ECLI:NL:RBZWB:2023:5317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/410914 / JE RK 23-1101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de tante van de minderjarige, mevrouw [tante01]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige op 28 juni 2023 in een kindgesprek is gehoord. De moeder van de minderjarige heeft de beschuldigingen van mishandeling door de minderjarige ontkend, maar de kinderrechter heeft ernstige zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van de minderjarige bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige is, wat de noodzaak voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing rechtvaardigt. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 21 september 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de tante eveneens verlengd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nader onderzoek moet plaatsvinden naar de opvoedsituatie van de minderjarige en de mogelijkheden voor zijn verblijf.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/410914 / JE RK 23-1101
Datum uitspraak: 30 juni 2023
nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

Het nadere procesverloop

Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- het verweerschrift van de moeder van 27 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 28 juni 2023.
Op 30 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Gehoord zijn:
- mr. Yeral, die namens de moeder is verschenen en heeft waargenomen voor mr. Van Beers,
- een medewerkster van de Raad,
- een medewerkster van de GI.
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de Raad te praten tijdens een kindgesprek op 28 juni 2023. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 21 juni 2023 is [minderjarige01] met spoed voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 5 juli 2023. Ook heeft de kinderrechter bij deze beschikking een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de tante vaderszijde, te weten mevrouw [tante01] , verleend tot (eveneens) 5 juli 2023. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden.
[minderjarige01] verblijft op grond van voormelde machtiging op dit moment bij zijn tante mevrouw [tante01] (hierna tante).

Het verzoek

Ter beoordeling ligt voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 21 juni 2023 zou moeten worden herroepen.
Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de tante voor de periode van 5 juli 2023 tot 21 september 2023.

