ECLI:NL:RBZWB:2023:5316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/403085 / JE RK 22-1933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Snatersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juni 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 7 juli 2023 en het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) was om deze te verlengen tot 7 januari 2024. De ouders van de minderjarigen hebben in de afgelopen maanden stappen gezet in hun samenwerking en contactherstel met de moeder van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest, maar dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is om de belangen van de minderjarigen te waarborgen. De kinderrechter heeft de ouders en grootouders geprezen voor hun inzet en samenwerking in het belang van de kinderen. De beslissing om de ondertoezichtstelling te verlengen is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de ondertoezichtstelling na zes maanden kan worden afgesloten, mits de ouders blijven samenwerken aan een ouderschapsplan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
zaaknummer: C/02/403085 / JE RK 22-1933
datum uitspraak: 30 juni 2023

nadere beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Tilburg,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedag01] 2010 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] ,

[minderjarige02] ,

geboren op [geboortedag02] 2011 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vader01] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats02] .

Het nadere procesverloop

Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 27 december 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van de GI van 2 juni 2023;
- het e-mailbericht van de vader van 16 juni 2023;
- de op 26 juni 2023 ontvangen reactieformulieren van [minderjarige01] en [minderjarige02] .
De zaak is op 30 juni 2023 door de kinderrechter met gesloten deuren mondeling behandeld. Een vertegenwoordiger van de GI is verschenen. De ouders zijn niet verschenen.
[minderjarige01] en [minderjarige02] zijn in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek. Zij hebben hiervan beiden geen gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij de vader.
Bij voornoemde beschikking van 27 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd met ingang van 7 januari 2023 tot 7 juli 2023. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden tot 30 mei 2023 pro forma, in afwachting van bericht van de GI.

Het verzoek

Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de periode van 7 juli 2023 tot 7 januari 2024.

