvoor is vereist dat verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou (kunnen) intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij is er geen grond om de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer] op een korte afstand in een (snelle) beweging in zijn buik heeft gestoken en dat dit met zodanige kracht is gegaan dat het mes door de kleding heen en met voldoende diepte het lichaam van [slachtoffer] in is gegaan om zijn dunne darm te raken, met als gevolg vier perforaties. Hieruit volgt dat met meer dan geringe kracht is gestoken.
Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik wordt gestoken – gelet op de zich in de buik bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandeling en de wijze waarop deze is verricht naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van het slachtoffer – dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 juni 2022 te Roosendaal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, in de buik, van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde uit zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte is toegevoegd aan een groep in Snapchat met [slachtoffer] en drie anderen. In deze groep werden berichten gedeeld waarin bedreigingen werden geuit en verdachte werd opgedragen geld te betalen en te verschijnen op een afspraak. Hij zou daar worden geslagen. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] tegen kwam in de brandgang stond hij ingesloten tussen [slachtoffer] , [getuige 2] en [getuige 1] . [slachtoffer] scheen met een lampje in zijn ogen en hij zag dat [slachtoffer] een beweging maakte. Verdachte dacht dat hij werd aangevallen met een mes.
Indien verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, verzoekt de verdediging hem te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. Die overschrijding is, gezien alle omstandigheden het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Hierbij moet rekening gehouden worden met het gegeven dat verdachte een autisme spectrum stoornis heeft en het hierdoor voor hem moeilijk is om emoties in te schatten. Als verdachte de situatie in de brandgang al verkeerd zou hebben ingeschat, is het alleszins aannemelijk dat dat komt door de stoornis in het autisme spectrum bij verdachte. Daar kan verdachte niets aan doen en het doorkruist niet zijn beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een situatie van noodweer of noodweerexces. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is geen sprake geweest op 22 juni 2022.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank heeft eerder overwogen dat er voorafgaand aan het feit op 22 juni 2022, een incident is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] op 21 juni 2022 waarbij verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. Uit het dossier blijkt eveneens dat er contact is geweest via Snapchat tussen in ieder geval verdachte en [slachtoffer] . De precieze inhoud van deze berichten is niet bekend, maar het is aannemelijk dat het een gevolg is geweest van het incident op 21 juni 2022. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij een mes uit de keukenlade heeft gepakt en bij zich heeft gestoken in de avond van 21 juni 2022, omdat hij zich niet veilig voelde.
Uit het dossier komt echter niet naar voren dat verdachte werd bedreigd met zodanig geweld dat gelijk te stellen is met het gebruiken van een mes.
Vervolgens hebben verdachte en [slachtoffer] elkaar ’s avonds op 22 juni 2022 in de brandgang achter het huis van [slachtoffer] getroffen. [slachtoffer] scheen daarbij met een lampje in de ogen van verdachte en zei tegen de verdachte: ‘moet ik jou nu slaan?’. Hierna stak verdachte [slachtoffer] in zijn buik.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] een beweging zou hebben gemaakt om iets uit zijn zak te pakken vindt geen steun in de bewijsmiddelen in het dossier. Ook blijkt niet uit het dossier dat verdachte werd aangevallen of dat hij niet weg had kunnen lopen. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zoals is aangevoerd door de verdediging, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.
Daar komt bij dat verdachte die betreffende dag het mes al de hele dag bij zich droeg en dat hij met dat mes in zijn zak ’s avonds is gaan wandelen richting zijn vriend. Hij heeft er voor gekozen om door de brandgang te lopen terwijl hij wist dat [slachtoffer] daar in de buurt woonde. Hij had immers de dag daarvoor nog Google Maps geraadpleegd en gezocht op de betreffende straat. Verdachte heeft dan ook zelf de keuze gemaakt om zich te begeven in die buurt waar de kans heel groot was dat hij [slachtoffer] zou tegenkomen. Hij heeft ook zelf de keuze gemaakt om een mes bij zich te dragen waardoor de mogelijkheid dat hij dit mes ook zou gebruiken aanwezig was. Tot slot heeft hij de mogelijkheid gehad om weg te lopen toen hij [slachtoffer] tegenkwam, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij is juist zelf de confrontatie aangegaan.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van zeven maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarden dienen bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), namelijk:
  • de meldplicht
  • dat verdachte zal blijven meewerken aan ambulante behandeling bij Trivers of een soortgelijke instelling;
  • dat verdachte zal meewerken aan een vervolgbehandeling bij Trivers of soortgelijke instelling als de Jeugdreclassering dat nodig acht.