De standpunten

De medewerkster van de Raad heeft, onder verwijzing naar het verzoekschrift en het daarvan deel uitmakende raadsrapport, tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige01] dringend en onverwijld noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige01] weg te nemen. [minderjarige01] heeft op 21 juni 2023 tegenover de politie en Veilig Thuis verklaard dat hij in de avond van 20 juni 2023 door zijn moeder is mishandeld. De moeder zou [minderjarige01] bij de keel hebben gegrepen en een schroevendraaier in zijn been hebben gestoken. Het waargenomen letsel komt, volgens de forensisch arts, overeen met het verhaal van [minderjarige01] . Ook is er meer letsel zichtbaar. [minderjarige01] heeft daarover aangegeven dat hij al langer door zijn moeder en stiefvader wordt mishandeld. Het is nog onduidelijk of [minderjarige01] de waarheid vertelt, maar de Raad heeft evenmin aanwijzingen dat wat [minderjarige01] vertelt niet waar is. Door middel van onderzoek dient spoedig zicht te komen op de (opvoed)situatie van [minderjarige01] en welke hulpverlening nodig is. Een machtiging tot uithuisplaatsing is volgens de Raad eveneens noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] . Er zijn grote zorgen over de fysieke veiligheid van [minderjarige01] bij de moeder. Daarnaast geven zowel [minderjarige01] als de moeder aan vooralsnog niet samen te willen zijn. [minderjarige01] is voor een korte time out geplaatst bij zijn tante die in [plaats01] woont. Het wordt in het belang van [minderjarige01] geacht om deze plaatsing, hoewel de moeder hiermee niet kan instemmen, voort te zetten. [minderjarige01] lijkt voor dit moment op zijn plek bij de tante te zitten, waar ook zijn zus op dit moment verblijft. Een plaatsing van [minderjarige01] bij een nicht van de stiefvader in [plaats02] , zoals voorgesteld door de moeder, wordt door de Raad niet ondersteund aangezien [minderjarige01] , evenals zijn zus, bij de politie hebben aangegeven in het verleden meerdere keren door deze nicht te zijn mishandeld. Evenmin wordt een plaatsing van [minderjarige01] op een crisisgroep in zijn belang geacht omdat [minderjarige01] met een dergelijke plaatsing in het verleden negatieve ervaringen heeft gehad. Vanuit de plaatsing van [minderjarige01] bij de tante zal nader moeten worden onderzocht waar [minderjarige01] het beste kan verblijven. Belangrijk is dat op korte termijn afspraken worden gemaakt over het contact tussen de moeder en [minderjarige01] en over de communicatie tussen de tante en de moeder.
[minderjarige01] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij nu een week bij zijn tante verblijft en daar graag wil blijven wonen. Hij is welkom en veilig bij de tante en het gaat goed met hem sinds hij bij de tante is. Er zijn regels bij de tante waar hij zich aan houdt. [minderjarige01] heeft sinds zijn verblijf bij de tante geen contact meer gehad met zijn moeder. Hij wil ook geen contact meer hebben met zijn moeder. [minderjarige01] vreest dat wanneer hij terug naar zijn moeder moet de situatie erger zal worden. Ook is [minderjarige01] bang dat hij door zijn moeder gestraft zal worden.
De medewerkster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij [minderjarige01] en de moeder, afzonderlijk van elkaar, eenmaal heeft gesproken. [minderjarige01] blijft bij hetgeen hij tegenover de politie en Veilig Thuis heeft verklaard. Ook geeft [minderjarige01] nog steeds aan graag bij zijn tante te willen blijven. Hij voelt zich prettig bij de tante en stelt bij de tante in het verleden eerder te hebben verbleven. Er lijkt, op het eerste oog, sprake te zijn van goede verstandhouding tussen [minderjarige01] en de tante. De moeder vertelt een heel ander verhaal dan [minderjarige01] . Zij ontkent [minderjarige01] te hebben mishandeld, ook in het verleden. Wel heeft de moeder aangegeven dat [minderjarige01] heel veel van haar vraagt vanwege zijn gedrag, waarover de moeder haar zorgen heeft uitgesproken. Volgens de moeder is [minderjarige01] thuis onhandelbaar, misdraagt hij zich op school, pleegt hij vernielingen, heeft hij aanvaringen met diverse personen, en zou hij blowen en vapen. De moeder heeft daarbij aangegeven toe te zijn aan rust en daarom [minderjarige01] op dit moment niet terug thuis te willen hebben. Zij acht een plaatsing van [minderjarige01] bij een nicht van de stiefvader in [plaats02] of op een groep nog steeds het meest in het belang van [minderjarige01] en kan de plaatsing van [minderjarige01] bij de tante nog altijd niet ondersteunen. De tante is volgens de moeder geen stabiele factor. De GI staat achter het verzoek van de Raad. Een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] is op zijn plaats en de GI is bereid deze door de Raad verzochte maatregelen uit te voeren. Een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder zou op dit moment een hele ongezonde situatie met zich brengen; zowel de moeder als [minderjarige01] geven aan niet samen te willen zijn. Dit geldt ook met betrekking tot een plaatsing van [minderjarige01] bij de nicht in [plaats02] . [minderjarige01] geeft duidelijk te kennen daar niet te willen verblijven. Bij diverse instanties is informatie over [minderjarige01] en het gezin opgevraagd, waaronder bij Veilig Thuis, de school en de huisarts in de hoop meer duidelijkheid te krijgen over [minderjarige01] en zijn opvoedsituatie en welke hulpverlening eerder is ingezet. Deze informatie is nog niet ontvangen. Nader onderzoek, waaronder onder andere een pleegzorgscreening van tante, zal moeten uitwijzen of de tante, eventueel met ondersteuning van hulpverlening, [minderjarige01] kan bieden wat hij nodig heeft. Een plaatsing van [minderjarige01] op een groep heeft op dit moment geen toegevoegde waarde tegenover de plaatsing van [minderjarige01] bij de tante. Een plek op een woongroep waar behandeling wordt geboden is op dit moment niet beschikbaar. Plaatsing van [minderjarige01] op een crisisgroep behoort wel tot de mogelijkheden, maar een dergelijke plek biedt niet meer dan bed, bad en brood. Bovendien is het risico groot dat [minderjarige01] van een groep zal weglopen gezien de sterke wens van [minderjarige01] om bij zijn tante te zijn. Op dit moment krijgt [minderjarige01] digitaal onderwijs aangeboden van zijn huidige school. In het geval dat [minderjarige01] langdurig bij zijn tante gaat verblijven, zal het passender zijn indien [minderjarige01] onderwijs gaat volgen op een school die in de buurt van de tante is gelegen.
De waarnemend advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar het verweerschrift van de moeder. De moeder kan instemmen met het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , maar niet met een uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de tante. De moeder acht de woonsituatie bij de tante niet veilig. In de woning van de tante zijn ofwel drugs aanwezig dan wel wordt er in die woning drugs gebruikt. Daarnaast komt [minderjarige01] via zijn tante weer in contact met zijn vader, welk contact in het verleden juist is gestopt in verband met fysiek geweld van de vader naar zowel [minderjarige01] en zijn zus als de moeder en het drugsgebruik van de vader. Daarnaast ontbreekt bij de tante de noodzakelijke hulp voor [minderjarige01] en kan [minderjarige01] tijdens zijn verblijf bij de tante niet naar zijn huidige school in [plaats03] . Ook overigens vindt de moeder de rol die de tante heeft gespeeld dubieus. Het lijkt er volgens de moeder sterk op dat [minderjarige01] van tevoren een afspraak heeft gemaakt met de tante om naar haar toe te gaan, waarbij de moeder het niet uitgesloten acht dat [minderjarige01] onder invloed van zijn zus en tante voor een verblijf bij de tante heeft gekozen. De moeder vreest dat het gedrag van [minderjarige01] bij een verblijf bij de tante alleen maar zal verslechteren, temeer nu de tante niet of nauwelijks structuur aan hem biedt. De moeder acht het dan ook meer in het belang van [minderjarige01] dat hij uit huis wordt geplaatst bij een nicht van de stiefvader in [plaats02] . Indien [minderjarige01] daar niet zou kunnen worden geplaatst, heeft het de voorkeur van de moeder om [minderjarige01] te plaatsen op een woongroep alwaar hij de nodige professionele ondersteuning kan krijgen. [minderjarige01] is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD en ODD. De laatste maanden zijn er diverse problemen thuis geweest naar aanleiding van het gedrag van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft meerdere vernielingen verricht en herhaaldelijk verbale en fysieke aanvaringen gehad met verschillende personen. De moeder heeft over de gedragsproblemen van [minderjarige01] contact opgenomen met de huisarts met het verzoek om professionele hulp en ondersteuning. Van concrete hulpverlening is het echter nog niet gekomen. De moeder acht het in het belang van [minderjarige01] dat er een persoonlijkheidsonderzoek wordt uitgevoerd om een beeld te krijgen wat de problemen van [minderjarige01] precies zijn om vervolgens daarop de juiste hulpverlening in te kunnen zetten. De beschuldigingen van mishandeling door [minderjarige01] worden door de moeder ontkend. Het is bekend dat [minderjarige01] zichzelf verwondt. De moeder en de stiefvader zijn goede opvoeders.

