ECLI:NL:RBZWB:2023:5302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
23-003452 en 23-003451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv

Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoekschriften tot schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die in verband met een strafzaak in verzekering was gesteld, vroeg om vergoeding van immateriële schade, kosten van rechtsbijstand, gederfde inkomsten en reiskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 22 maart 2022 in verzekering was gesteld en op 24 maart 2022 weer in vrijheid was gesteld. De strafzaak tegen hem was op 1 december 2022 geseponeerd. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 390,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en een bedrag van € 2.356,04 voor kosten van rechtsbijstand. De overige verzoeken, waaronder die voor immateriële schade, gederfde inkomsten en reiskosten, zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende had onderbouwd dat hij meer dan gebruikelijk was getroffen door de inverzekeringstelling en dat de gederfde inkomsten niet voldoende waren aangetoond. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn mondelinge aanvulling op het schriftelijke verzoek en wees de overige verzoeken af. De totale toegekende schadevergoeding bedraagt € 3.426,04, die zal worden overgemaakt op de rekening van de Stichting Derdengelden Westpoint advocaten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-304423-22
rk-nummers: 23-003452 en 23-003451
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 6 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, op het adres Bredaseweg 257, 5038 NG Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 390,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 1.000,00, voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van de inverzekeringstelling;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.474,62, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 3.107,80, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • € 50,04, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 45,50, voor vergoeding van bewaarloon voor twee kogelgeweren;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 1 december 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 22 maart 2023 in verzekering is gesteld en op 24 maart 2023 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 14 juli 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, verzoeker en mr. G.J.P.M. Mooren als advocaat van verzoeker en verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker werd verdacht van medeplichtigheid aan brandstichting in vereniging. De strafzaak tegen verzoeker is op 1 december 2022 geseponeerd. Verzoeker is op 22 maart 2022 in verzekering gesteld en op 24 maart 2022 heengezonden en daarmee is sprake van immateriële schade als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling gedurende drie dagen. Gelet op de psychische gevolgen en imagoschade die verzoeker ten gevolge van de inverzekeringstelling heeft opgelopen en het feit dat verzoeker enkele dagen niet heeft kunnen zorgen voor zijn demente vader, wordt door verzoeker een extra vergoeding voor immateriële schade gevraagd. Daarnaast stelt verzoeker kosten te hebben gemaakt voor rechtsbijstand, de bewaring van zijn kogelgeweren en is er sprake van reiskosten. Voorts stelt verzoeker dat hij ten gevolge van de inverzekeringstelling enkele dagen niet heeft kunnen werken en dat hij later is gestart bij zijn nieuwe baan vanwege de psychische gevolgen van het voorarrest. Daardoor is sprake van gederfde inkomsten. Om die reden wordt verzocht een vergoeding van de kosten als hiervoor vermeld toe te kennen. Tot slot vraagt verzoeker een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toe te kennen.
In raadkamer heeft de advocaat aangevoerd dat hij e-mails heeft verstuurd na de sepotbeslissing naar aanleiding van een aantal keren een aanvulling in het digitale dossier. In de urenspecificatie komen daarom kosten voor die gemaakt zijn na de sepotbeslissing. De laatste post met als onderwerp schadevergoedingsprocedure zou eventueel niet meegenomen kunnen worden. Verzocht wordt in het kader van billijkheid, bovenop de reeds verzochte reiskosten, een vergoeding toe te kennen voor de reiskosten gemaakt voor het bijwonen van de behandeling van zijn verzoekschrift in raadkamer. Ten aanzien van de gederfde inkomsten voert de advocaat aan dat de werkdagen bij de [werkgever 1] dagen van 8 uren betreffen en niet van 9 uren. De advocaat wijzigt het verzoek op dit punt.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling kan worden toegewezen. De gederfde inkomsten kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 91,00 voor de uren waarin verzoeker niet heeft kunnen werken wegens de door hem ondergane inverzekeringstelling. De overige verzochte kosten voor de gederfde inkomsten dienen te worden afgewezen, nu verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat hij later is gestart bij zijn nieuwe baan. Bovendien betreft het daarvoor gevraagde bedrag een bruto bedrag, waar aan een werknemer een netto bedrag zal worden uitbetaald. Ten aanzien van de reiskosten stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevraagde kosten geheel moeten worden afgewezen nu ze niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv vallen. De gevraagde kosten voor het verlenen van rechtsbijstand en de gevraagde forfaitaire vergoeding, acht de officier van justitie geheel toewijsbaar. Ten aanzien van de extra verzochte immateriële schade stelt de officier van justitie dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor er geen reden bestaat om een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag toe te kennen. Tot slot voert de officier van justitie aan dat de gevraagde kosten voor het bewaren van de kogelgeweren moeten worden afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd wat het verband van het kogelgeweer met de onderliggende strafzaak is.
