ECLI:NL:RBZWB:2023:5315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/408991 / FA RK 23-2010
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige heeft in het verleden te maken gehad met instabiliteit en conflicten tussen de ouders, wat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder heeft aangetoond in staat te zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de moeder voortaan alleen met het gezag over hem wordt belast. De vader blijft wel de vader van [minderjarige01], maar zijn gezag is beëindigd. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verzocht om een aantekening in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408991 / FA RK 23-2010
Datum uitspraak: 24 juli 2023
Beschikking beëindiging ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[minderjarige01], geboren op [geboortedag01] 2007 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader01],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats02] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 13 april 2023, ingekomen bij de rechtbank op 13 april 2023.
1.2
Op 6 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de Raad te praten tijdens een kindgesprek op 3 juli 2023. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 6 mei 2020 is [minderjarige01] onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 september 2023.
2.3
Bij spoedbeschikking van 4 augustus 2020, opgevolgd door de beschikking van
12 augustus 2020, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] verleend, aanvankelijk in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg, en vervolgens bij de gezagdragende moeder. Ook deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot (eveneens) 6 september 2023.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft op basis van het door hem verrichte onderzoek in het rapport van
13 april 2023, samengevat, geconcludeerd dat sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige01] dat het gezag van de vader dient te worden beëindigd. [minderjarige01] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd omdat er onduidelijkheid blijft over zijn opgroeiperspectief en hij niet openlijk loyaal kan zijn aan zijn beide ouders. Dit belast hemt hem emotioneel. Hierdoor en door ingrijpende gebeurtenissen in het verleden kost het [minderjarige01] veel inspanning om aan leren toe te komen. De vader is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor [minderjarige01] aanvaardbare termijn te dragen. De vader heeft de afgelopen periode niet open gestaan voor de hulpverlening en hierdoor is het niet gelukt om de opvoedsituatie van de vader inzichtelijk te maken. Er is lange tijd sprake geweest van een problematische relatie tussen de ouders, waarvan [minderjarige01] getuige is geweest. Gedurende twee jaar is er geen contact meer tussen de ouders over [minderjarige01] . Ook heeft de vader belangrijke beslissingen tegengewerkt door geen toestemming te verlenen. In het belang van [minderjarige01] moet de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] krijgen. De moeder is in staat om [minderjarige01] een veilige opvoedomgeving te bieden.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat [minderjarige01] in de periode van juli 2019 tot augustus 2020 bij de vader heeft gewoond. In die periode heeft [minderjarige01] te maken gehad met veel instabiliteit, zijn er meerdere zorgmeldingen gedaan, hield de vader hulpverlening af en wilde de vader geen inzicht geven in zijn thuissituatie en de veiligheid van [minderjarige01] bij hem. Ook was er nagenoeg geen contact tussen [minderjarige01] en de moeder. Dit alles heeft geleid tot een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. Na de terugplaatsing is geprobeerd om een onbelast contact tussen [minderjarige01] en zijn beide ouders te realiseren, waarbij is ingezet op begeleid contact tussen de vader en [minderjarige01] . Het was voor de vader echter lastig om oog te hebben voor wat [minderjarige01] in het contact nodig had en om hem niet te belasten. De vader stond niet open voor tips en adviezen van de hulpverlening en hij heeft zich vervolgens teruggetrokken. Hij verscheen niet meer op afspraken en hij wilde niets meer met de hulpverlening te maken hebben. Deze houding neemt de vader tot op heden nog altijd aan, hetgeen het aangaan van een samenwerkingsrelatie met de vader in de weg staat. Daarnaast zijn er bij de vader al jaren vermoedens van persoonlijke problematiek en verslavingsproblematiek. Bij de vader is erop aangedrongen om daarvoor hulp te zoeken, maar daaraan heeft hij geen gehoor gegeven. De moeder is altijd heel open geweest over waar zij tegenaan loopt in de opvoeding van [minderjarige01] . Zij heeft inzicht geboden in haar thuissituatie. Gebleken is dat de moeder goed in staat is om [minderjarige01] te bieden wat hij nodig heeft. Zij biedt [minderjarige01] al geruime tijd een stabiele opvoedsituatie. Vast is komen te staan dat de moeder in staat is de verantwoordelijkheden te dragen die passen bij het uitoefenen van het ouderlijk gezag en dat zij voldoende is toegerust om het ouderlijk gezag over [minderjarige01] alleen uit te oefenen. Een gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk, ondanks dat [minderjarige01] over twee jaar al de achttienjarige leeftijd bereikt. Het is belangrijk dat aan [minderjarige01] duidelijkheid wordt gegeven over de plek waar hij tot aan zijn volwassenheid gaat opgroeien. In de komende twee jaren kan bovendien nog een gezagsbeslissing aan de orde zijn met betrekking tot de vervolgopleiding van [minderjarige01] . Ook is het mogelijk dat [minderjarige01] extra ondersteuning nodig heeft op school waarvoor de vader, indien hij mede met het gezag belast zou blijven, zijn toestemming dient te geven. Het kan niet worden uitgesloten dat hierover problemen zullen ontstaan, aangezien de vader in het verleden zijn toestemming heeft geweigerd voor onder meer het afnemen van een dyslexie onderzoek en een psychologisch onderzoek bij [minderjarige01] . Dit moet worden voorkomen omdat dit extra druk zal leggen op de loyaliteit van [minderjarige01] , terwijl het belangrijk is dat de situatie voor hem zo rustig mogelijk blijft. Indien het verzoek wordt toegewezen, is het van belang dat de vader over [minderjarige01] wordt geïnformeerd door de moeder. Dit zou per e-mail kunnen plaatsvinden.
4.2
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vader niet kan instemmen met het verzoek van de Raad. De vader wil graag het gezag over [minderjarige01] behouden. Hij neemt het ouderlijk gezag serieus en hij wil het beste voor [minderjarige01] . De vader wil de mogelijkheid blijven houden om in te kunnen grijpen wanneer er door de moeder, als hoofdverzorgende van [minderjarige01] , beslissingen over [minderjarige01] zouden worden genomen, die niet in zijn belang zijn. Er bestaat bovendien geen noodzaak voor een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader. Er hebben zich tot op heden namelijk geen gezagsgeschillen op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorgedaan. De vader belemmert het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen niet en hij staat open voor overleg met de moeder over [minderjarige01] . Bovendien zullen er in de komende twee jaar niet veel (grote) gezagsbeslissingen meer genomen hoeven te worden. Daarnaast is de vader goed op de hoogte van wat er zich in het leven van [minderjarige01] afspeelt. Zij spreken elkaar regelmatig telefonisch en zij genieten van het onderlinge contact. De vader en [minderjarige01] hebben een hechte band en zij geven veel om elkaar. De vader zou dan ook graag willen dat binnen de ondertoezichtstelling ingezet gaat worden op fysiek contactherstel. Tussen de vader en de huidige jeugdzorgwerker is echter sprake van een verstoorde werkrelatie. De vader voelt zich door deze jeugdzorgwerker niet gehoord en niet serieus genomen. Dit maakt ook dat de vader zich heeft teruggetrokken met als resultaat dat hij buiten de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] is komen te staan. De vader zou graag willen dat er een andere jeugdzorgwerker wordt aangesteld.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, in aanvulling op hetgeen zijn advocaat naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat hij [minderjarige01] goed kent en dat hij heel veel om hem geeft. [minderjarige01] wil graag bij hem wonen, omdat hij goed naar [minderjarige01] luistert en [minderjarige01] bij hem zichzelf mag zijn. Bij de moeder is dat niet het geval. [minderjarige01] is bang dat hij door de moeder wordt gestraft als hij iets zegt wat de moeder niet goed vindt. Het is dan ook belangrijk dat er goed naar [minderjarige01] wordt geluisterd. Het gaat slecht met [minderjarige01] sinds hij bij de moeder woont: zijn schoolresultaten zijn niet goed, hij is niet gelukkig en hij is van de stress gaan roken. Het zou in het belang van [minderjarige01] zijn wanneer hij weer bij hem woont. Van verslavingsproblematiek is volgens de vader geen sprake. Dat is een fabel van de moeder. Zijn oudere zoon [naam01] heeft tien jaar bij hem gewoond en dat is altijd goed gegaan. De vader acht zichzelf dan ook goed in staat om de zorg en opvoeding van [minderjarige01] op zich te nemen. Anders dan de moeder kan hij goed inschatten wat in het belang van [minderjarige01] is. De huidige jeugdzorgwerker is volgens de vader partijdig. Hij kan bij deze jeugdzorgwerker niets goed doen en de jeugdzorgwerker spreekt hem op een schandalige manier aan.