Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door een verzoeker die eerder was vrijgesproken van een verkeersdelict. Het verzoekschrift was ingediend op 9 maart 2023 en betrof een schadevergoeding voor inkomstenderving als gevolg van de strafzaak. De verzoeker, werkzaam als zzp'er in de transportsector, stelde schade te hebben geleden omdat hij geen werkopdracht kon aannemen door de behandeling van zijn strafzaak. De officier van justitie, mr. C.P.G. Taks, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het niet ondertekend was door de verzoeker. Subsidiair werd gesteld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was.
Tijdens de zitting op 14 juli 2023 was de verzoeker niet aanwezig, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift wel degelijk door de verzoeker zelf was ingediend, ondanks het ontbreken van een handtekening. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor de door hem geclaimde schade. Er was geen duidelijkheid over het aantal gewerkte uren en de verzoeker had geen bewijs overgelegd waaruit bleek dat hij op de datum van de zitting een werkopdracht had. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
De beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Spelde, griffier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.