ECLI:NL:RBZWB:2023:5292

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
22/1936 tot en met 22/1945
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 27 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende meerdere naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd, omdat hij geen geldige parkeervergunning had betaald. Belanghebbende had op 14 augustus 2021 een aanvraag voor de verlenging van zijn parkeervergunning ingediend, maar had de bijbehorende kosten niet voldaan. Ondanks herinneringen van de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende de betaling over het hoofd gezien, wat leidde tot de naheffingsaanslagen.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had redelijkerwijs moeten weten dat zijn parkeervergunning niet meer geldig was, gezien zijn eerdere aanvragen en de herinneringen die hij had ontvangen. De rechtbank concludeert dat de tien beroepen van belanghebbende ongegrond zijn, wat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1936 tot en met 22/1945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 februari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende onder andere de volgende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd.
aanslagnummer
dagtekening
controledatum
zaaknr.
locatie
[aanslagnummer 1]
14-10-2021
12-10-2021
22/1945
[staatnaam 1]
[aanslagnummer 2]
18-10-2021
15-10-2021
22/1938
[straatnaam 2]
[aanslagnummer 3]
25-10-2021
21-10-2021
22/1936
[straatnaam 2]
[aanslagnummer 4]
25-10-2021
22-10-2021
22/1937
[straatnaam 3]
[aanslagnummer 5]
27-10-2021
26-10-2021
22/1941
[straatnaam 4]
[aanslagnummer 6]
28-10-2021
27-10-2021
22/1940
[straatnaam 5]
[aanslagnummer 7]
3-11-2021
1-11-2021
22/1939
[straatnaam 2]
[aanslagnummer 8]
8-11-2021
4-11-2021
22/1942
[straatnaam 2]
[aanslagnummer 9]
12-11-2021
10-11-2021
22/1944
[straatnaam 2]
[aanslagnummer 10]
15-11-2021
12-11-2021
22/1943
[straatnaam 4]
1.2.
De heffingsambtenaar heeft daarnaast nog zeven naheffingsaanslagen opgelegd voor parkeeracties in de periode 15 november 2021 tot en met 26 november 2021.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende van toepassing verklaard op de aanslagen genoemd in 1.1. Dat bezwaar (juridisch vertaald als tien bezwaren) heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de desbetreffende naheffingsaanslagen gehandhaafd. Tegen deze beslissing richt zich het beroep, juridisch vertaald als tien beroepen.
1.4.
De rechtbank heeft de tien beroepen op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de of de in 1.1. genoemde naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank geeft voor alle tien de naheffingsaanslagen de heffingsambtenaar gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 14 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor (de verlenging van) een parkeervergunning.
3.1.
De heffingsambtenaar heeft de aanvraag op 14 augustus 2021 aan belanghebbende bevestigd en hem geïnformeerd over de betalingswijze voor de parkeervergunning.
3.2.
Op 24 augustus 2021 en 7 september 2021 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende per e-mail herinneringen gestuurd voor de betaling van het voor de parkeervergunning verschuldigde bedrag.
3.3.
Belanghebbendes auto, een Ford met [kenteken] (de auto), stond in de periode van 12 oktober 2021 tot en met 12 november 2021 geparkeerd op de in 1.1 genoemde locaties.
3.4.
Tijdens controles met een scanauto op voormelde data is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslagen opgelegd, alle ter hoogte van € 45 (€1 aan parkeerbelasting en € 44 aan kosten).
3.5.
Belanghebbende heeft het voor de parkeervergunning verschuldigde bedrag betaald op 29 november 2021.

Overwegingen

4. Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij over een geldige parkeervergunning beschikte, omdat de vergunning tijdig was aangevraagd. De emailcorrespondentie over de betalingswijze en twee betalingsherinneringen heeft belanghebbende over het hoofd gezien, omdat deze in zijn spambox zijn terechtgekomen. Verder betoogt belanghebbende dat het aantal aanslagen en de kosten daarvan buitenproportioneel zijn.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd op diverse locaties en dat deze zich bevinden in een betaald parkeren zone. Ook is niet in geschil dat belanghebbende de parkeerbelasting niet heeft voldaan. Het geschil spitst zich toe op de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op dit specifieke geval, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (ook wel aangeduid als proportionaliteit).
Zorgvuldigheidsbeginsel en tijdige bekendmaking
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar voldoende zorgvuldig te werk gegaan door de naheffingsaanslag voor de constatering op 12 oktober met dagtekening 14 oktober 2021 aan belanghebbende kenbaar te maken. Uiterlijk op 16 oktober 2021 moet belanghebbende redelijkerwijs kennis hebben gehad van een hiaat in de nakoming van zijn verplichtingen als vergunninghouder.
4.3.
De stelling van belanghebbende dat hij niet bekend was met een aansporing tot actie om de parkeervergunning te verlengen slaagt niet. Uit de stukken van het dossier blijkt dat belanghebbende al sinds 2018 aanvragen indient voor (de verlenging van) een parkeervergunning. In het voorafgaande jaar heeft hij ook een betalingsherinnering via e-mail ontvangen. Gelet daarop moet belanghebbende redelijkerwijs hebben geweten dat na het indienen van de aanvraag tot verlenging betaling dient te volgen. De naheffingsaanslag is kort na de constatering verzonden en belanghebbende moet zich ervan bewust zijn geweest dat zijn parkeervergunning mogelijk de geldigheid had verloren. De naheffingsaanslagen voor de constateringen op 12 en 15 oktober 2021 zijn dan ook terecht opgelegd.
Evenredigheid / proportionaliteit
4.4.
De derde constatering in de reeks heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Op dat moment moet belanghebbende redelijkerwijs op de hoogte zijn geweest van het standpunt van de heffingsambtenaar (zie 4.2 hiervoor). De omstandigheid dat vanaf 21 oktober 2021 in totaal nog 15 naheffingsaanslagen zijn opgelegd roept de vraag op of dit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Voor de beoordeling van die vraag maakt de rechtbank onderscheid tussen (i) parkeerders die bekend zijn of redelijkerwijs bekend moeten zijn met een tekortkoming in hun verplichtingen als vergunninghouder en (ii) parkeerders die dat niet zijn. De rechtbank schaart belanghebbende onder de eerste categorie. Voor die eerste categorie ontstaat de onderzoeksplicht ter voorkoming van disproportionaliteit op een later moment dan voor de tweede categorie. Alles tegen elkaar afwegend ontstaat, naar het oordeel van de rechtbank, de onderzoeksplicht niet eerder dan na een reeks van acht naheffingsaanslagen na de eerste bekendwording van de reeks aanslagen. Dat brengt mee dat de aanslagen van 21 oktober 2021 t/m 12 november (in totaal acht stuks) in stand moeten blijven. Of en in hoeverre ten aanzien van de aanslagen die op en na 15 november zijn opgelegd (in totaal 7 stuks) sprake is van disproportionaliteit blijft buiten beschouwing, omdat daarvoor geen uitspraak op bezwaar is gedaan en dus kan de rechtbank daar niet over oordelen.
4.5.
Belanghebbendes stelling omtrent de invordering vallen buiten reikwijdte van deze procedure. Ook de toepassing van algemene beginselen van behoorlijk bestuur maakt de beoordeling zoals deze hiervoor gegeven is niet anders.
4.6.
Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

5. De tien beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de in 1.1. genoemde naheffingsaanslagen in stand blijven. Daarom krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier op 27 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.