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij het verzoek van de Raad ondersteunt. Het is in het belang van [minderjarige01] dat er rust gaat komen. Anders dan de vader stelt, is [minderjarige01] wel gelukkig. Hij zit wel eens in de knoop met zichzelf, maar dat heeft met de voorliggende situatie te maken. Doordat de vader in het verleden heeft geweigerd zijn toestemming te verlenen voor het afnemen van een dyslexie onderzoek bij [minderjarige01] , krijgt [minderjarige01] geen extra tijd van school om toetsen te maken. Hierdoor loopt [minderjarige01] op dit moment vast. De moeder vindt het heel vervelend dat [minderjarige01] is gaan roken. Zij heeft geprobeerd [minderjarige01] te laten stoppen met roken door hem geen zakgeld meer te geven. De oma vaderszijde is vervolgens geld aan [minderjarige01] gaan overmaken om sigaretten te kopen. Dit is niet in het belang van [minderjarige01] .
4.4
De vertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de GI achter het verzoek van de Raad staat. Er is na de uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder ingezet op onbelast contact tussen [minderjarige01] en zijn beide ouders, maar dat is helaas niet gelukt. Door de omgangsbegeleiding werd aangegeven dat de vader [minderjarige01] belastte en zich hierop niet liet aanspreken. In september 2021 is daarom besloten om de omgang tijdelijk stil te leggen totdat er een gesprek met de vader had plaatsgevonden. De GI kwam nadien echter niet meer in contact met de vader. Deze situatie is tot op heden niet veranderd. [minderjarige01] heeft behoefte aan stabiliteit, rust en duidelijkheid. Die krijgt hij van de moeder. [minderjarige01] heeft het eerste jaar na de uithuisplaatsing bij de moeder weerstand vertoond; deze is geleidelijk afgenomen. Er is rust gekomen en de band tussen [minderjarige01] en de moeder is positief veranderd. Voor [minderjarige01] is het belangrijk dat zijn verblijf bij de moeder wordt gecontinueerd. De moeder is in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] alleen te dragen. Gezien wordt dat de vader veel liefde voor [minderjarige01] heeft, maar dat hij zijn eigen behoefte voorop stelt in plaats van het belang van [minderjarige01] . Verder blijft de vader de moeder diskwalificeren en staat hij niet open voor hulpverlening voor zijn eigen problematiek. Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder hebben er geen grote gezagsbeslissingen genomen hoeven te worden. De vader heeft in deze periode één keer zijn toestemming geweigerd voor een vakantie van [minderjarige01] samen met de moeder. Met betrekking tot andere gezagsbeslissingen was de vader niet bereikbaar of reageerde hij niet. Het is in het belang van [minderjarige01] dat het gezag van de vader wordt beëindigd, hoe spijtig ook voor de vader. De GI is bij toewijzing van het verzoek van de Raad bereid om binnen het kader van een ondertoezichtstelling de vader en [minderjarige01] opnieuw ondersteuning te bieden bij het tot stand brengen van fysiek contact. Daarvoor is wel hun medewerking vereist.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Op grond van artikel 1:267, eerste lid, van het BW kan een beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de Raad.
5.2
Er is geen sprake van misbruik van het gezag. De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt is of [minderjarige01] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor [minderjarige01] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, de volgende feiten en omstandigheden betrokken.
5.3
IJkpunt voor de aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder verdergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen over in welk gezin hij zal opgroeien (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p. 34, MvT). Het doel van de jeugdbescherming is te waarborgen dat de minderjarige opgroeit in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen. Het gaat daarbij om de fysieke, psychische, emotionele en morele aspecten van de ontwikkeling van een kind tot volwassene. De ouders zijn als eersten verantwoordelijk om de voorwaarden te scheppen voor een optimale ontwikkeling van hun kind. Naast deze vrijheid van ouders om hun kind te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht, staat de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit, waaronder kindermishandeling. Het is belangrijk om tussen de vrijheid van ouders en de verantwoordelijkheid van de overheid de juiste balans te vinden (kamerstukken II 2008/2009, 32015, 3, p. 7, MvT).