De beoordeling

Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van de GI indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Artikel 1:255, eerste lid, van het BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overwegingen
Bij beslissing van 21 juni 2023 is [minderjarige01] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 juni 2023 tot 5 juli 2023 en is voor diezelfde periode een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de tante vaderszijde verleend, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. [minderjarige01] is in een apart kindgesprek op 28 juni 2023 gehoord en de moeder, de Raad en de GI zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat het restant van de spoedmaatregelen per heden (30 juni 2023) zou moeten worden herroepen.
Op grond van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht stelt de kinderrechter vast dat sprake is van een complexe situatie. Er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige01] nu [minderjarige01] aangeeft door de moeder te worden mishandeld, welke mishandelingen volgens hem al jaren plaatsvinden. De moeder spreekt dit echter tegen en stelt dat [minderjarige01] haar onterecht van mishandeling beschuldigt. Zij is een goede opvoeder en het is juist [minderjarige01] die zeer zorgelijk gedrag vertoont, aldus de moeder. De kinderrechter kan op dit moment niet vaststellen wat er is gebeurd. Door de GI is weliswaar informatie opgevraagd bij diverse instanties om meer zicht te krijgen op hetgeen in het gezin speelt, maar deze informatie is tot op heden nog niet ontvangen. Wel staat naar het oordeel van de kinderrechter vast dat de uitspraken die zowel [minderjarige01] als de moeder doen uiterst zorgelijk zijn, of deze nou wel, niet of gedeeltelijk kloppend zijn. [minderjarige01] verkiest op dit moment bovendien een verblijf bij zijn tante in [plaats01] boven een verblijf bij zijn moeder. Dit alles baart de kinderrechter grote zorgen en maakt dat zij van oordeel is dat aan de grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt voldaan. Een regievoerder vanuit een gedwongen kader is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige01] weg te nemen, de zorgen verder op te pakken alsmede om de juiste hulpverlening in te zetten en/of te waarborgen. Door middel van onderzoek dient zicht te komen op zowel de opvoedsituatie van [minderjarige01] als het gedrag en handelen van [minderjarige01] . Ook wanneer de uitspraken van [minderjarige01] niet waar blijken te zijn, is het zorgelijk en moet gekeken worden waar dit gedrag van [minderjarige01] vandaan komt. Het resterende deel van het verzoek van de Raad om [minderjarige01] voorlopig onder toezicht te stellen zal daarom worden toegewezen. Daarbij is het voorts aan de Raad om in de komende periode te onderzoeken of een verdere ondertoezichtstelling van [minderjarige01] aan de orde moet zijn.
Om de veiligheid en belangen van [minderjarige01] te waarborgen is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige01] op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Zowel de moeder als [minderjarige01] geven aan vooralsnog niet samen te willen zijn. Zij hebben beiden behoefte aan rust en afstand van elkaar. Door de Raad is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] binnen het netwerk, te weten bij tante vaderszijde, verzocht. Alleen dit verzoek ligt derhalve aan de kinderrechter ter beoordeling voor. De moeder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij niet kan instemmen met een plaatsing van [minderjarige01] bij de tante. Zij pleit derhalve (impliciet) voor een afwijzing van het verzoek van de Raad. Een dergelijke afwijzing zou echter betekenen dat [minderjarige01] weer terug bij de moeder zou moeten gaan wonen dan wel dat er met spoed naar een andere verblijfsplek voor [minderjarige01] gezocht moet worden. Dit is niet in het belang van [minderjarige01] . Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige01] duidelijk te kennen heeft gegeven niet in te kunnen stemmen met een plaatsing bij de nicht van de stiefvader in [plaats02] , zoals voorgedragen door de moeder. Een behandelplek op een woongroep is op dit moment niet voorhanden en met een plaatsing van [minderjarige01] op een crisisgroep zou [minderjarige01] tekort worden gedaan, nu hem dit niet meer biedt dan bed, bad en brood in een voor hem onbekende omgeving. Een plaatsing van [minderjarige01] bij de tante acht de kinderrechter onder de huidige omstandigheden op dit moment dan ook het meest passend. Belangrijk is wel dat op korte termijn duidelijk wordt of de tante [minderjarige01] kan bieden wat hij nodig heeft en daarbij voldoende kan aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van [minderjarige01] én dat er duidelijkheid komt over de plek waar [minderjarige01] het beste kan opgroeien; bij de moeder, de tante of elders. Hiernaar zal in de komende periode goed onderzoek moeten worden gedaan.
De kinderrechter zal, gelet op de aard daarvan, de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige01] met ingang van 5 juli 2023 tot
21 september 2023;
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de tante (vaderszijde), te weten mevrouw [tante01] , met ingang van 5 juli 2023 tot 21 september 2023.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch