Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
12 augustus 2020, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] verleend, aanvankelijk in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg, en vervolgens bij de gezagdragende moeder. Ook deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot (eveneens) 6 september 2023.
3.Het verzoek
4.De standpunten
13 april 2023, samengevat, geconcludeerd dat sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige01] dat het gezag van de vader dient te worden beëindigd. [minderjarige01] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd omdat er onduidelijkheid blijft over zijn opgroeiperspectief en hij niet openlijk loyaal kan zijn aan zijn beide ouders. Dit belast hemt hem emotioneel. Hierdoor en door ingrijpende gebeurtenissen in het verleden kost het [minderjarige01] veel inspanning om aan leren toe te komen. De vader is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor [minderjarige01] aanvaardbare termijn te dragen. De vader heeft de afgelopen periode niet open gestaan voor de hulpverlening en hierdoor is het niet gelukt om de opvoedsituatie van de vader inzichtelijk te maken. Er is lange tijd sprake geweest van een problematische relatie tussen de ouders, waarvan [minderjarige01] getuige is geweest. Gedurende twee jaar is er geen contact meer tussen de ouders over [minderjarige01] . Ook heeft de vader belangrijke beslissingen tegengewerkt door geen toestemming te verlenen. In het belang van [minderjarige01] moet de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] krijgen. De moeder is in staat om [minderjarige01] een veilige opvoedomgeving te bieden.
5.De beoordeling
6 mei 2020 door de rechtbank besloten om [minderjarige01] onder toezicht te stellen. Op 4 augustus 2020 is [minderjarige01] met spoed uit huis geplaatst, waarbij [minderjarige01] na een kort verblijf op een crisisgroep (weer) bij de moeder is komen te wonen.