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Een beëindiging van het gezag van één van de ouders op de voet van artikel 1:266, eerste lid onder a, BW kan evenwel gerechtvaardigd zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor de ontwikkeling van het kind. Indien daarbij de handelwijze van één van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde van dit artikel zijn voldaan.
Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.4
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige01] zowel tijdens als na de beëindiging van de relatie van de ouders in 2013 te maken heeft gehad met instabiliteit in de thuissituatie en conflicten en geweldsincidenten tussen de ouders. Het is de ouders na hun uiteengaan niet gelukt om tot een constructieve samenwerking te komen en samen afspraken te maken in het belang van [minderjarige01] . Dit heeft tot de nodige onrust en spanningen bij [minderjarige01] geleid. Tot juli 2019 heeft [minderjarige01] bij de moeder gewoond, waarna hij bij de vader is gaan wonen. Gelet op de voortdurende strijd tussen de ouders, de zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige01] bij de vader alsook het uitblijven van contact tussen de moeder en [minderjarige01] , is op
6 mei 2020 door de rechtbank besloten om [minderjarige01] onder toezicht te stellen. Op 4 augustus 2020 is [minderjarige01] met spoed uit huis geplaatst, waarbij [minderjarige01] na een kort verblijf op een crisisgroep (weer) bij de moeder is komen te wonen.
De rechtbank stelt vast dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en de daarbij ingezette hulpverlening tot op heden niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid. Hoewel de moeder zich meewerkend opstelt richting de GI en andere hulpverleningsinstanties, lukt het de vader niet om op een constructieve manier zijn medewerking aan de noodzakelijk geachte hulpverlening te verlenen, waardoor deze hulpverlening niet van de grond is gekomen. De zorgen die de GI en de hulpverlening hebben over de thuissituatie en de persoonlijke problematiek van de vader worden door de vader niet erkend en/of gebagatelliseerd. Ook weigert de vader hierin inzicht te geven. Het is daarnaast niet gelukt om een onbelaste omgang tussen [minderjarige01] en zijn beide ouders te realiseren doordat de vader zich tijdens het door de GI ingezette omgangstraject niet begeleidbaar opstelde. Zo liet de vader zich door de hulpverlening niet aanspreken op zijn gedrag en handelen en bleef hij [minderjarige01] belasten tijdens de omgangsmomenten. De GI heeft hierin reden gezien om het traject tijdelijk stop te zetten en hierover het gesprek met de vader aan te gaan. Vanaf dat moment heeft de vader echter het contact met de GI afgehouden waardoor het omgangstraject geen doorgang meer heeft kunnen vinden. Van een omgangsregeling is door dit alles sinds september 2021 geen sprake meer. Verder is het niet gelukt om te komen tot een verbetering van de onderlinge verstandhouding tussen de ouders. Hoewel de moeder open staat voor een constructief contact met de vader, lukt het de vader niet om zijn strijd richting de moeder te staken. Hij blijft zich negatief uiten over de moeder en stelt haar opvoederkwaliteiten, zo is ook gebleken tijdens de mondelinge behandeling, voortdurend ter discussie. Daarbij lijkt de vader niet in te zien welke invloed zijn handelen op [minderjarige01] heeft die door het uitblijven van een samenwerkingsrelatie tussen de ouders, steeds meer klem is komen te zitten en zich al langere tijd in een loyaliteitsconflict bevindt. [minderjarige01] wordt hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Gelet op alles wat [minderjarige01] in zijn leven heeft meegemaakt, is het voor hem extra belangrijk dat hem een stabiele en continue opvoedingssituatie en rust worden geboden. In het belang van [minderjarige01] dient dan ook duidelijkheid te komen over zijn toekomstperspectief. [minderjarige01] heeft aantoonbaar last van de huidige situatie, waarbij zijn verblijf bij de moeder door de vader niet wordt ondersteund en door de vader telkens ter discussie wordt gesteld. Het is niet wenselijk dat deze situatie nog langer voortduurt. Er is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden dan ook voldoende aanleiding om een uitzondering te maken op het algemene uitgangspunt dat ouders gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen. Een basis om het gezag gezamenlijk te kunnen blijven uitoefenen, ontbreekt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige01] noodzakelijk dat de moeder voortaan alleen met het gezag over hem wordt belast. Daarbij overweegt de rechtbank dat haar is gebleken dat de moeder vanaf het moment dat [minderjarige01] weer terug bij haar is komen wonen heeft laten zien in het belang van [minderjarige01] te kunnen handelen waarbij zij voldoende weet aan te sluiten bij de mogelijkheden en behoeften van [minderjarige01] . Anders dan de vader stelt, ontwikkelt [minderjarige01] zich bij de moeder bovendien positief. Hij zit beter in zijn vel en lijkt zijn plek inmiddels te hebben gevonden bij de moeder.