Verder dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het [slachtoffer] te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat aan verdachte enkel een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd dient te worden met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Een contactverbod acht de verdediging niet noodzakelijk. Om aan het taakstrafverbod te voldoen, kan aan verdachte een jeugddetentie worden opgelegd welke gelijk is aan het voorarrest, namelijk twee dagen. Op deze manier wordt de ingezette stijgende lijn in de ontwikkeling van verdachte niet doorbroken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De ruzie die hij heeft gehad met [slachtoffer] op 21 juni 2022 is hier de aanleiding van geweest en is volledig uit de hand gelopen. Na de ruzie is verdachte toegevoegd aan een groep op Snapchat waarin verschillende berichten zijn verzonden. Verdachte heeft vanaf de avond na deze ruzie een mes bij zich gedragen omdat, zoals hij zelf verklaarde, hij zich niet veilig voelde.
Verdachte is vervolgens de dag daarna ’s avonds bewust gewapend met het mes op pad gegaan. Hij was op weg naar een vriend terwijl hij wist dat [slachtoffer] daar dichtbij in de buurt woonde. Dat verdachte zich door [slachtoffer] bedreigd voelde blijkt hier niet uit, want dan was hij wel uit de buurt van [slachtoffer] gebleven. Hij is juist zelf de confrontatie aangegaan met alle gevolgen van dien.
Verdachte heeft [slachtoffer] , met het mes dat hij bij zich droeg, gestoken, waardoor [slachtoffer] zeer ernstig gewond is geraakt. [slachtoffer] had een diepe steekwond in zijn buik. Op de huisartsenpost is geconstateerd dat de wond minimaal vijf centimeter diep was. Hierna is [slachtoffer] met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar bleek na onderzoek dat zijn dunne darm op vier plaatsen was geperforeerd. Hij is vervolgens met spoed geopereerd en heeft een periode van vijf dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Als gevolg van de darmperforatie heeft hij ook een buikvliesontsteking gekregen welke in potentie levensgevaarlijk is. Dit letsel is ontstaan door toedoen van verdachte.
Ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer] en zijn moeder en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding dat het feit zeer grote gevolgen heeft gehad en heeft voor [slachtoffer] en zijn familie. Niet alleen fysiek, maar ook psychisch ondervinden zij nog dagelijks de gevolgen van het handelen door verdachte.
De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De rechtbank maakt zich voorts grote zorgen. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten of bedreigingen met geweld, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich dan ook grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren, ook op steeds jongere leeftijd. In deze strafzaak was verdachte 15 jaar oud en het slachtoffer 14 jaar oud. De drempel om een mes mee te nemen blijkt niet hoog te zijn en het gebruik van dit wapen wordt vaak niet geschuwd om een ruzie met leeftijdsgenoten uit te vechten. Dit zorgt voor erg veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte heeft met zijn handelen totaal niet stilgestaan bij de levensgevaarlijke gevolgen voor het slachtoffer.
De persoon van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het adviesrapport van de Raad van 22 juni 2023 en hetgeen de vertegenwoordiger van de Raad ter terechtzitting over verdachte naar voren heeft gebracht.
De Raad heeft aangegeven dat bij verdachte sprake is van een autismespectrum stoornis. Deze diagnose is gesteld in 2015 en hiervoor is hij eerder onder behandeling geweest bij Trivers. Sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis wordt verdachte begeleid door de Jeugdreclassering en sinds september 2022 is hij weer onder behandeling bij Trivers. Er is bij verdachte een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) vastgesteld vanwege het steekincident en zijn detentie. Verdachte heeft hulp nodig bij het op een adequate wijze omgaan met zijn emoties. Verdachte heeft gewerkt aan verschillende doelen in het kader van zijn behandeling en hij zit nu in de fase om hetgeen hij heeft geleerd toe te passen in de praktijk. Verder is tijdens het onderzoek door de Raad gebleken dat het met verdachte op verschillende leefgebieden goed gaat. Hij heeft emotieregulatieproblemen, maar hij werkt hier hard aan en is hiervoor gemotiveerd. Verdachte wordt begeleid door de Jeugdreclassering en deze begeleiding verloopt goed. De Raad vindt een werkstraf en voortzetting van begeleiding vanuit de Jeugdreclassering het meest passend met een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. De Raad is zich ervan bewust dat verdachte na de inverzekeringstelling met PTSS is gediagnosticeerd en dat dit te maken had met zijn voorlopige hechtenis. Mocht verdachte nog een keer de fout in gaan dan zal op dat moment bekeken moeten worden of detentie passend is voor hem. Voor nu vindt de Raad de voorwaardelijke jeugddetentie passend, ervan uitgaande dat deze puur ingezet moet worden als stok achter de deur zodat verdachte niet opnieuw de fout in zal gaan.
De Raad adviseert aan verdachte op te leggen een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden:
  • de meldplicht;
  • dat verdachte zal blijven meewerken aan ambulante behandeling bij Trivers of een soortgelijke instelling;
  • dat verdachte zal meewerken aan een vervolgbehandeling bij Trivers of soortgelijke instelling als de Jeugdreclassering dat nodig acht.
De vertegenwoordiger van de Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte zich aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en heeft meegewerkt aan de begeleiding en hulpverlening. Verdachte maakt een positieve ontwikkeling door en is met zijn toekomst bezig. Het is van belang dat de behandeling door Trivers zal blijven doorlopen en dat er verder wordt gewerkt aan het herkennen van emoties bij hemzelf en bij anderen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het raadsrapport en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Daarbij laat de rechtbank in het bijzonder ook meewegen dat het gepleegde feit voor veel onrust in de maatschappij zorgt. Zoals reeds hiervoor is overwogen, brengen dit soort steekincidenten en wapenbezit onder jongeren een sterk gevoel van onveiligheid teweeg in de maatschappij.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat verdachte kwetsbaar is en dat zijn voorarrest hem zwaar is gevallen, is het feit te ernstig om af te doen met een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie. Daarnaast volgt de rechtbank de officier van justitie in haar redenering dat onvoldoende is komen vast te staan dat de PTSS-klachten van verdachte enkel een gevolg zijn van zijn voorlopige hechtenis. Het is voorstelbaar dat deze klachten ook mede veroorzaakt zijn door het plegen van het feit door verdachte en de periode dat hij vervolgens ontkende het feit te hebben gepleegd. Van een detentieongeschiktheid van verdachte is verder niet gebleken.
De rechtbank acht de straf zoals deze is geëist door de officier van justitie passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een jeugddetentie zal worden opgelegd voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal vijf maanden van die straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de Raad en daarbij de bijzondere voorwaarde dat een contactverbod zal gelden met het slachtoffer. Deze bijzondere voorwaarden zijn er om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat verdachte wordt begeleid en behandeld.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.829,52, waarvan € 1.079,52 materiële schade betreft en € 6.750,00 immateriële schade betreft, te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen opmerkingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Zij verzoekt deze vordering toe te wijzen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de materiële schade de gevorderde parkeerkosten moeten worden afgewezen, omdat hiervan geen bewijsstukken zijn overgelegd. Ten aanzien van de reiskosten is onvoldoende onderbouwd dat er op 28 en 29 juni 2022 dubbele reiskosten zouden zijn gemaakt en ook dienen de reis- en parkeerkosten na 15 juli 2022 te worden afgewezen omdat niet is gebleken dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het feit. Dit deel van de vordering dient te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ook de opgevoerde reis- en parkeerkosten van de overige gezinsleden dienen te worden afgewezen nu deze niet met stukken zijn onderbouwd.
