In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd aan belanghebbende, die in Duitsland woont. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op een hogere aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning.
De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van meer dan 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende is gehuwd in gemeenschap van goederen en woont samen met haar echtgenoot in Duitsland. De woning is gefinancierd met een hypothecaire lening en kwalificeert als eigen woning volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank concludeert dat belanghebbende slechts recht heeft op een aftrek van 50% van de negatieve inkomsten uit eigen woning, omdat zij en haar echtgenoot ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn tot de woning.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de aanslag heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet kan aantonen dat haar echtgenoot ook als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking niet verder worden verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.