5.5
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is voor de rechtbank komen vast te staan dat de vader niet meer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de ontwikkeling van [minderjarige01] aanvaardbare termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid onder a, van het BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader in het belang van [minderjarige01] is. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige01] , gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, namelijk geschaad als de vader zijn gezag behoudt.
De stelling van de vader dat er geen noodzaak bestaat voor een gezagsbeëindigende maatregel volgt de rechtbank niet. Zoals uit het vorenstaande blijkt, is de vader onvoldoende in staat zijn gezag naar behoren uit te oefenen, hetgeen een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van [minderjarige01] . Gebleken is bovendien dat de vader meerdere malen zijn toestemming heeft geweigerd voor zaken die voor [minderjarige01] van belang waren, zoals onder meer het afnemen van een dyslexie onderzoek en een psychologisch onderzoek bij [minderjarige01] . Daarmee heeft de vader [minderjarige01] in zijn ontwikkeling belemmerd aangezien [minderjarige01] op dat moment niet de hulp heeft gekregen die hij nodig had. Verder dienen er in de komende twee jaren, totdat [minderjarige01] de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, nog diverse gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige01] genomen te worden. Deze beslissingen hoeven niet altijd “groot” in de zin van omvangrijk en/of ingrijpend van aard te zijn, maar belangrijk is wel dat de ouders in staat zijn om in goed overleg tot gezamenlijk gedragen beslissingen ten aanzien van [minderjarige01] te komen. Gelet op de verstoorde verstandhouding tussen partijen, waarbij met name de vader veel weerstand vertoont naar de moeder en met periodes onbereikbaar is voor de moeder, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat dit partijen samen zal lukken. Ook dit onderstreept de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
5.6
Door de beëindiging van het gezag van de vader zal de moeder van rechtswege zijn belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] .
5.7
De rechtbank benadrukt dat de vader ook nadat zijn gezag is beëindigd, de vader van [minderjarige01] blijft. Gebleken is dat de vader voor [minderjarige01] heel belangrijk is. De rol van de vader in het leven van [minderjarige01] blijft dan ook onverminderd van belang, maar wel als ouder op afstand. De rechtbank gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich zullen inspannen om de vader die rol te laten uitoefenen. Gelet op de moeizame relatie tussen de ouders, acht de rechtbank het van belang dat de GI hierin de regie zal nemen. In dat kader is het ook van belang dat de GI blijft bekijken of er mogelijkheden zijn om een vorm van onbelast fysiek contact tussen [minderjarige01] en de vader te realiseren, zoals de jeugdzorgwerker tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd. Het is echter ook aan de vader om hierin zijn verantwoordelijkheid te nemen en zich open te stellen voor de hulp en de ondersteuning die hem wordt geboden. Gezien de verstoorde werkrelatie tussen de vader en de huidige jeugdzorgwerker is wellicht een wisseling van jeugdzorgwerker aan te raden in deze. Dit zou bij de vader een opening kunnen creëren.
5.8
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.9
In het licht van het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader01] , geboren op [geboortedatum01] 1979 te [geboorteplaats02] over [minderjarige01];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Phillips, Jansen en Van Term, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.