In raadkamer voert de officier van justitie aan dat zij zich ten aanzien van het bewaarloon van de kogelgeweren refereert aan het standpunt van de rechtbank. Voor het overige persisteert de officier van justitie.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het schriftelijke verzoekschrift tijdig en conform de voorschriften is ingediend. Zij acht verzoeker dan ook ontvankelijk ten aanzien van deze verzoeken. Echter, de rechtbank stelt vast dat verzoeker bij de raadskamerbehandeling het verzoekschrift mondeling heeft willen uitbreiden met de reiskostenvergoeding voor het bijwonen van de raadkamer behandeling. Dit verzoek is niet binnen drie maanden na het eindigen van de strafzaak schriftelijk ingediend. Om die reden verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in dit mondelinge aanvullende verzoek.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
drie dagen in verzekeringop het politiebureau doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 390,00.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bovenop dit bedrag een extra vergoeding voor immateriële schade toe te wijzen. Er kan niet worden geoordeeld dat verzoeker meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling, zodat er geen grond is voor het toekennen van een hogere vergoeding. Daartoe overweegt de rechtbank dat de door verzoeker verstrekte stukken onvoldoende onderbouwen dat sprake is geweest van dusdanige psychische gevolgen en imagoschade ten gevolge van de door hem ondergane inverzekeringstelling dat een hoger bedrag billijk zou zijn.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van € 2.474,62 verzocht voor kosten voor rechtsbijstand. Gelet op de aard en de omvang van de zaak en het aantal uren dat doorgaans met soortgelijke strafzaken is gemoeid, acht de rechtbank het verzochte bedrag bovenmatig. De rechtbank overweegt daartoe dat voor kosten van rechtsbijstand na sepot in beginsel maximaal 30 minuten aan werkzaamheden worden toegekend. Gelet op vorenstaande en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek bij de raadkamerbehandeling naar voren is gekomen, zal de rechtbank op gronden van billijkheid een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand toekennen tot een bedrag van
€ 2.356,04.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van € 3.107,80 verzocht voor inkomstenderving. Daartoe heeft verzoeker een werkgeversverklaring en een loonstrook van [werkgever 1] , een arbeidsovereenkomst van [werkgever 2] en een verslag van zijn huisarts overlegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt waarom verzoeker op 25 en 26 maart 2022 niet bij [werkgever 1] heeft kunnen werken terwijl hij op 24 maart 2022 in vrijheid is gesteld. Bovendien heeft verzoeker naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom hij ten gevolge van de door hem ondergane inverzekeringstelling later is gestart bij zijn nieuwe baan. Hierbij merkt zij op dat de arbeidsovereenkomst bij [werkgever 2] pas op 20 april 2022 is aangevangen. De rechtbank ziet ook geen verband tussen het later starten bij zijn nieuwe baan en de verwijzing naar een psycholoog door de huisarts op. Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat de inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd. Zij wijst dit verzoek dan ook af.
Verzoeker heeft een bedrag ter grootte van € 50,04 verzocht voor gemaakte reiskosten. De rechtbank stelt vast dat de verzochte reiskosten zijn gemaakt voor vervoer na heenzending, voor het bijwonen van het politieverhoor en voor het ophalen van een telefoon. Deze reiskosten vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten daarom af.
De rechtbank is van oordeel dat het bewaarloon voor kogelgeweren niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv valt. De rechtbank wijst het verzochte bewaarloon van € 45,40 af.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in de mondelinge aanvulling op het schriftelijke verzoek;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.036,04, bestaande uit:
- € 2.356,04 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
Bepaalt dat een bedrag van
€ 3.426,04zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Westpoint advocaten | mediators, onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
Deze beslissing is op 28 juli 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).