De ziekenhuisdaggeldvergoeding dient te worden afgewezen. Uit niets blijkt dat de ouders diverse kosten hebben gemaakt in verband met de ziekenhuisopname.
Ook de kosten voor verpleging en verzorging dienen te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze kosten zijn niet onderbouwd en betreft geen rechtstreekse schade.
Ook de inkomensderving van de zus van [slachtoffer] betreft geen rechtstreekse schade en dient om die reden te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tot slot dient ook de post tevergeefs gemaakte kosten afgewezen te worden dan wel dient de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard. De kosten van het schooluitje zijn onvoldoende onderbouwd en het is niet aan verdachte toe te rekenen dat de politie de telefoon van [slachtoffer] nodig had voor onderzoek.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat deze aanzienlijk gematigd moet worden. Bij de hoogte van de vordering lijkt ten onrechte rekening gehouden te zijn met de aangezichtsverlamming die [slachtoffer] in februari 2023 heeft gehad. Daarnaast is er in de vordering geen rekening gehouden met de eigen gedraging van [slachtoffer] . Het is volgens de verdediging dan ook redelijk de vordering aan immateriële schade te matigen op grond van eigen schuld.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde
materiële schadeoverweegt de rechtbank als volgt.
Reis- en parkeerkosten voor behandelingen
De rechtbank acht ten aanzien van de gevorderde kosten een bedrag van € 121,04 toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de gemaakte reis- en parkeerkosten vanaf 11 februari 2023 een rechtstreeks verband houden met het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, zijn de overige gevorderde reis- en parkeerkosten naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het ziekenhuis betaald moet worden voor het parkeren.
Reiskosten- en parkeerkosten van gezinsleden
Gezien de ernst van het letsel en de jonge leeftijd van [slachtoffer] is het aannemelijk dat gezinsleden meermalen bij hem op bezoek zijn geweest in het ziekenhuis. Hierdoor hebben zij reis- en parkeerkosten moeten maken. Deze kosten zijn dan ook aan te merken als een rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde feit en komen daarom eveneens voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 144,00.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
Gezien de ernst van het letsel en de jonge leeftijd van [slachtoffer] is het aannemelijk dat de ouders de betreffende dagen in het ziekenhuis hebben doorgebracht. Hierdoor hebben zij kosten gemaakt in het ziekenhuis. De rechtbank acht het bedrag van € 31,00 per dag, in totaal € 155,00 billijk en zal dit deel van de vordering toewijzen.
Verpleging en verzorging
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de vrije tijd die de ouders hebben besteed aan de verzorging en verpleging van een kind een vergoeding op zijn plaats is. Daarbij is overwogen dat de rechter vrij is bij het bepalen van de omvang van deze vergoeding maar dat geen hogere vergoeding ter zake van verpleging en verzorging zal mogen worden toegewezen dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van professionele hulp. De omstandigheid dat de ouders als wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige wettelijk verplicht zijn hem of haar te onderhouden, staat niet in de weg aan vergoeding van deze schadepost. De benadeelde partij heeft deze kosten onderbouwd en het gevorderde bedrag van € 465,00 is naar het oordeel van de rechtbank billijk. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Inkomensderving zus [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De zus is immers niet de verzorgende ouder van [slachtoffer] . De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Tevergeefs gemaakte kosten
Schooluitje
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Telefoonkosten
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het is immers de politie die de telefoon van verdachte in beslag heeft genomen.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde
immateriële schadeoverweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van psychisch letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Anders dan de verdediging betoogt, is er gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank geen plaats voor het aannemen van ‘eigen schuld’ van het slachtoffer. Wel ziet de rechtbank gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade billijk.
Het voorgaande betekent dat in totaal een bedrag van € 5.885,04 voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 22 juni 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de primair ten laste gelegde poging tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 7 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstoppen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang als deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);’
- zal blijven meewerken aan ambulante behandeling bij Trivers of een soortgelijke instelling;
- zal meewerken aan een vervolgbehandeling bij Trivers of soortgelijke instelling als de jeugdreclassering dat nodig acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats 2] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.885,04 waarvan € 885,04 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.885,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Phillips en mr. Kruit, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.