De standpunten

De vertegenwoordiger van de GI, tevens de betrokken jeugdzorgwerker, heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verslag van 2 juni 2023, naar voren gebracht dat medio 2022 er weinig tot geen contact was tussen de minderjarigen en de moeder. Duidelijk was dat de moeder eerst een eigen traject bij GGZ Breburg moest gaan volgen voordat er gekeken kon worden naar een opbouw van het contact tussen de minderjarigen en de moeder. De moeder is dit traject aangegaan.
De vader en de grootouders moederszijde hebben tijdens de tijdelijke afwezigheid van de moeder met behulp van hulpverlening van Inzet voor Zorg gewerkt aan een verbetering van de onderlinge samenwerkingsrelatie in relatie tot de zorg voor de minderjarigen. Het is hen gelukt om de strijd te staken en samen te gaan werken. Tijdens dit traject hebben de minderjarigen contact gehouden met de grootouders. Tevens zijn de minderjarigen gestart met een PMT-traject. Beide minderjarigen hebben een eigen behandelaar toegewezen gekregen om hun dagelijkse problemen, gedachten en emoties te bespreken. Er is in gezet op de (onverwerkte) emoties van de minderjarigen, de manieren waarop de minderjarigen hun emoties en gedachten uiten en het geven van adviezen aan de vader en de grootouders (en uiteindelijk ook de moeder) met betrekking tot hun handelen naar de minderjarigen afgestemd op het gedrag van de minderjarigen. De PMT-trajecten van beide minderjarigen zijn zeer recent stop gezet. Na de zomervakantie wordt geëvalueerd of een voortzetting van de PMT-trajecten van beide minderjarigen al dan niet aangewezen is.
Medio november/december 2022 is er opnieuw ingezet op contactherstel tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder kwam rustiger en meer in balans over. Zij liet zien de eerste stappen in het contactherstel rustig op te willen pakken en gaf de minderjarigen ook de ruimte om weer aan haar te wennen. Het contactherstel heeft in overleg met de hulpverlening van de moeder en de minderjarigen plaatsgevonden en is afgestemd op het tempo en de mogelijkheden van zowel de minderjarigen als de moeder.
In de afgelopen maanden is samen met de ouders en de grootouders gewerkt aan een uitbreiding van het contact tussen de moeder en de minderjarigen door telkens een aantal weken een vaste omgangsregeling aan te houden, gevolgd door een evaluatiemoment. Met inachtneming van de bevindingen en het advies van de betrokken hulpverlening is bekeken of meer contact tussen de moeder en de minderjarigen mogelijk is. Gebleken is dat het tempo van [minderjarige01] en [minderjarige02] hierin niet gelijk loopt.
[minderjarige01] heeft zich in de periode van de tijdelijke contactbreuk met de moeder hevig verzet tegen de hulpverlening en de situatie zelf. Zij miste haar moeder, sprak dit uit en handelde hier ook naar. [minderjarige01] heeft deze periode als zeer heftig ervaren, hetgeen mogelijk ten koste is gegaan van haar mentale ontwikkeling. Medio februari 2023 is [minderjarige01] met spoed onder behandeling van de GGZ gekomen. Er lijken verbanden te zijn tussen de gebeurtenissen uit het verleden (uithuisplaatsing, onstabiele situatie tussen de ouders en contactbreuk met de moeder) en de huidige ontwikkeling van [minderjarige01] . In overleg met de hulpverlening, de ouders en de grootouders is gekozen voor een snellere uitbreiding van het contact tussen [minderjarige01] en de moeder. Inmiddels verblijft [minderjarige01] om de week bij de moeder. De moeder sluit aan bij de wensen en behoeften van [minderjarige01] en het verblijf van [minderjarige01] bij de moeder wordt gesteund door de hulpverlening.
De contactuitbreiding tussen [minderjarige02] en de moeder verloopt minder voorspoedig. Ook [minderjarige02] lijkt trauma’s vanuit het verleden met zich te dragen die er voor zorgen dat [minderjarige02] het contact met de moeder en de grootouders deels afhoudt. [minderjarige02] heeft er moeite mee om zonder zijn vader te verblijven bij de moeder en de grootouders. Beide ouders werken samen om het tempo van [minderjarige02] te respecteren. De ouders proberen onderling te kijken naar de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden, waarbij de moeder [minderjarige02] de ruimte geeft om in een rustiger tempo in te voegen. Momenteel verblijft [minderjarige02] slechts enkele dagdelen per week of om de week bij de moeder.
Gelet op hetgeen in de afgelopen maanden is bereikt zijn de ontwikkelingsbedreigingen van beide minderjarigen in sterke mate afgenomen. De ouders en de grootouders hebben hun onderlinge strijd gestaakt, zijn een samenwerkingsrelatie met elkaar aangegaan en zijn steeds beter in staat om de verdeling van de zorg en opvoeding van de minderjarigen met elkaar af te stemmen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de komende zes maanden is echter nog nodig om tot een passende zorgverdeling voor beide minderjarigen te komen, zodat het resterende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt gehandhaafd. Beide ouders hebben aangegeven in de komende zes maanden met behulp van hulpverlening te willen werken aan het vormgeven van een ouderschapsplan. Belangrijk is dat er vaste afspraken gaan komen met betrekking tot de (verdeling van de) opvoeding en verzorging van beide minderjarigen. Het doel is om samen met [minderjarige02] toe te werken naar een omgang met de moeder die zo gelijkwaardig mogelijk is aan die van [minderjarige01] , maar daarbij is wel van belang dat rekening wordt gehouden met de verschillende wensen en mogelijkheden van beide minderjarigen. In een recent gesprek met de ouders is gebleken dat zij dit standpunt van de GI kunnen ondersteunen.
De vader heeft bij e-mailbericht van 16 juni 2023 te kennen gegeven dat hij het eens is met het (resterende) verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en dat volgens hem de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
Doordat de moeder niet op de mondelinge behandeling is verschenen en zij de kinderrechter evenmin voorafgaand aan de mondelinge behandeling (schriftelijk) heeft bericht, is het standpunt van de moeder met betrekking tot het resterende verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] onbekend.
[minderjarige01] heeft op het door haar ingezonden reactieformulier niet haar mening gegeven over het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling. [minderjarige02] heeft dit wel gedaan en heeft aangegeven dat volgens hem de jeugdzorgwerker niet meer betrokken hoeft te zijn.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat in het afgelopen half jaar sprake is geweest van een positieve ontwikkeling, waarbij beide ouders mooie stappen hebben gezet. Het is de ouders (en de grootouders moederszijde) gelukt om hun onderlinge strijd te staken en met elkaar, in het belang van de minderjarigen, een samenwerkingsrelatie aan te gaan. Daarnaast hebben zij gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en de minderjarigen en een verdere uitbreiding van dit contact. Beide minderjarigen hebben weer omgang met de moeder waar de vader achter staat en dat door hem wordt ondersteund. De kinderrechter vindt het erg knap wat beide ouders zelf en samen hebben bereikt en is van oordeel dat zij (alsook de grootouders) een compliment verdienen voor de inzet die zij hebben getoond in de afgelopen periode om tot een verbetering van de situatie te komen.
In de komende periode is het de bedoeling dat de ouders gaan werken aan een ouderschapsplan waarin afspraken tussen de ouders worden vastgelegd over de (verdeling van de) opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Gezien de wijze waarop de ouders op dit moment samenwerken, heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat de ouders tot een gezamenlijk plan zullen komen. Zij krijgen daarbij bovendien ondersteuning van hulpverlening waarvoor zij beiden open staan. Desondanks acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden nodig zodat de GI, daar waar nodig, bij de totstandkoming van het ouderschapsplan regie kan voeren. Daarnaast acht de kinderrechter de betrokkenheid van de GI nog nodig om de ontwikkelingen in de komende periode te monitoren, zoals het contact tussen de minderjarigen en de moeder alsook het welzijn van de minderjarigen. Beide minderjarigen hebben veel meegemaakt en dat heeft veel van hen gevraagd. Belangrijk is dan ook dat de belangen van de minderjarigen goed worden gewaarborgd. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het mooi zou zijn indien tot een verdere uitbreiding van het contact tussen [minderjarige02] en de moeder kan worden gekomen, zoals dit bij [minderjarige01] is gelukt. De belangen van [minderjarige02] staan echter centraal, waarbij het contact tussen [minderjarige02] en de moeder moet worden afgestemd op hetgeen [minderjarige02] in het contact met de moeder aankan. Tot op heden lijkt [minderjarige02] iets meer moeite te hebben met de contactopbouw met de moeder dan [minderjarige01] . Niet uitgesloten is dan ook dat met betrekking tot [minderjarige02] tot een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders wordt gekomen dan ten aanzien van [minderjarige01] . De kinderrechter hoopt dat de ouders dit, hoe lastig ook, kunnen accepteren. Het is aan de GI om de ouders hierin, voor zover nodig, te begeleiden en te ondersteunen.
Uit voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het resterende deel van het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] toewijzen tot
7 januari 2024, waarbij zij de hoop uitspreekt dat de ondertoezichtstelling na dit half jaar kan worden afgesloten.
De beslissing zal, gezien de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] met ingang van 7 juli 2023 tot 7 januari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Snatersen op 30 juni 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch