ECLI:NL:RBZWB:2023:5295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
23-001165 en 23-001166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na beëindiging van strafzaak zonder veroordeling

Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-304484-22, waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd na een beëindigde strafzaak. Verzoeker, die in 2022 werd verdacht van brandstichting, heeft gedurende drie dagen in verzekering gezeten. De zaak tegen hem is op 1 december 2022 geseponeerd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 1.402,75, bestaande uit vergoedingen voor immateriële schade, kosten van rechtsbijstand en kosten voor de indiening van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 14 juli 2023 zijn zowel de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, als de advocaat van verzoeker, mr. V.C. Andeweg, gehoord. De officier van justitie stelde dat er geen recht op een hogere vergoeding bestaat voor de inverzekeringstelling, omdat verzoeker in beperkingen was. De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling. De rechtbank heeft de standaardvergoeding van € 130,00 per dag voor de inverzekeringstelling gehandhaafd en heeft de verzoeken voor vergoeding van immateriële schade en kosten van rechtsbijstand toegewezen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een schadevergoeding van € 1.012,75 toe te kennen, bestaande uit € 390,00 voor de inverzekeringstelling en € 332,75 voor de kosten van rechtsbijstand, evenals € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-304484-22
rk-nummers: 23-001165 en 23-001166
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 januari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda op het adres Speelhuislaan 173, 4815 CD Breda.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 480,00, € 480,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 332,75, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 1 december 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 22 maart 2022 in verzekering is gesteld en op 24 maart 2022 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 14 juli 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en mr. V.C. Andeweg als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker werd verdacht van brandstichting. De zaak tegen verzoeker is op 1 december 2022 geseponeerd en daarmee geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling gedurende drie dagen. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 390,00. Voorts wordt verzocht om daarbij nog een vergoeding van € 90,00 toe te kennen nu deze drie dagen in beperkingen zijn doorgebracht. Daarnaast heeft verzoeker kosten moeten maken voor verleende rechtsbijstand. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 332,75. Ten slotte vraagt verzoeker een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toe te kennen. In raadkamer heeft de advocaat in aanvulling op het verzoekschrift aangevoerd dat verzoeker relatief jong is, waardoor de verdenking zwaarder op hem drukte. De advocaat heeft aangevoerd bekend te zijn met de oriëntatiepunten van de LOVS, maar stelt dat dit slechts richtlijnen betreffen en geen wetgeving.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er geen recht op een hogere vergoeding bestaat indien de inverzekeringstelling op het politiebureau in beperkingen wordt ondergaan. Daartoe voert de officier van justitie aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat daar in onderliggend verzoek anders over geoordeeld moet worden. De officier van justitie verzoekt derhalve om de te vergoeden kosten voor de inverzekeringstelling te beperken tot € 130,00 per dag. Voor het overige kunnen de verzochte kosten worden toegewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
drie dagen in verzekeringdoorgebracht. De LOVS-afspraken ter bevordering van de rechtseenheid ten aanzien van schadevergoeding wegens het “ten onrechte” in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke gehanteerde standaardbedrag. Zij is van oordeel dat door verzoeker onvoldoende is onderbouwd dat hij meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling en de hem opgelegde beperkingen. In de standaardvergoeding voor onterecht ondergane inverzekeringstelling is al rekening gehouden met de omstandigheid dat het doorbrengen van voorarrest in een politiecel op zich al veel beperkingen met zich brengt ten opzichte van het doorbrengen van de voorlopige hechtenis in een Huis van Bewaring. Dit blijkt ook uit de hogere forfaitaire vergoeding die daarvoor staat. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het toekennen van een extra vergoeding van € 30,00 per dag. Bij het in beperkingen verblijven in een politiecel is aan verzoeker niet zodanig leed toevoegend dat dat een nog hogere vergoeding rechtvaardigt. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 390,00.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 332,75is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.012,75, bestaande uit:
- € 332,75 aan kosten van rechtsbijstand en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.402,75zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Andeweg Advocatuur, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]”.
Deze beslissing is op 28 juli 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).