ECLI:NL:RBZWB:2023:529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02-199914-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot oplichting van een financiële instelling en valsheid in geschrift met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot oplichting van een financiële instelling en valsheid in geschrift. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer in Breda, onder parketnummer 02-199914-21. De verdachte, geboren in 1992, was niet aanwezig tijdens de zitting, maar haar raadsman, mr. N. van Schaik, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, heeft de zaak gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste documenten, waaronder een salarisspecificatie en een bankafschrift, om een persoonlijke lening van € 21.000,00 te verkrijgen van [benadeelde] B.V. De rechtbank heeft de tenlastelegging als geldig en de rechtbank bevoegd verklaard. De verdachte is schuldig bevonden aan de feiten en de rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met schadevergoeding en wettelijke rente. De rechtbank heeft een taakstraf van 60 uur opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding van € 230,00 aan de benadeelde partij toegewezen, met wettelijke rente vanaf 18 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-199914-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste salarisspecificatie en een vervalst bankafschrift (feit 2) door met deze vervalste papieren en een niet meer geldige arbeidsovereenkomst te proberen om bij [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde] ) een persoonlijke lening van € 21.000,00 te krijgen (feit 1).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging oplichting en valsheid in geschrifte en baseert zich daarbij op de aangifte, de vervalste bankafschriften, de originele bankafschriften en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het onderzoek aan de bankafschriften.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 13 februari tot en met 18 februari 2021 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste salarisspecificatie en een vervalst bankafschrift zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in dezelfde periode die vervalste salarisspecificatie, dat vervalste bankafschrift en een niet meer geldige arbeidsovereenkomst aan [benadeelde] heeft ingezonden om [benadeelde] daarmee te bewegen tot afgifte van een persoonlijke lening van € 21.000,00, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:in de periode van 13 februari 2021 tot en met 18 februari 2021 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [benadeelde] B.V ( [benadeelde] ) te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten het verstrekken van een persoonlijke lening van 21000 euro, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk
weergegeven – listiglijk naar die [benadeelde] een (met IDIN) ondertekende kredietovereenkomst heeft opgestuurd en deze heeft onderbouwd met bijbehorende stukken, welke stukken bestonden uit
- een vervalste salarisspecificatie en
- een vervalste kopie van haar bankafschrift en
- een niet meer geldige arbeidsovereenkomst met [werkgever] ",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:in de periode van 13 februari 2021 tot en met 18 februari 2021 te Eindhoven, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst bankafschrift en een vervalste salarisspecificatie die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, deze (kopieën van) dat bankafschrift en die salarisspecificatie heeft ingezonden aan [benadeelde] B.V ( [benadeelde] ) ter verkrijging van een persoonlijke lening van 21000 euro en bestaande die vervalsing (zakelijk weergegeven) hierin dat
- in die salarisspecificatie de datum januari 2021 en een salaris van 1922.55 staat vermeld en
- in dat bankafschrift de bedragen bij "vorig saldo" en "nieuw saldo" en "totaal afschriften" en "totaal bijgeschreven" waren gewijzigd en
- in dat bankafschrift een omschrijving van het ontvangen bedrag was gewijzigd (loon in plaats van UWV uitkering) en
- (daarbij) in dat bankafschrift de hoogte van een bedrag was gewijzigd (loon 2122,87) en
- in dat bankafschrift een overboeking (ferratum saldodipje) was weggehaald en
- de layout van dat bankafschrift is gewijzigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de raadsman kan worden volstaan met een taakstraf van 20 tot 40 uur. De raadsman heeft daartoe gewezen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Vakinhoud Overleg Strafrecht (LOVS) met betrekking tot fraudezaken en op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsman desgevraagd aangevoerd dat verdachte op dit moment om medische redenen geen taakstraf kan verrichten maar dat de verwachting is dat dit over enkele maanden wel mogelijk zal zijn. Verdachte ontvangt momenteel een bijstandsuitkering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot oplichting van [benadeelde] door een vervalste salarisspecificatie, een vervalste bankafschrift en een niet meer geldige arbeidsovereenkomst in te sturen met als doel een persoonlijke lening van € 21.000,00 te verkrijgen.
Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat financiële instellingen moeten kunnen hebben in de juistheid van de aan hen overgelegde documenten. Het risico op financiële schade door het niet kunnen voldoen aan verplichtingen uit hoofde van een eenmaal verstrekte geldlening is door het handelen van verdachte vergroot.
Verdachte heeft puur uit eigen belang gehandeld en de gevolgen van haar handelen daarbij op de koop toe genomen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het is daarnaast in deze zaak geenszins aan verdachte zelf te danken dat het bij een poging tot oplichting is gebleven en er uiteindelijk geen persoonlijke lening is verstrekt.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die gelden voor fraude betrokken. Deze gaan bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden, dan wel een vergelijkbare taakstraf.
Ook heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen zoals deze ter zitting door de raadsman naar voren zijn gebracht.
Gelet op het feit dat er uiteindelijk geen geldlening is verstrekt en het dus bij een poging is gebleven, de eerdere veroordeling van verdachte na het begaan van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheid dat zij na het plegen van onderhavige feiten niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak geen passende sanctie.
Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank wel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast zal de rechtbank, mede gelet op de aangehaalde oriëntatiepunten, een taakstraf voor de duur van 60 uur opleggen, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] B.V. ( [benadeelde] ) vordert een schadevergoeding van € 230,00 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het (einde van het) tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 18 februari 2021.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot oplichting;
feit 2:opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ( [benadeelde] ) van € 230,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] B.V. ( [benadeelde] ), € 230,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2023.