ECLI:NL:RBZWB:2023:5333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
10209941 CV EXPL 22-3391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten uit zorgverzekeringsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01]. De vordering betreft de betaling van zorgkosten die VGZ heeft voorgeschoten en die voortvloeien uit een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen. De gedaagde is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, wat heeft geleid tot een beoordeling op basis van de ingediende stukken.

VGZ vorderde een bedrag van € 2.130,27, bestaande uit hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat de vordering verjaard zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn tijdig was gestuit door eerdere correspondentie van VGZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorg daadwerkelijk aan de gedaagde is verleend en dat de facturen die aan de vordering ten grondslag liggen, niet zijn betwist.

De rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen, met uitzondering van de acceptgirokosten, die onvoldoende onderbouwd waren. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 1.717,89, vermeerderd met wettelijke rente, en is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 793,24. De rechtbank heeft geoordeeld dat VGZ niet alle kosten van de gedaagde kan verhalen, gezien de onduidelijkheid die er bestond over de vordering bij de dagvaarding.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Borm en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10209941 CV EXPL 22-3391
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022 met de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging producties van 22 juni 2023 van VGZ;
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
[gedaagde01] is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
VGZ heeft met [gedaagde01] een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten.
2.2
VGZ heeft zorgkosten voorgeschoten en gefactureerd aan [gedaagde01] . De facturen dateren van de periode tussen 23 november 2011 en 15 juni 2019. De totale zorgkosten bedragen € 2.235,96. Ook heeft VGZ € 1,50 aan kosten voor een acceptgiro in rekening gebracht.
2.3
VGZ heeft [gedaagde01] al eerder gedagvaard in het kader van deze vordering. VGZ heeft de vordering destijds – om haar moverende redenen – beperkt tot een bedrag van € 500,00. Bij vonnis van 25 mei 2022 in zaaknummer 8861901 CV EXPL 20-3940 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan VGZ, te vermeerderen met rente. Daarna is door [gedaagde01] een bedrag van € 518,07 betaald.
2.4
Op 28 oktober 2022 is door de gemachtigde van VGZ een aanmaning verzonden naar [gedaagde01] voor het restant van de vordering. Dit heeft niet tot een betaling van [gedaagde01] geleid.

3.Het geschil

3.1
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 2.130,27, (bestaande uit € 2.237,46 aan hoofdsom, € 406,10 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 4,78 aan wettelijke rente, verminderd met de betaling van € 518,07), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde01] uit hoofde van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst verplicht is tot betaling van de kosten van het eigen risico en de eigen bijdrage en de kosten voor het gebruik van acceptgiro. [gedaagde01] is in gebreke gebleven met de betaling van het aan VGZ verschuldigde bedrag.
3.3
[gedaagde01] voert verweer en vraagt de kantonrechter om de vordering van VGZ af te wijzen en VGZ te veroordelen in de proceskosten. [gedaagde01] voert daartoe het volgende aan.
Volgens [gedaagde01] is de vordering van VGZ verjaard, zodat VGZ daar geen aanspraak meer op kan maken. De oudste factuur dateert uit 2011. Er hebben nooit stuitingshandelingen plaatsgevonden. Verder voert [gedaagde01] aan dat hij de vordering niet kan controleren. In het verleden heeft hij van verschillende deurwaarders al verschillende vorderingen ontvangen die betrekking hebben op zijn schuld bij VGZ. [gedaagde01] heeft ook al verschillende betalingen gedaan. Hij heeft eerder om opheldering over de totale schuld gevraagd, maar zowel de deurwaarders als VGZ konden die niet geven. Tot slot vraagt [gedaagde01] zich af of de facturen zien op zorg die aan hem is verleend of aan zijn ex-partner, waarvan hij in 2015 is gescheiden.

4.De beoordeling

4.1
Het beroep van [gedaagde01] op verjaring slaagt niet. [gedaagde01] is al eerder veroordeeld tot gedeeltelijke betaling van dezelfde facturen. In het eindvonnis van 25 mei 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat in rechte is komen vast te staan dat [gedaagde01] brieven van VGZ van 9 september 2016, 7 oktober 2016, 12 mei 2017 en 6 juni 2017 heeft ontvangen en dat daarmee de verjaring van de totale vordering tijdig is gestuit. De kantonrechter zal daar in deze procedure dan ook vanuit gaan. Verder volgt uit de door VGZ in het geding gebrachte stukken dat er op 29 januari en 22 maart 2020 aanmaningen zijn verstuurd naar [gedaagde01] . De ontvangst van deze brieven is door [gedaagde01] niet betwist. Vanaf 22 maart 2020 is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen, waarbinnen de onderhavige dagvaarding is uitgebracht. De vordering is dus niet verjaard.
4.2
De kantonrechter kan zich goed voorstellen dat de vordering voor [gedaagde01] aanvankelijk onduidelijk was. VGZ heeft deze onduidelijkheid echter weggenomen door, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, aanvullende stukken in het geding te brengen. Uit de overgelegde facturen volgt om welke zorg en welke kosten het gaat. Ook volgt hieruit dat de zorg aan [gedaagde01] zelf is verleend en dus niet, zoals hij zich afvroeg, aan zijn ex-partner. Als gevolg van het niet-verschijnen van [gedaagde01] ter zitting staan deze feiten als zijnde onweersproken vast.
4.3
Het voorgaande leidt ertoe dat de hoofdsom wordt toegewezen, met uitzondering van de acceptgirokosten van € 1,50. Dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen als zijnde onvoldoende onderbouwd. VGZ baseert deze vordering op artikel 3.4.3 van de polisvoorwaarden die tussen partijen zouden gelden, maar zij heeft deze voorwaarden niet in het geding gebracht.
4.4
VGZ maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat het toepasselijke wettelijke tarief van de incassokosten niet in de aanmaning van 22 maart 2020 is vermeld. De aanmaning voldoet daarmee niet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.5
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom van € 1.717,89 (€ 2.237,96 verminderd met € 1,50 en de betaling van € 518,07) vanaf de vervaldata van de facturen.
4.6
Hoewel [gedaagde01] de partij is die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, acht de kantonrechter het niet redelijk om [gedaagde01] de volledige proceskosten van VGZ te laten betalen. Er mag van VGZ verwacht worden dat zij haar vordering en de grondslag daarvan bij dagvaarding helder presenteert. Het had dan ook op de weg van VGZ gelegen om de facturen die ten grondslag liggen aan haar vordering al bij de dagvaarding in het geding te brengen. Doordat zij dit heeft nagelaten, was het voor [gedaagde01] onduidelijk waar de vordering tegen hem uit bestond. Om deze reden is de kantonrechter overgegaan tot het houden van een mondelinge behandeling. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft VGZ pas duidelijkheid gegeven over de inhoud van de vordering. Om die reden acht de kantonrechter het redelijk om de kosten van de mondelinge behandeling voor rekening van VGZ te laten komen.
De proceskosten worden tot op heden dus als volgt begroot:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
199,00
(1,00 punten × € 199,00)
- nakosten
99,50
(0,50 punten × € 199,00)
Totaal
793,24

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 1.717,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot de dag van volledige voldoening;
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van € 793,24, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde01] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.