ECLI:NL:RBZWB:2023:532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02/338556-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van verbalisanten met taakstraf als gevolg

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 december 2021 twee verbalisanten heeft mishandeld. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Breda, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. D. Stoof, werd aangeklaagd door de officier van justitie mr. E.E. de Feijter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na de aanhouding van zijn broer, de verbalisanten heeft aangevallen door hen te slaan en vast te pakken. De rechtbank achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte de verbalisanten tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie heeft aangevallen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uur, rekening houdend met zijn blanco strafblad en jonge leeftijd. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de verbalisanten, voor de geleden schade door de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen ambtenaren in functie en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/338556-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee verbalisanten heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het tenlastegelegde feit met uitzondering van het bij de keel grijpen van [verbalisant 1] hetgeen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
De rechtbank stelt vast dat op 16 december 2021 de broer van verdachte bij zijn woning is aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 1] . Verdachte is enige minuten na de aanhouding van zijn broer aan komen rijden en zag dat zijn broer werd aangehouden. Verdachte is uit zijn auto gestapt en op de politieagenten afgelopen.
Mishandeling
Uit de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] blijkt dat verdachte op hen af is komen lopen en hierbij direct [verbalisant 1] een aantal vuistslagen tegen zijn helm heeft gegeven alsmede hem door het open vizier van zijn helm heeft geslagen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat eveneens voldoende wettig en bewijs in het dossier voorhanden is voor het bij de keel pakken van [verbalisant 1] . [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben immers in hun proces-verbaal van bevindingen beschreven dat [verbalisant 1] , nadat hij was geslagen, vervolgens door verdachte is vastgepakt bij zijn keel in een wurggreep en door verdachte naar achteren is getrokken. [verbalisant 1] is hierna op zijn stuitje gevallen. Verdachte heeft vervolgens zijn focus gelegd op [verbalisant 2] en is op hem afgelopen. Verdachte heeft [verbalisant 2] tegen zijn borst geslagen, hem vastgepakt en geduwd. Zulks blijkt uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft mishandeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 december 2021, te Breda, twee ambtenaren, te weten twee hoofdagenten van politie Zeeland - West-Brabant ( [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen met kracht met gebalde vuist slaan tegen het gezicht en hoofd en de bril van die [verbalisant 1] en het met kracht die [verbalisant 1] bij diens keel in een wurggreep vastpakken en vasthouden en met kracht) naar achteren trekken van die [verbalisant 1] waarna, die [verbalisant 1] met diens stuitje tegen de grond is gevallen en eenmaal, met kracht met gebalde vuist slaan tegen de borst van die [verbalisant 2] en vastpakken van die [verbalisant 2] en duwen tegen het lichaam van die [verbalisant 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar gezien het door verdachte toegepaste forse geweld jegens de verbalisanten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte is geconfronteerd met de situatie rondom zijn broer en de bedoeling had om de situatie tot rust te brengen. Mede gezien het feit dat verdachte first offender is dient er aan hem enkel een taakstraf te worden opgelegd van 40 uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de ernstige mishandeling van twee verbalisanten. Verbalisanten die op dat moment bezig waren met de aanhouding van de broer van verdachte en werden geconfronteerd met verdachte die hen uiterst agressief bejegende. Verdachte is op de verbalisanten afgestormd en heeft een van de verbalisanten dermate hard geslagen dat hij, ondanks het dragen van een motorhelm, enkele momenten buiten bewustzijn is geweest. Ook heeft hij deze verbalisant bij de keel gepakt. Ook een andere verbalisant is door verdachte hard op zijn borst geslagen en geduwd. De verbalisanten voelden zich ernstig bedreigd door het voortdurende geweld van verdachte en een van de verbalisanten heeft zelfs overwogen om een waarschuwingsschot te lossen. Het gedrag van verdachte heeft de toch al explosieve situatie ter plaatse bovendien nog meer laten escaleren. Verdachte heeft door het toepassen van fors geweld de verbalisanten belemmerd in hun werkzaamheden en hun lichamelijke integriteit in ernstige mate aangetast.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij een nagenoeg blanco strafblad heeft en nog nooit voor geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank houdt tevens rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Verdachte heeft ter zitting bovendien deels blijk gegeven van een inzicht in zijn handelen door excuses te maken aan een van de aanwezige verbalisanten.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf verder acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten indiceren bij een mishandeling met enig lichamelijk letsel een geldboete van 750 euro. Met de officier van justitie is de rechtbank het eens dat gezien de mate van geweld die is toegepast jegens de verbalisanten geen geldboete dient te worden opgelegd maar een taakstraf. Gezien het feit dat verdachte first offender is zal de rechtbank naast een taakstraf geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en de door de officier van justitie gevorderde taakstraf matigen. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 100 uur, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering benadeelde partij van [verbalisant 1]
heeft een vordering benadeelde partij ingediend van een bedrag van in totaal
€ 2.718,70 bestaande uit een materiële schadevergoeding van € 734,- aan kosten huishoudelijke hulp en een immateriële schadevergoeding van € 1.984,70.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte door zijn handelingen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [verbalisant 1] en mitsdien onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zodat hij recht heeft op vergoeding van zijn schade als gevolg daarvan, voorzover deze schade in voldoende causaal verband staat met het feit en voldoende aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank is ten aanzien van de door [verbalisant 1] gevorderde materiële schade van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verbalisant 1] materiële schade heeft geleden in de vorm van kosten huishoudelijke hulp. Gezien het letsel van [verbalisant 1] acht de rechtbank het aannemelijk dat [verbalisant 1] vier weken zwaar beperkt is geweest om huishoudelijke taken uit te voeren en dat zijn aandeel in het huishouden is overgenomen door familieleden. Indien familieleden huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer over moeten nemen die het slachtoffer niet meer kan verrichten en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, heeft het slachtoffer aanspraak op vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp. Aan deze aanspraak staat niet in de weg dat, zoals door de verdediging is betoogd, deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door familieleden die daarvoor geen kosten bij hem in rekening brengen. Voor de begrote schadepost heeft [verbalisant 1] aansluiting gezocht bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad. De rechtbank gaat dan ook uit van de toepasselijkheid van deze richtlijn en zal de door [verbalisant 1] gevorderde materiële vergoeding van € 734,- toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verbalisant 1] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat [verbalisant 1] nog acht weken last heeft gehad van hoofdpijn en enige tijd slecht heeft geslapen. De rechtbank acht een bedrag van € 1.200 aan immateriële schade billijk, gelet op de bij de vordering gevoegde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2019 waarin een dergelijk bedrag aan immateriële schadevergoeding werd toegewezen in een gelijksoortige casus. Voor het overige deel zal de rechtbank [verbalisant 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 1.934,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 december 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag.
7.2.
De vordering benadeelde partij van [verbalisant 2]
heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend van € 600,-. Hij stelt dat verdachte door hem te mishandelen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte door zijn handelingen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [verbalisant 2] en mitsdien onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zodat hij recht heeft op vergoeding van zijn schade als gevolg daarvan, voorzover deze schade in voldoende causaal verband staat met het feit en voldoende aannemelijk is gemaakt.
In de toelichting op de vordering benadeelde partij stelt [verbalisant 2] dat hij pijnklachten aan zijn vinger en een oppervlakkige verwonding aan zijn been heeft overgehouden aan de mishandeling door verdachte. Tevens heeft [verbalisant 2] door het gehele incident (waarbij ook de broer en vader van verdachte betrokken waren) enkele dagen slecht geslapen en heeft het gehele incident ook impact gehad op zijn gezin. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verbalisant 2] is geduwd door verdachte en dat [verbalisant 2] zijn wapenstok heeft moeten gebruiken. Hoewel het aannemelijk is dat door de gedragingen van verdachte enig letsel is ontstaan bij [verbalisant 2] kan de rechtbank niet vaststellen dat het volledige letsel van [verbalisant 2] in rechtstreeks verband staat met de mishandeling door verdachte. Zulks geldt ook voor de overige immateriële schade gezien het feit dat hier ook de handelingen van de broer en vader van verdachte in zijn betrokken. Gezien het feit dat de gedragingen van verdachte slechts gedeeltelijk in causaal verband staan tot de schade van [verbalisant 2] zal de rechtbank dan ook slechts een deel van de vordering van [verbalisant 2] toewijzen. De rechtbank zal de vordering van [verbalisant 2] toewijzen tot een bedrag van € 200,-
Voor het overige deel zal de rechtbank [verbalisant 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 200,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 december 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 1934,- waarvan € 734,- aan materiële schade en € 1200,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] € 1.934,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 29 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 200,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2] € 200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.